| |
| |
| |
Geertjan Lubberhuizen
Schoten 15 maart 1916 - Cornamona 18 juli 1984
Met de dood van Geert Lubberhuizen is de Nederlandse samenleving niet alleen een bekende en bejubelde uitgever ontvallen, maar ook een belangrijke vertegenwoordiger van de betrekkelijk kleine groep mensen die zich in de periode van de Duitse bezetting actief keerde tegen de onderdrukkers van de vrijheid. Vrijheid die verschillende, ja tegenstelde levensbeschouwingen zonder moord en doodslag inhoudt, die religie en ras, maatschappelijke status, rang en stand tracht naast en niet tegenover elkaar te stellen, vrijheid waarin verdraagzaamheid en onbelemmerde ontwikkeling centraal staan. Geert had dat al snel begrepen en gevoeld. Als vierentwintigjarige student op het ogenblik dat het leger van Hitler met een bombardement op de open stad Rotterdam Nederland tot overgave dwong, greep hij naar de pen om van zijn afkeer te getuigen en al spoedig maakte hij deel uit van een groep die joodse kinderen in veiligheid bracht en verzorgde.
Als oudste zoon van een ingenieur (werktuigbouw), die bij de aku in Arnhem werkte, had Geertjan Lubberhuizen een gelukkig te noemen jeugd. Wel had hij zijn moeder verloren toen hij anderhalf jaar oud was, maar pas als schooljongen hoorde hij dat zijn moeder zijn moeder niet was en zijn broer en zuster halfbroer en halfzuster waren. En hoewel dit hem schokte, heeft het zijn innige verstandhouding tot zijn vader en de vrouw die hij als zijn moeder is blijven beschouwen, noch die tot zijn broer en zuster geschaad. Na de hbs aan de Schoolstraat in Arnhem doorlopen te hebben - hij woonde in Bronbeek, op de grens van Arnhem en Velp - ging hij in Utrecht scheikunde studeren. Dat was 1938 en het eerste jaar was hij spoorstudent. Het jaar daarop werd hij lid van het corps en ging in Utrecht wonen, waar hij deel uitmaakte van de studenten-jazzband The University Swingers. Hij trad op als solo-klarinettist, saxofonist en zanger. In deze jazzband leerde hij Fedde Weidema kennen, trompettist, die later de prent tekende bij De achttien doden, de rijmprent die zou leiden tot de illegale uitgeverij De Bezige Bij. Hij werd in september 1940 ook redacteur van het Utrechts studentenweekblad Vox Studiosorum, waarin hij al toneel- en boekbesprekingen had geschreven. Op 29 november - de bezetting was een half jaar oud, legde hij in Vox de eerste getuigenis af van zijn walging van de bezetter, Sombere bladvulling getiteld:
| |
| |
O, geef mij gauw de glazen en de wijn
de wereld is voor mij te klein
Mij rest als d'allerlaatste medicijn
slechts laveloos bedronken zijn
De vroolijkheid is van dit leven af,
wie zich niet schikken wil krijgt straf
En daarom grijp ik naar de karaf
en drink; al scheldt men mij voor laf,
De lijn wordt nog maar een paar maanden later doorgetrokken met een artikel Jud Süss: niet gewenscht in het nummer van 14 februari 1941. Het is een moedig en goed geformuleerd stuk, waarin hij de vertoning van de beruchte Duitse film Jud Süss afwijst. Ik citeer een van de laatste alinea's: ‘Bij de argelooze toeschouwer wekt deze film slechts haat, blinde haat, zonder eenig kunstgenot. Daarom is deze film hier niet gewenscht, evenmin als schurken als Süss hier gewenscht zouden zijn. Beticht mij niet van anti-semitisme. Ik heb het over de schurk Süss, niet over Jud Süss! Wij prijzen ons gelukkig dat wij deze Würtembergsche problemen niet kennen, doch vooral dat wij geen volk van argelooze toeschouwers zijn.’
