| |
| |
| |
| |
Lidy van Eijsselsteijn
Nieuwe Pekela 3 juni 1904 - Haren 24 oktober 1986
‘Ieder van ons maakt de trek alleen’
De titel van dit levensbericht is ontleend aan het gedicht Zuidelijk van Lidy van Eijsselsteijn. Op 24 oktober 1986 overleed zij op tweeëntachtigjarige leeftijd. Zij was een sterke persoonlijkheid en een warm mens, die haar leven in dienst stelde van de poëzie. Hoewel ze zich de laatste jaren van haar leven vaak eenzaam voelde in het besef dat de kring van leeftijdgenoten onder de vrienden steeds kleiner werd, had ze tot op het laatst het vermogen om nieuwe kontakten te leggen, omdat ze zo levendig betrokken bleef op wat er in de wereld om haar heen gebeurde. Ze kon ernstig maar ook relativerend over de dood spreken. Ze wist: ‘Ieder van ons maakt de trek alleen.’ Toch sprak daar meer weten uit dan verdriet.
| |
Het begin
Lidy van Eijsselsteijn werd geboren in 1904 als dochter van een predikant in Nieuwe Pekela. Ze groeide op in een grote dorpspastorie. Men heeft wel eens gezegd, dat de jaren van haar jeugd doorgebracht op het wijde Groningse platteland, bepalend zijn geweest voor de sfeer van haar werk. Ik geloof dat men de schrijfster met deze bewering te kort doet in die zin, dat haar werk veeleer te typeren is als dat van iemand die een aantal herinneringen aan die jeugd hanteert als middel om uitdrukking te geven aan ervaringen en emoties die een sterk universeel karakter hebben. Twee elementen zijn wellicht van bepalende betekenis voor haar ontwikkeling geweest: de dorpspastorie had een grote bibliotheek; zij werd al vroeg geconfronteerd met dood en ziekte. Het eerste leverde de basis voor een grote literaire belangstelling en kennis, terwijl het tweede haar ingaf: gedenkt te sterven, maar ook: gedenk te leven. Hierdoor werd ze een meisje dat zich in de grote pastorie een eigen wereld creëerde, waarin het gemis als realiteit aanwezig was. Dit thema zullen we later in haar hele werk terugzien.
Reeds als zestienjarig meisje zag ze haar gedichten opgenomen in kleine periodieken. Maar het duurde tot 1932 voor dat haar eerste poëzie, onder de titel De resonans in boekvorm verscheen. Na haar debuut is een literair oeuvre ontstaan, dat tot het eind van haar leven is blijven groeien, zowel in omvang als in kracht.
| |
| |
| |
De oorlogsjaren en daarna
Na het verschijnen van De resonans volgde een lange periode van zwijgen, en later van gedwongen zwijgen, omdat de oorlog uitbrak, en ook de jaren vlak daarvoor niet de meest geschikte waren voor het publiceren van poëzie. Wel werd in deze periode de basis gelegd voor haar latere werk. Ook circuleerden verschillende van haar gedichten gedurende de oorlog clandestien, bijvoorbeeld De ballade van een kerkklok, over het weghalen door de Duitsers van de klok uit de kerktoren van Haren. Vlak na de oorlog werd het gedicht als rijmprent, geïllustreerd door Nico Bulder, uitgereikt aan de leerlingen uit de hoogste klassen van de Harener lagere scholen. Vertrek van gevorderde paarden in de nacht werd opgenomen in een verzamelbundel van oorlogsliederen, bijeengebracht door Anthonie Donker. De ballade van Amsterdam kreeg in 1945 een eervolle vermelding van de stad Amsterdam, en verscheen nogmaals als rijmprent, geïllustreerd door C.A.B. Bantzinger. De oorlogsjaren waren ook de periode waarin vriendschappen ontstonden, zoals die met de schrijver Nico Rost, die, ondanks grote ideologische verschillen tussen hen, een warme bewondering koesterde voor haar werk. In huiselijke kring zochten kunstenaars elkaar op om over hun werk te spreken en sterkte te vinden om door te gaan. Zo ontstond in Groningen een kring van protestants christelijke kunstenaars: de beeldende kunstenaars Pit van Loo en Herman Dijkstra; de architekt Piet de Vrieze; de dichter Kees van Duinen en de schrijvers Arjen Miedema en Anne de Vries. Het is niet toevallig dat Lidy zo veelvuldig vertoefde onder beeldende kunstenaars: zij had een grote liefde voor de beeldende kunst en een bijzonder scherp oog om het kaf van het koren te scheiden. Getuige ook haar jarenlange werk als kunstrecensente bij het dagblad Trouw. Mede onder invloed van deze kontakten is haar talent in deze periode van gedwongen zwijgen gerijpt. Dat bleek toen in 1947 haar bundel Gebied zonder grens verscheen. In een gedicht als Kleine trilogie van leven en dood bezon ze zich op leven en dood. Aan de andere kant staat in de bundel een gedicht als Daniëlle Beltsazare, dat ze schreef ‘voor de dochter die ik graag had gehad.’ Deze gedichten zijn zeer verhelderend voor het begrijpen van de aard en het thema van haar kunstenaarschap: kwetsbaarheid, weerloosheid, die nauwelijks te voorschijn durft te komen uit ‘het ongeboren bestaan.’ Geboren worden, bewust worden, houdt immers in: gekwetst worden. Maar passie voor het leven dwong haar het nietbestaande wakker te zingen. Behalve gedichten van deze aard is in de bundel ook een aantal Tijdsgedichten 1940-1945 opgenomen. Naast de eerder genoemde oorlogsge- | |
| |
dichten staat het vers Na vijf jaren, dat nog tijdens de bezetting geschreven werd. Hierin wordt zowel haar bewogenheid met het lijden duidelijk, als haar vitale onrust over wat nog zal komen. Het slot van dit lange gedicht luidt als volgt:
Zolang een hart, hoe geschonden,
bévend de liefde nog weet,
zolang zal het leven winnen
en neemt het getijde keer.
O dood, gij moet u bezinnen.
Dood, haal uw standaard neer.
Dit fragment geeft een duidelijk inzicht in de ondertoon van Lidy van Eijsselsteijns kreatieve proces: Zolang een hart nog liefheeft, ‘Zolang zal het leven winnen en neemt het getijde keer.’ In de loop van haar dichterlijke ontplooiing zal ze dit thema op steeds markantere wijze gestalte geven: ondanks alle leed dat het leven oproept, steeds weer kiezen voor dat leven.
In de eerste naoorlogse jaren heeft de dichteres veelvuldig deelgenomen aan de zogenaamde Pinksterconferenties, eerst in het zendingscentrum te Baarn, en later in Woudschoten. Jaarlijks kwam daar een groot aantal schrijvers, dichters, schilders en musici uit de protestant christelijke kring samen met het publiek. Er werd uit eigen werk voorgelezen, er werden exposities ingericht, er werd gemusiceerd en er werd gedicussiëerd over kunst en kultuur. Men kan hier zeker spreken van een kultuurbeweging, die nauwe kontakten onderhield met het in 1946 opgerichte letterkundig en algemeen-kultureel maandblad Ontmoeting, waarvan het eerste nummer verscheen in oktober 1946, onder redaktie van C. Rijnsdorp, P.J. Risseeuw en D. van der Stoep. In dat eerste nummer treffen we ook de eerder genoemde De kleine trilogie van leven en dood van Lidy van Eijsselsteijn aan. De Pinksterconferenties gaven kunstenaars de kans zich aan hun publiek te scherpen. Hoewel Lidy van Eijsselsteijn daar geregeld kwam, was zij het eigenlijk in het geheel niet eens met diskussies over kunst en kultuur in het algemeen, en in het bijzonder niet wanneer dit gebeurde vanuit de behoefte van die jaren om vast te stellen in hoeverre de besproken kunstuitingen wel of niet christelijk genoemd konden worden. Haar standpunt in dergelijke diskussies was zeer duidelijk: Er bestaat geen christelijke
| |
| |
kunst, wel kunst van christenen. Daarbij komt nog, dat zij te zeer ‘argeloos-weg’ (Anne Wadman) met haar kunst bezig was. Zo'n opmerking is ongetwijfeld ingegeven door het feit dat haar poëzie moeilijk was in te kaderen binnen een literaire stroming. Immers, haar literaire werk kenmerkte zich door een grote onafhankelijkeheid ten opzichte van ideologisch denken, literaire groeperingen en literaire modeverschijnselen. Ze had eigenlijk maar één literaire stelling: ‘Schaffe Künstler, rede nicht’ (Goethe), een stelling die ze bij de genoemde diskussies dikwijls zal hebben verzucht. Ze luisterde liever naar de poëzie en de muziek die opklonken en las voor uit eigen werk. Diepe indruk maakte het op haar toehoorders toen zij op de Pinksterconferentie van 1948 fragmenten voorlas uit haar herdichting van Tristan en Isolde, getuige een krantenverslag: ‘zij stond naast de grote open schouw, typisch interieur-onderdeel van een modern conferentieoord, toen zij ons de proloog liet horen, waarvan de eerste regels ons allen bijgebleven zijn:
Dit is waarvan de minstreels zongen,
in wintertijd, bij vuur in de zaal,
het lied, het oude en immer jonge,
van een grote liefde het klein verhaal.
