| |
| |
| |
| |
| |
| |
Michiel Buisman J. Fzn.
Rheden 21 oktober 1891 - Heerde 5 april 1986
Het levensbericht van een zo aan traditie gehecht, in het verleden geïnteresseerd man als de boekverzamelaar-bibliograaf Michiel Buisman J. Fzn. vereist eerst een stukje genealogie.
Buisman stamde uit een Overijssels geslacht van schippers en landbouwers. De familiegeschiedenis begint met Jan Simons Buisman, die in 1636 compareert op een lijst van het schippersgilde te Kuinre. Buismans onmiddellijke voorouders van vaderskant vinden we echter als landbouwers te Steenwijk; zò grootvader Machiel, naar wie hij genoemd is. Een sterk geslacht, zegt men wel eens; maar dat lijkt hier een understatement. ‘Onze’ Buisman droeg in zijn hele habitus de sporen van die familiale robuustheid.
Michiel Buisman werd geboren op 21 oktober 1891 te Rheden als oudste zoon van Johan Frederik Buisman, Hoofd van de protestants-christelijke school, en Hilligje Steffens. Beide ouders waren afkomstig uit Steenwijk. Ze kregen zes kinderen, onder wie de latere neerlandicus Johan Frederik Buisman jr., die in 1935 bij De Vooys in Utrecht zou promoveren op een dissertatie over De ethische denkbeelden van Hendrik Laurensz. Spiegel.
In april 1896 verhuisde meester J.F. Buisman met zijn gezin naar Elburg, waar hij - uitzondering op de familieregel - reeds op 21 december 1902 kwam te overlijden. Hoewel zijn naam niet voorkomt in D.L. Daalders overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur Wormcruyt met suycker, heeft hij toch een zevental kinderboeken geschreven, die tussen 1897 en 1902 zijn verschenen bij G.F. Callenbach te Nijkerk, waaronder In eere hersteld. Een tafereel uit den tijd van Stadhouder Willem iv.
In mei 1903 verhuisde de weduwe Buismans met haar zes kinderen naar Leeuwarden, waar haar ouders nog woonden. Breed hadden zij het niet. Maar de Buismannen beschikten over een kennisdorst en drang naar zelfeducatie, die het hun mogelijk maakten zich boven milieu en omstandigheden uit te werken. Michiel Buisman volgde de opleiding aan de Christelijke Kweekschool te Leeuwarden, volontairde enige jaren in Oude Bildtzijl en Sint Annaparochie, en vertrok in 1914 naar Rotterdam. Deze stad zou hem altijd dierbaar blijven, hoewel hij er slechts vijf jaar woonde. In 1919 verhuisde hij naar Ede, waar zijn moeder, broers en zusters waren
| |
| |
gaan wonen. Als onderwijzer aan de Hervormde Paasbergschool aldaar had hij op achtentwintigjarige leeftijd feitelijk al het eindpunt van zijn maatschappelijke loopbaan bereikt. Wel zou hij nog enkele jaren bij De Vooys in Utrecht voor de akte mo Nederlands gaan studeren. Maar toen die in 1928 was behaald, heeft Michiel Buisman niet de gebruikelijke overstap naar het middelbaar onderwijs gemaakt. Evenmin ging hij in op de suggestie van de taalpedagoog J.H. van den Bosch, die hem de taalkundige richting in wilde sturen. Buisman bleef, levenslang vrijgezel, rustig zitten waar hij zat: op zijn oude school, inwonend bij zijn familie, vanaf 1928 in het grote huis Eikenhorst aan de Arnhemseweg 22 te Ede.
Een kalmer, eenzelviger bestaan dan dat van Buisman is haast niet mogelijk. Had hij dan helemaal geen ambities? Stellig wel, en sterker dan de meesten van ons. Buisman was van jongsafaan geïnteresseerd in boeken. En wel in die op het gebied van het populaire proza uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. Het verzamelen en bibliografisch in kaart brengen van dergelijke ‘volksboekjes’ was zijn enige passie. De officiële literatuurwetenschap schonk in die tijd nog nauwelijks aandacht aan deze vergeten romans, novellenbundels, anecdotenverzamelingen, levens van beruchte personen en Robinsonades. Ze waren nog voor een luttel bedrag te koop, zeker wanneer men als Buisman genoegen nam met minder nette exemplaren. Omdat er voor zijn enorme verzamelgebied nog weinig bibliografische naslagwerken bestonden, begon hij zelf zoeklijsten samen te stellen.