Het artikel is niet eens zozeer opmerkelijk omdat de student Lubberhuizen er zo over denkt, en de meeste studenten net zo, maar omdat het verschijnt in het corpsblad. Het Utrechts Studenten Corps is immers a-politiek van karakter. Dr. Richter Roegholt wijst in zijn Geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972, waarop hij in 1972 promoveerde en waaraan ik dankbaar materiaal voor dit levensbericht ontleen, met nadruk hierop. Hij citeert een artikel van mr. E. Bloembergen van januari 1941, waarin deze waarschuwt tegen de Nederlandsche Unie, waarbij een aantal corpsleden zich heeft aangesloten, als ‘een vlaag van politieke activiteit’ en die zo voorbijgaand is geweest, zegt de hoofdredacteur van Vox, dat het nauwelijks een inbreuk op de traditie vormde. Dat a-politieke karakter van de Utrechtse studenten zal Geert Lubberhuizen blijven kenmerken, zoals we zullen zien. Zijn afkeer van wat de nazi-ideologie teweegbracht, zijn gedrevenheid om hulp te verlenen aan de slachtoffers van de niets en niemand ontziende Duitse beulen en slachters, had geen politieke inbreng. Zijn verzet
| |
| |
had een volstrekt en uitsluitend humanitaire grondslag. Het artikel over Jud Süss was natuurlijk niet alleen moedig, maar tegelijk overmoedig. De gevolgen waren toen nog niet catastrofaal. Bloembergen werd als hoofdredacteur van Vox twee maanden vastgehouden, het blad verboden en Geert Lubberhuizen moest zich drie maanden lang dagelijks melden bij de sd (Sicherheitsdienst). Tegen Roegholt zei hij later: ‘en het ergste was, nog wel om vijf uur, net op borreltijd.’ Overmoedig is hij niet gebleven, moedig wel en ook de zelfspot heeft hem nooit verlaten, evenmin trouwens als het verlangen naar borreltijd, al was dat niet altijd meer vastgelegd op vijf uur.
De grote jacht op joodse Nederlanders en niet-Nederlanders, begon half juli 1942 en de hulporganisaties kwamen onmiddellijk op gang. Geert sloot zich aan bij een groep studenten in Utrecht die voor joodse kinderen onderduikadressen, bonkaarten, voedsel, kleding en transport verzorgde. Geld moest er zijn, ook waren er natuurlijk valse papieren nodig, en het sprak vanzelf dat de groep zich eveneens ging bezighouden met de zorg voor joodse volwassenen. Tussen de bedrijven door stak een groepje van vijf, waarvan Geert Lubberhuizen, Anne Maclaine Pont en Rut Matthijsen - die laatste twee de kern van het Kindercomité - deel uitmaakten, de carthoteek van ingeschreven studenten aan de Utrechtse universiteit in brand, zodat zij de befaamde loyaliteitsverklaring niet hoefden te tekenen en een kans minder op wegvoering hadden. Het was Anne Maclaine Pont die Geert de tekst van Jan Camperts De achttien doden bezorgde en het was Geert die op het idee kwam een rijmprent te maken om met de opbrengst van de verkoop het Kindercomité te steunen. Fedde Weidema moest het doen. Hij deed het, vader en twee zoons Volkers van de clichéfabriek Photogravure maakten het cliché en drukker Jan Hendriks drukte de rijmprent, die bijna symbool van het verzet in Nederland werd en waarmee de loopbaan van Geert Lubberhuizen als uitgever een aanvang nam. Over de verschijningstijd van de prent is onzekerheid. Het waarschijnlijkst lijkt me maart of april 1943, de datering van P. Volkers sr. en Weidema. Jan Campert heeft de verschijning niet meegemaakt. Hij was de 12de januari van 1943 in het concentratiekamp Neuengamme omgekomen. De prent beleefde vier drukken in oorlogstijd met een totaaloplage van 15.000 exemplaren. Na de oorlog werden er nog eens ruim 63.000 van gedrukt en verkocht.