Dit talent om groepen mensen te boeien door haar voordracht van poëzie en proza maakte dat ze ontelbare malen uitgenodigd werd avonden voor allerlei gezelschappen te verzorgen. In het voorjaar van 1977 bijvoorbeeld zag ik haar, zittend temidden van een groep jonge mensen, die ademloos haar voordracht uit Tristan en Isolde volgden.
| |
Tristan en Isolde
In het werk van Lidy van Eijsselsteijn valt steeds een bepaalde spanningsverhouding te konstateren tussen kwetsbaarheid en strijdlust, hoop en wanhoop, lijden en getroost zijn, geluk en onvervuld verlangen. Wellicht is vanuit die thematiek voor een deel ook haar belangstelling te verklaren voor het Tristan en Isolde-motief. In haar verantwoording schrijft de dichteres: ‘Deze Tristan kan noch wil meer zijn dan een poging, het gezongen verhaal, het lied van den sprokespreker en den minstreel, te doen herleven. Met diepe dankbaarheid en vereering noem ik de bronnen, waaruit ik de gegevens voor deze herdichting heb geput. Ik moge tevens mijn oprechte dank betuigen aan professor dr. K. Snyders de Vogel, die met groote bereidwilligheid mij in moeilijkheden van goeden raad heeft willen
| |
| |
dienen.’ De herdichting is opgedragen aan haar neef Ben van Eijsselsteijn: ‘Voor Benne, mijn lieve neef, et à Tristan, Sire du moyen-âge qui m'a hantée dans mes rêves.’ De herdichting door Lidy van Eijsselsteijn moet naar mijn smaak tot de hoogtepunten uit haar oeuvre gerekend worden. Het motief is aangrijpend, de wijze waarop zij het actualisseert binnen haar dichterschap is van grote allure.
Dit is van de liefde die hen vervoerde
en uithief boven het aardsch bestaan
Tot de dood hun beider harten beroerde
en zij tot zijn stilten zijn ingegaan.
Niet alleen de herdichting is uitmuntend, ook de vignetten en illustraties van Dick de Wilde, waarmee de Tristanuitgave is verlucht, verdienen dat predikaat. Naar aanleiding van het verschijnen van Tristan en Isolde in 1948 werd een groot aantal artikelen in kranten en tijdschriften gepubliceerd. Met name wil ik hier het Critisch drieluik noemen, geschreven door J. Das, C. Rijnsdorp en J. van Doorne, dat in Ontmoeting verscheen. Hierin werd een duidelijke relatie gelegd tussen Tristan en Isolde en het andere werk van de dichteres. Na de herdichting verschenen nog vier dichtbundels: Kyrieleis (1950); Spiraal (1952); de verzamelbundel Gedichten 1947-1965 en Zouden wij ooit weten (1974). De verzamelbundel, waarin zowel eerdere als nog niet gepubliceerde gedichten waren opgenomen, verscheen ter gelegenheid van haar zestigste verjaardag en was samengesteld door Willem Enzinck en Ben van Eijsselsteijn.
| |
Proza
Na de dichtbundel Spiraal verschenen haar eerste prozastukken, die rechtstreeks uit haar poëzie zijn ontstaan. Een aantal hiervan werd in 1959 gebundeld onder de titel Paal 20. De kritikus De Haas schreef hierover: ‘De reeds zelfstandige Impressies, die toch een geheel vormen, zou men zelfs kunnen zien als een getransporteerde sonettencyclus.’ Een eerdere prozapublikatie is het later geschreven Het huis de twee Luyckskens. Het werd opgenomen in een bundel van de Wereldbibliotheek, waarin ook verhalen te lezen staan van Nine van der Schaaf, Anton van der Vet en Theun de Vries (1958). Bij gelegenheid van de Boekenweek van 1960 kreeg haar novelle Ook een grootmoeder een eervolle vermelding. Bovendien kreeg ze in dat jaar een reistoelage voor haar niet gepubliceerde verzenbundel Ontzegd. Deze toelage maakte het haar mogelijk naar Florence te reizen, waar
| |
| |
haar roman Salute Florence ontstond, die in 1962 verscheen. Florence was voor haar een openbaring van kunst en schoonheid. In haar brieven brengt ze haar man verslag uit van haar ontdekkingstochten. Ze schrijft evenwel ook een aantal brieven die zij niet verstuurt, waarin ze haar gevoelens neerschrijft over haar veranderde huwelijksrelatie. En waartoe zal die haar brengen? Tot een leven van opoffering wellicht, maar ook tot een leven dat zij vrijwillig en met open ogen aanvaardt. Het thema van Salute Florence ligt in de lijn van de thematiek van haar gehele werk: levensaanvaarding niet in de zin van een noodlot, maar in de zin van de aanvaarding van de opdracht tot zingeving.