In het voorjaar van 1929 leerde hij op een boekenveiling de Rotterdamse meubelmaker J.F.M. Scheepers kennen. ‘John’ Scheepers had dezelfde passie voor het Nederlandse populaire proza als Buisman. Hij was getrouwd met een verloskundige, die over een eigen inkomen beschikte, terwijl hij van zijn kant door handel in oude boeken vele aankopen financierde. Wat voor Buisman een lastige concurrentiestrijd had kunnen worden werd een even plezierige als profijtelijke belangengemeenschap tussen twee rasverzamelaars. Aan de basis van dat verbond lag Scheepers' respect voor Buismans deskundigheid. Omgekeerd bezat de Rotterdamse vriend meer flair en een grotere mobiliteit. Als vanzelf kwamen ze tot een soort taakverdeling: Buisman bestreek Arnhem en omgeving, terwijl Scheepers het Westen van het land voor zijn rekening nam. Op den duur verwierf ook Scheepers zich door het zien (en het lezen!) van de boeken de nodige praktische kennis, terwijl Buisman door het contact een zekere sociabiliteit kreeg. Een flink deel van de week stond Buisman voor de klas, of zat
| |
| |
thuis, in de ouderwetse villa waar zijn moeder en zijn zuster Hilda de scepter zwaaiden. Maar op zaterdagmiddag en in de vakantie reisde hij per spoor naar Rotterdam, als voor een geheime missie. Scheepers en hij hielden dan conclaaf, gewapend met de door Buisman vervaardigde zoeklijsten. Tussendoor schreven zij elkaar elke week minstens één brief of briefkaart over hun jacht op het populaire proza. De wereld om hen heen drong nauwelijks tot hen door.
In augustus 1934 trof Buisman een ernstig ongeluk. Komend van een veiling, raakte hij in Den Haag onder de tram, waarbij hij zijn rechterbeen verloor. Maandenlang moest hij verpleegd worden in het Gemeentelijk Ziekenhuis te Den Haag. Onder zijn nagelaten papieren vond ik de brieven van de kinderen uit zijn klas aan hun ‘Lieve Meester’. Het zijn de enige sporen van zijn veertigjarig onderwijzerschap. De stugge man met zijn schelle stem en zijn eigenzinnigheidjes, en bovendien invalide geworden, zou misschien moeilijk passen binnen de profielschets voor een onderwijzer die sollicatiecommissies thans hanteren, maar voor zijn Edese leerlingen moet hij een onvergetelijk leermeester zijn geweest: degelijke schoolkennis parend aan een vast karakter. Zoals hij over Robinson of Gulliver kon vertellen was er geen tweede! En hij had voor alle kinderen interessante boeken bij de hand: de boeken die hij zelf verzamelde.
Buisman was niet het type van een geleerde. Ook het schrijven ging hem moeizaam af. Toch behoorde hij - anders dan Scheepers en de eveneens in Rotterdam woonachtige J.C. Versnel - tot de creatieve verzamelaars die iets met hun boeken willen doen. Lezen alleen was niet voldoende. Het ging erom het uitgestrekte terrein van de populaire ontspanningslectuur naar titel te beschrijven en volgens genre te ordenen. Men moet hierbij bedenken dat Buisman vrijwel geen andere bibliografische hulpmiddelen ten dienste stonden dan de magazijncatalogi Populaire prozaschrijvers der xviie en xviiie eeuw van de firma's Frederik Muller & Cie (1893) en R.W.P. de Vries (1907). De door Emma Dronckers bewerkte catalogus van de verzameling F.G. Waller verscheen pas in 1936.