Terwijl Geert bezig was met De achttien doden, had de jacht van de bezetter op studenten ingezet. Hij verhuisde, dook onder op de zolder van de
| |
| |
chirurg Maarten Vink en werkte voornamelijk samen met de vervalsingsspecialist Rut Matthijsen, met Weidema en diens vriend Charles van Blommestein. Volgens bibliograaf Dirk de Jong heeft pas de vierde druk van de prent de opdruk De Bezige Bij gekregen, dat moet dan in 1943 geweest zijn. De oprichtingsacte dateert van 12 december 1944. In die tijd had Geert zich ontwikkeld tot een gehaaide illegaal. Hoewel hij veel en dikwijls erg leuk praatte, en dat is blijven doen, leerde hij in de eerste plaats zijn mond te houden. Van Geert kwam je nooit meer te weten dan hij voor jou nodig en geschikt achtte. Hij ging door het leven als Bas Ruys(ch), had talloze contacten met drukkers, clichémakers en papierhandels en hij ontwikkelde een uitstekende verhouding tot de schrijvers en illustratoren die hij voor zijn werk nodig had. Achteraf kan best gezegd worden dat hij zich met onverantwoord veel bezig hield. Zo behoorde hij ook al tot een groepje dat het dagelijks bulletin van Het Parool in de hongerwinter in Amsterdam stencilde en verspreidde. De naam van de zich snel ontwikkelende uitgeverij was die van hemzelf. ‘Bas busy as a bee can be’ werd hij door zijn vrienden genoemd en zo werd het De Bezige Bij. De Lange noemde hij zich ook wel en toen hij naar Amsterdam verhuisde, Keizersgracht 260, heette hij weer De Wit. Hij was op 19 april 1944 in Velp getrouwd met het meisje waarop hij al tien jaar verliefd was. Zij was op het Christelijk Lyceum in Arnhem geweest, ze waren op dezelfde dansles en op een hbs-feest kwam de wederzijdse liefde tot stand. Hij was zeventien, zij zestien jaar. Charles van Blommestein, afgestudeerd indoloog en na de bevrijding Geerts eerste mededirecteur, was inmiddels eveneens getrouwd, in 1943. Ook hij had, werkend voor De Bezige Bij in Utrecht en Den Haag, veel goede relaties met drukkers en binders, zoals met Fokke Tamminga (drukkerij Ando), die eveneens Vrij Nederland en Het Parool drukt en met Bert Bakker en Cees Bantzinger de Mansardereeks maakte, bibliofiele boekjes. Via hem maakte Van Blommestein weer het contact tussen Geert en Simon Carmiggelt. Sjoerd Leiker was de man in Haarlem. Zo breidde de kring van drukkers, papierleveranciers, schrijvers en illustratoren zich gestadig uit en had De Bezige Bij na de bevrijding ruim zeventig uitgaven op haar naam! Onder haar auteurs waren de dichters Mok, Roland Holst, Keuls, Hendrik de Vries, Bernard Verhoeven, Adriaan Morriën en Anton van Duinkerken, en prozaschrijvers als Blijstra, Van Schendel, Theun de Vries, Johan van der Woude, prof. dr. P. Geyl en Bordewijk. Rijmprenten van Jan H. de Groot, Jan Gerhard Toonder, Gerrit Kamphuis, Yge Foppema, Fedde Schurer, W. Nagel,
| |
| |
Han G. Hoekstra en Koos Schuur. Hoogtepunten waren onder andere de verzameling verzetsgedichten, samengesteld door Halbo C. Kool, Han G. Hoekstra en Jan H. de Groot, Vrij Nederlandsch Liedboek, en De stilte der zee van de Fransman Vercors. Edgar Allan Poe, John Steinbeck, Guy de Maupassant en André Gide behoorden tot de auteurs van over de grenzen. En Geert Lubberhuizen, zijn candidaats chemie op zak, had zich in die tijd ontwikkeld tot een hartstochtelijk liefhebber van mooi verzorgde uitgaven, verliefd op papier, lettersoorten, druk, illustraties, bindwerk. Hij was een kenner geworden. De inhoud van de boeken liet hem niet onverschillig, maar kwam toch op de tweede plaats.
De steun aan joodse kinderen en volwassenen was inmiddels uitgebreid tot financiële hulp aan auteurs en acteurs, die van het Tooneelfonds, en werd later ondergebracht in het Nationaal Steun Fonds. Kern van de organisatie waren behalve Lubberhuizen en Van Blommestein Sjoerd Leiker en Henriëtte van Eyk en, in de Spuistraat in Amsterdam, de drukkerij David (de Algemeene Vrije Illegale Drukkerij), die ook Vrij Nederland, Trouw, Ons Volk, en Radio Oranje drukte en voor de Persoonsbewijs Centrale en de Binnenlandsche Strijdkrachten werkte. Het idee om tot een ‘coöperatieve uitgeverij’ over te gaan, ontstond tegen het eind van de oorlog. De stichtingsacte werd op 12 december door notaris P.W. van der Ploeg ‘in het verborgene’ gepasseerd; de Coöperatieve Vereeniging De Bezige Bij, Tot Uitgave van Boeken en Tijdschriften ua was een feit.