Naast oorspronkelijk proza heeft Lidy van Eijsselsteijn ook veel proza van anderen vertaald. In het bijzonder moeten haar vertalingen van korte verhalen uit de wereldliteratuur in Gronings dialekt worden vermeld, die zij gedurende een aantal jaren voor de rono bracht.
| |
Erkenning
Op vrijdag 16 april 1971 kreeg Lidy van Eijsselsteijn op het stadhuis in Groningen uit handen van loco-burgemeester P.G. van Delden in aanwezigheid van een groot aantal vrienden en collega-schrijvers de Hendrik de Vries-prijs uitgereikt voor het jaar 1970. Namens de jury zei L.J.J. Olivier: ‘Levensaanvaarding, dat zouden wij samenvattend wel het hoofdmotief van Lidy van Eijsselsteijns dicht- en prozawerk kunnen noemen. Over de ethische waarde van dit motief hadden wij als jury niet te oordelen. Maar dat de dichteres er in geslaagd is aan dit motief op zuiver poëtische wijze gestalte te geven. Dat zij in het Groningse kultuurleven een stem is met een eigen klank, die op overtuigende wijze in beeldende taal haar diepste wezen belijdt, dat waren de overwegingen, die tot ons advies aan het gemeentebestuur hebben geleid.’
In de laatste jaren van haar leven ontstond soms nog een kort gedicht. Ze sprak het uit, schreef het niet meer op. Het was genoeg. Er was al zoveel goeds geweest.
Dit levensbericht kan naar mijn smaak niet beter worden afgesloten dan met het slotgedicht uit de bundel Zouden wij ooit weten, dat in vogelvlucht een leven overziet:
Zuidelijk
Wat weten wij van de trek van de vogels
van de afspraak die zij onderling maken
| |
| |
in een taal die geen van ons kent
‘dan en daar als de zon opgaat.
Wie te laat een nest bouwde
zal de jongen niet vleugelvast zien:
Een ogenblik wordt een plek aan de lucht verdonkerd,
een roeren, een zwenken, dan gaat het zuidelijk.
Zouden er zijn die zich afvragen
maar tesamen worden ze opgenomen
Ieder van ons maakt de trek alleen.
| |
Voornaamste geschriften
De resonans (poëzie). Bosch en Keuning 1932.
Ballade van Amsterdam (rijmprent). 1945.
Ballade van de kerkklok (rijmprent). 1945.
Gebied zonder grens (poëzie). Leopold 1947 (tweede druk 1948).
Tristan en Isolde (poëzie). Leopold 1948.
Kyrieleis (poëzie). Leopold 1950.
Spiraal (poëzie). Leopold 1952.
Het huis de twee Luyckskens (novelle). Opgenomen in een verhalenbundel samen met werk van Nine van der Schaaf, Anton van der Vet en Theun de Vries. Wereldbibliotheek 1958.
Paal 20 (proza). Kok 1959 (tweede druk Holmsterland 1981).
Salute Florence (roman). Leopold 1962.
Gedichten 1947-1965 (poëzie). Samengesteld ter gelegenheid van haar zestigste verjaardag door Willem Enzinck en Ben van Eijsselsteijn. Leopold 1964.
Zouden wij ooit weten (poëzie). Leopold 1974.
Gedenk dan het donker niet (poëzie). Holmsterland 1976.
Lange, lange Riege (oorspronkelijke verhalen in het Gronings). Holmsterland 1977.
Ook een grootmoeder (novelle). Holmsterland 1978.
De wolvenjoager en andere verhalen (verhalen uit de wereldliteratuur in het Gronings). Grunneger Bouk 1981.
|
|