Aanvankelijk heeft Buisman het plan opgevat om een bibliografie samen te stellen van Nederlandse Robinsonades, ter aanvulling en completering van W.H. Stavermans proefschrift Robinson Crusoë in Nederland (1907). Het manuscript hiervan is in xerox-kopie bewaard, maar de bibliografie werd nooit uitgegeven. Ook van de Nederlandse ridder-, rover-, en verschrikkingsromans tot 1900 maakte Buisman soortgelijke titellijsten met summiere beschrijving. Ze werden naderhand geïncorporeerd in het
| |
| |
breder opgezette Populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815. Het was de bedoeling dat de firma B.M. Israël te Arnhem dit boek in 1942, op kosten van Buisman, zou uitgeven. Vanwege de oorlog moest de uitgave echter worden opgeschort, en bij de strijd om Arnhem in 1944 ging het gehele zetsel verloren, zodat Buisman opnieuw moest beginnen. Pas in 1960 heeft de antiquaar Max Israël - als een hommage aan zijn door de Nazi's vermoorde broer Salomo - het inmiddels sterk aangevulde manuscript opnieuw ter perse gelegd. Het werd, zij het pas op termijn, als een belangrijk instrument voor de literatuurgeschiedenis erkend.
Buisman, meer verzamelaar dan bibliograaf, had zijn Populaire prozaschrijvers in eerste instantie voor eigen gebruik samengesteld. Aan het uiteindelijk resultaat heeft de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam in belangrijke mate bijgedragen, in de persoon van de heren J.R. de Fraipont en Chr. Nissink, terwijl P. Valkema Blouw op de valreep nog een groot aantal anoniemen en pseudoniemen wist op te lossen. Al eerder waren alle titels uit de uba gecollationeerd door Buismans medewerker F.J. Dubiez. Ten slotte schreef de bibliothecaris prof. mr. H. de la Fontaine Verwey het voorwoord. Al deze hand- en spandiensten hebben niet kunnen verhinderen, dat dit standaardwerk slechts als ‘proeve van een bibliografie’ te beschouwen valt, gelijk H.F. Wijnman het in zijn recensie in Het Boek (1964) formuleerde. Hoofdbezwaar blijft de onduidelijkheid aangaande de opnemingscriteria, hetgeen weer een gevolg is van de dubbelzinnigheid van de term populair proza(schrijver). Ook daar is al op gewezen, door C. Kruyskamp in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1961), en door Emiel Willekens in De Gulden Passer (1961). Ondanks deze methodologische feilen heeft de Edese doe-het-zelver pioniersarbeid verricht, waarvoor hem terecht het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde is aangeboden. Vooralsnog echter werd er van Populaire prozaschrijvers gretiger gebruik gemaakt door antiquaren dan door de academische wereld. Pas aan het eind van de jaren zeventig zou daar verandering in komen.
Stellig is de periode 1929-1942 de gelukkigste uit Buismans leven geweest. In 1925 was te Amsterdam het Nederlandsch Verbond van Boekenvrienden opgericht. Michiel Buisman is daar nooit lid van geworden. Voor hem bestond er maar één boekenvriend: Scheepers. Des te harder trof hem daarom de slag, toen deze gelijkgestemde geest in april 1942 door de Sicherheits Polizei werd gearresteerd, om reeds op 29 september van datzelfde jaar de dood te vinden in een Duits concentratiekamp.
| |
| |
Buisman moet minstens een platonische liefde voor misdaad en horror bezeten hebben. Daarvan getuigen niet alleen de honderden gruwelromans die hij bijeen heeft gebracht, maar ook de plakboeken met kranteknipsels in zijn nalatenschap. Hij las elk boek uit zijn enorme bibliotheek en onthield alle finesses. Hij was graag bereid tot het geven van informatie aan geleerden als P.J. Meertens en J.A. van Praag. Het kostte echter veel moeite om hem er toe te bewegen iets over het gelezene op te schrijven. Op verzoek van mr. B. Kist, voorzitter van Het Nederlandsch Verbond van Boekenvrienden, schreef hij een artikel over De roverroman, in het bijzonder in Nederland voor het verbondsorgaan Imp. Dat Buisman het door hem verzamelde soort teksten zeker niet overschatte, blijkt uit het volgende citaat hieruit: ‘De roverroman is nu bijna verdwenen, en beklagen doen we ons daar over niet. Als men hem in deze tijd nog ontmoet is het de z.g. colportage- of sensatieroman, in vele delen en onmogelijk door enigermate ontwikkelden te genieten om zijn onmogelijke conceptie en stijl.’ Buisman had er ook geen behoefte aan om die triviale lectuur te verheffen ten koste van de ‘hogere’.