Op 5 mei 1945 begon een nieuw avontuur voor Geert. Hoewel van nature een vreedzaam man, werd het toch weer vechten voor hem. De beeldhouwer, schrijver en tijdschriftredacteur (Kroniek van Kunst en Kultuur) Leo Braat had in januari 1945 de oprichtingsacte van De Bezige Bij op microfilm door de linies naar Londen meegenomen, maar pas op 17 mei geschiedde de inschrijving in het Handelsregister, zodat de statuten op 13 september als Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant konden worden gepubliceerd. Met Geert en Charles aan het hoofd betrok De Bezige Bij eerst het pand Herengracht 418 van de nsb-uitgeverij Westland en had etalages in vier boekhandels. Op de Herengracht vond het eerste befaamde feest plaats, dat niet enig in zijn soort zou blijven. Maar op 26 oktober al verhuisde de nieuwe uitgeverij naar de Van Miereveldtstraat i, dat met hulp van de Town Major en het Gemeentelijk Bureau voor Inkwartiering gerequireerd kon worden. Het is nog de huidige huisvesting; in 1948 werd het gekocht, en zowel Charles van Blommestein als Geert Lubberhuizen hebben er ook gewoond. Eind van het jaar had de Coöpera- | |
| |
tieve Vereeniging tweeëntwintig leden, een jaar later waren dat er drieëntwintig. Voorzitter in oorlogstijd Sjoerd Leiker maakte plaats voor Victor E. van Vriesland; Geert Lubberhuizen en Charles van Blommestein vormden de directie. Maar vechten werd het om de erkenning als uitgeverij door de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Daar was sterke tegenstand, die werd overwonnen door Wim J. Schouten op te nemen in de directie. Hij had zowel het boekhandels- als het uitgeversdiploma, had in de oorlog bij boekhandel Van Stockum in Den Haag gewerkt en samengewerkt met De Bezige Bij. Schouten heeft met Lubberhuizen een sterk stempel gedrukt op de na-oorlogse uitgeverij, zij heetten in de wandeling de ‘terrible twins’. Maar Schouten verdween (1956) zoals Van Blommestein al na enkele jaren naar (toen nog) Batavia was verdwenen.
Geert was nu alleenheerser. Natuurlijk, Schouten werd ‘onbezoldigd administrateur’, later secretaris van het bestuur, en, natuurlijk, Geert had zijn adviseurs, en zeker, Geert luisterde ook wel, maar hij besliste toch en niet zelden tegen de zin van zijn medewerkers. Dit gaf ook wel degelijk aanleiding tot conflicten van tijd tot tijd, maar die liepen zelden hoog. Persoonlijk had ik zo'n conflict al in de zomer van 1945. Ik voelde erg veel voor het idee van een uitgeverij die eigendom zou zijn van de schrijvers. Die moesten dan ook het beslissingsrecht hebben, en toen ik het laatste oorlogsjaar aan de besprekingen over de statuten deelnam, bij Geert thuis op de Keizersgracht, met Charles van Blommestein en een fles van iets dat moest doorgaan voor rode wijn, hadden we daarover geen verschil van mening. Het pakte evenwel anders uit. Ik kreeg plotseling Zes kaarsen voor Indië thuisgestuurd, een betreurenswaardig boekje van Leonard Huizinga dat ter propaganda van de werving van ‘oorlogsvrijwilligers’ voor de ‘bevrijding’ van Nederlandsch-Indië moest dienen. Ik had niet alleen ernstig bezwaar tegen het boekje, maar ook tegen het feit dat de leden niet door de directie in de uitgave waren gekend en de mogelijkheid hadden gehad die tegen te houden. Omdat Geert niet toegaf - ik schrijf dat nu toe aan zijn levenslange a-politieke houdig, waarvoor de grondslag was gelegd in zijn studententijd - en de andere leden, toen nog weinig in getal, geen steun gaven, trad ik onmiddellijk uit. Voor mij was de uitgeverij als schrijverscoöperatie mislukt. Deze houding, en ook dit beleid, zijn karakteristiek voor Geert gebleven. Het leidde er toe dat zelfs Sjoerd Leiker eind 1966 voor het lidmaatschap bedankte.
Geert was niet alleen een fanatiek liefhebber van mooie boeken, hij was
| |
| |
ook een koopman geworden. Hij had groot flair, was een beminnelijk, spraakzaam en ontwapenend man, die persoonlijk geen weerstand kon opwekken. Hij had met vrijwel alle auteurs een voortreffelijke verstandhouding die niet bij uitzondering tot vriendschap uitgroeide. Het fonds groeide snel, zij het met inzinkingen, en vertoonde (vertoont) geen duidelijke lijn, zoals dat van Van Oorschot, Bert Bakker, Johan Polak en Rob van Gennep doen, alle pas na 1945 ontstaan. De Bezige Bij gaf niet alleen Zes kaarsen voor Indië uit, maar ook Volg het spoor terug van J.B. Charles, niet alleen De avonden van (nu) Gerard Reve maar ook Tom Poes en Ik Jan Cremer, het eerste fotoboek van Ed. van der Elsken en de befaamde Wereldatlas. De tijdschriften waren geen succes: Het Woord werd opgevolgd door Podium, Randstad, De Nieuwe Stijl, Film- en Schrijfkrant en Bijster. Nee, een duidelijk literair gezicht heeft de uitgeverij niet gekregen, al leek het er een beetje op toen zij de ‘Vijftigers’ onder haar hoede kreeg. Maar dat was evenmin blijvend. Niettemin is De Bezige Bij onder leiding van Geert Lubberhuizen een uitgevershuis geworden dat een grote literaire reputatie heeft verworven met onder anderen schrijvers als Hugo Claus, Remco Campert, Harry Mulisch en W.F. Hermans. Geert zag ook kans om Vestdijk in zijn fonds te halen en het tekent zijn persoonlijkheid weer dat hij na diens dood toeziend voogd werd over zijn kinderen. Zo is het ook geen toeval dat vertalingen van Joyce, Proust en Borges verschijnen bij De Bezige Bij.
Vooral de poëzie had de voorkeur van deze ex-student chemie. Hij was mederedacteur van Bijster, had met zijn medewerking aan het onvergetelijke Barbarber van zijn niet aflatende nieuwsgierigheid en schrijflust blijk gegeven. Drie jaar na zijn pensionering gaf hij ook de bloemlezing Dichters bij De Bezige Bij 1944-1984 uit: ‘een zeer persoonlijke keuze, soms snel bepaald door louter liefde voor een bepaald gedicht.’ In zijn inleiding zegt hij nog: ‘Dat kan een lang of een kort gedicht zijn; daarover wens ik [...] dus geen gezeur.’ De liefhebber van poëzie, de liefhebber van mooie boeken, hij had de vrijheid nodig. Hij had die vrijheid helpen bevechten en hij bevond zich in die vrijheid als een vis in het water. Hij heeft hard gewerkt, veel vriendschappen gemaakt, veel feesten georganiseerd, in veel besturen en jury's gezeten, zelfs zijn naaste medewerkers veel verrassingen bezorgd, hij heeft eremedailles, penningen en een ridderorde gekregen, de naar hem genoemde prijs voor het beste literaire debuut is voor de eerste maal in 1985 uitgereikt. Hij is na zijn pensioen onmiddellijk een nieuwe kleine uitgeverij begonnen in Ierland. Vitaal en gedreven tot het eind.
| |
| |
Zijn vrouw noemde hem ‘een buitengewone man’ toen hij daar stierf in 1984. Schrijvers en medewerkers van de uitgeverij spraken van ‘onze geliefde Geert Lubberhuizen’, collega Rob van Gennep noemde hem ‘een voorbeeldig uitgever en een perfecte vriend’ en ‘ongetelde joodse onderduikkinderen’ uit Haifa-Israël lieten weten hem te zullen blijven ‘gedenken als onze redder tijdens de bezetting.’
Een ‘ongrijpbare’ man? Al in het boek van Roegholt in 1972 is van die ongrijpbaarheid sprake. Die zou zelfs agressie opgeroepen hebben, bij een duidelijk ontbreken van agressie aan zijn kant. Misschien is die ongrijpbaarheid, weer terugkerend in de herdenkingsartikelen bij zijn dood, wel een andere naam voor zijn wendbaarheid in combinatie met een uitgesproken wil en doorzettingsvermogen. Met zijn jongensachtige charme, zijn tot het laatst toe dikwijls studentikoos gedrag. Met de onvoorspelbaarheid van zijn opvattingen en handelingen, het kopen van een duur orgel of het maken van een jubileumfoto in het Rijksprentenkabinet. Maar een man om van te houden, daarover is iedereen het eens. Een van de vertegenwoordigers van het waardevolste karakteristiek van Nederland, die als vanzelfsprekend tijdens de bezetting aan de goede kant stond. Die het hoogste risico nam. Die een der groten in de uitgeverswereld werd door zijn grote liefde voor de mensen en voor het vak, een ontembare energie en een feilloze keuze van de goede medewerkers. Hij was geboren in een gehucht dat we niet meer kennen omdat het niet meer bestaat (nu Haarlem-Noord) en hij liet zich begraven in een Iers dorpje dat wij alleen kennen omdat hij ervan hield en er de naam van zijn laatste uitgeverij aan gaf. Zo is hij de geschiedenis ingegaan.
Max Nord
|
|