Na de vroegtijdige dood van hun geliefde broer Johan Frederik, verzamelaar van letterkunde van Rederijkers, in 1949, en de dood van hun moeder in 1952, bleven Buisman en zijn zuster Hilda alleen op de Eikenhorst over. Vanwege gezondheidsredenen werd Buisman in 1954 op wachtgeld gezet. Nu had hij de tijd aan zichzelf. Behalve het oude boek trok hem ook de locale historie. Sinds 1937 was hij lid van de vereniging Oud-Ede, terwijl hij over alle plaatsen waar de Buisman-familie gewoond had - Steenwijk, Rheden, Elburg, Leeuwarden en Ede - de historiografie verzamelde.
Een van de zeer weinige mensen met wie Buisman contact onderhield was de Groninger H.F. Geerts. Deze was eigenaar van Geerts' Boekhuis in de Arnhemse Bakkerstraat. Hoewel autodidact bezat Geerts een grote bibliografische kennis. Hij verkocht enkel gangbaar tweedehands spul, en legde alle kostbare oude boeken opzij. Met zijn kraakschoenen, zijn eeuwige pijp in de mond, en zijn filosofie van eigen teelt was deze semivrijgezel een type zoals men dat nu niet meer in de boekenwereld aantreft. Precies passend bij Buisman, die dan ook Geerts' uitnodiging om op ongeregelde tijden in de winkel te komen helpen graag aannam. Loon werd aan de gepensioneerde onderwijzer niet uitbetaald. In plaats daarvan mocht Buisman af en toe een voor hem interessant boek meenemen. Tot 1967 heeft Buisman bij Geerts in de winkel gestaan. Toen deze vriend en werk- | |
| |
gever in 1974 was gestorven, voorzag Buisman de auctie-catalogus (1975) van een piëteitsvol In Memoriam.
Zijn eigen boeken was hij intussen voor een groot deel kwijt geraakt. Eind 1971 verhuisden zijn zuster en hij naar een nieuwbouw-bungalow te Heerde aan de Haverkamp 8. Daar konden al die duizenden boeken geen plaats meer vinden. Eind 1972 is de collectie van M. Buisman J. Fzn. Dutch popular literature, bij de firma J.L. Beijers te Utrecht onder de hamer gekomen. Alleen de Robinsonades, de roverromans en de rariora zijn mee naar Heerde verhuisd en werden later verkocht aan schrijver dezes. Buisman heeft echter het vruchtgebruik ervan tot zijn dood toe gehouden.
Het isolement was nu bijna volkomen. Wie nog aan Buisman dacht, onderstelde dat hij dood was. Maar wie hem bezocht vond een innig vergenoegd, nuchter, ouderwets-gekleed man, met al zijn boeken binnen handbereik, de zuiverste belichaming van het Horatiaanse procul negotiis. Uit zijn geloof moet hij alle kracht geput hebben, toen het lichaam hem allengs begaf. Maar hij sprak daar nooit over. Zelfs tegenover Scheepers heeft hij zich nooit laten verleiden tot intimiteit.
In deze sereniteit - burgerlijkheid op haar best - is Michiel Buisman gestorven. Zijn zuster en jarenlange huisgenote trof hem op zaterdagmorgen 5 april 1986 dood aan in de gang.
Nijmegen, januari 1987
P.J. Buijnsters
| |
Voornaamste geschriften
De roverroman, in het bijzonder in Nederland, in Imp. Tijdschrift voor het Nederlandsche Verbond voor Boekenvrienden, 1, 1941, 3(maart), p.1-8.
Een drietal ontleningen aan het Nederlands in de Duitse ontspanningslectuur der xviiie eeuw, in Folium Librorum Vitae Deditum, 2, 1952, 3-4, p.102-108.
De drukken der ‘Julia’ van Rhijnvis Feith, in Folium Librorum Vitae Deditum, 2, 1952, 3-4, p.109-110.
Populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815. Romans, novellen, verhalen, levensbeschrijvingen, arcadia's, sprookjes. Alphabetische naamlijst door M. Buisman J. Fzn. Met medewerking van F.J. Dubiez en een voorwoord van prof. mr. H. de la Fontaine Verwey. Amsterdam 1960.
| |
In handschrift:
Bibliografie van romans noirs; los inliggend een artikel: Den gelukkigen Corilon (Koninklijke Bibliotheek Den Haag, Handschriftenafdeling, sign.135 e 55).
Robinsonaden in Nederland 1720-1940. Bibliografie. (Collectie Buijnsters-Smets, Nijmegen.)
|
|