Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1984
(1984)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Carel Arnold Rutgers
| |
[pagina 149]
| |
Jappe Alberts) te wijden aan de veertiende-eeuwse bisschop Jan van Arkel, die zoals hij later in zijn voorwoord schreef nog niet de biografie had gekregen die hij zonder enige twijfel verdiende. Zelf had ik in de jaren zestig vage plannen om na mijn dissertatie over David van Bourgondië ook eens wat te publiceren over diens illustere voorganger uit de voorafgaande eeuw, maar door allerlei andere werkzaamheden was het in feite gebleven bij het verzamelen van materiaal. Toen ik toevallig hoorde van de promotieplannen van de mij toen nog geheel onbekende Rutgers besloot ik contact met hem op te nemen. Het bleek dat hij al een heel stuk op streek was met zijn monografie, zodat het voor mij een vanzelfsprekende zaak was af te zien van verder eigen onderzoek en hem mijn aantekeningen ter beschikking te stellen. Het bleef niet bij dit eerste contact, er ontwikkelde zich een levendige briefwisseling tussen Zetten en Amsterdam en meer dan eens vonden ook persoonlijke ontmoetingen plaats. Nadat Rutgers was geroepen tot een nieuwe functie te Amsterdam ontstond een hechte vriendschap die helaas zulk een ontijdig einde zou vinden. Promoveren met een volledige leraarsbaan was lang niet eenvoudig, maar Arnold Rutgers zag hiertoe kans. In de vrije uren trok hij zich terug op zijn studeerkamer of werkte hij in het Arnhemse rijksarchief, waar vele bescheiden uit de Utrechtse archieven voor hem waren gedeponeerd. Wel was Arnold zich ervan bewust dat bij een dergelijke intensieve studie zijn gezin (inmiddels waren vier zoons geboren) dreigde te kort te komen, maar echtgenote Jenny toonde veel begrip voor deze verzwaring van haar taak, al viel haar dit niet altijd gemakkelijk. Na een van zijn bezoeken aan Arnhem raakte Arnold betrokken in een ernstig auto-ongeluk, met als gevolg een wekenlang verblijf in het ziekenhuis. Verscheidene jaren van hard werken werden dan toch uiteindelijk bekroond met de afronding van het proefschrift, dat hij op 30 januari 1970 te Utrecht verdedigde. Het was, zoals men van Arnold kon verwachten, een uitermate gedegen werkstuk, waarin vrijwel niets ontbrak van hetgeen bekend was over Jan van Arkels Utrechtse episcopaat. Achtereenvolgens kwamen ter sprake de afstamming en jeugdjaren, de strijd om het bestaan van het Sticht, de strijd om de macht in het Sticht, de consolidatie, het geestelijk bestuur en een afsluitende beschouwing over de persoon van Jan van Arkel. Duidelijk liet Rutgers uitkomen dat de bisschop niet de marionet was van de Hollandse graaf, maar een eigen Stichtse politiek voerde. De leden van de Utrechtse adel wist hij | |
[pagina 150]
| |
zo onder controle te krijgen dat zij op den duur zijn raden werden, in het Overstichtse kon hij de strijd tegen de heren van Voorst in zijn voordeel beslechten. Een interessante vondst was voorts dat Jan van Arkel in de eerste jaren van zijn bewind niet, zoals Beka suggereerde, te Grenoble verbleef om de kosten van zijn eigen hofhouding te besnoeien, maar om van hieruit tegenover de paus te Avignon een betere onderhandelingspositie te hebben met het oog op de niet geringe schuldenlast van zijn bisdom. Zeer positief liet Rutgers zich uit over Arkels geestelijk bewind, hij drong de macht van de aartsdiaken van de Dom terug en nam bovendien maatregelen om de flink uit de hand gelopen hoeveelheid kerkelijke feestdagen drastisch te beperken. Al met al een belangwekkende dissertatie, waarvoor Rutgers terecht de doctorstitel met het predikaat cum laude werd toegekend. Betrekkelijk kort hierna traden in het leven van de jonge doctor grote veranderingen in. Met ingang van 1 januari 1971 werd hij docent bij de mo-opleidingen van de Vrije Leergangen, het instituut vl-vu, voor een aantal lesuren middeleeuwse geschiedenis. In augustus van hetzelfde jaar verwisselde hij het leraarschap te Zetten voor de functie van hoofddocent van de sectie geschiedenis van de Nieuwe Leraren Opleiding (nlo) van de vl-vu als opvolger van dr. J. Verseput, die hiertoe de grondslag had gelegd. Rutgers gaf zich geheel aan zijn nieuwe taak die waarlijk niet gering was. Zelf had ik het voorrecht in de periode 1971 tot 1974 een halve dag in de week een aantal van zijn colleges middeleeuwse geschiedenis over te nemen, een periode waaraan ik, ook door de vele gesprekken die wij toen mochten voeren, de aangenaamste herinneringen bewaar. Rutgers stelde alles in het werk om een goede arbeidssfeer te scheppen. Veelvuldige contacten met studenten en docenten achtte hij een dure plicht. Hij was zich ervan bewust dat de nlo geen verdunde editie mocht zijn van de academische of mo-opleiding, maar een eigen identiteit had. Dat betekende voor hem echter niet dat de wetenschappelijke kwaliteit van het onderwijs diende te wijken voor allerlei voor een deel modieuze trends in de eigenlijke beroepsvorming. En toen kwamen de jaren waarin vele onderwijsinstellingen en ook de nlo in ernstige beroering raakten. Er ontstonden spanningen en conflicten, die er uiteindelijk de oorzaak van waren dat Arnold Rutgers in 1978 werd getroffen door een hartinfarct dat hem voor geruime tijd uitschakelde. Nadat hij grotendeels was hersteld begreep hij dat hij niet op de oude voet kon doorgaan, maar zich moest bezighouden met werk | |
[pagina 151]
| |
dat hem fysiek en psychisch minder belastte. Hij legde het hoofddocentschap neer en werd tijdelijk stafmedewerker van directeur dr. R.G.K. Kraan. In deze tijd wijdde hij zich aan de hem opgedragen taak van geschiedschrijver van tien jaren vl-vu. Het resultaat was niet een gedenkboekje in de traditionele zin des woords, maar een goed gedocumenteerd geschrift, waaruit toch een sterke betrokkenheid bij de nieuwe onderwijsvorm sprak. De nieuwe directeur van de nlo schreef in zijn ten geleide dat bepaalde passages wellicht tegenspraak zouden oproepen, maar dat hij dit geenszins als een bezwaar ondervond, immers, Rutgers' boekje vormde een eerste stap in de discussie over een nlo in ontwikkeling. Intussen was het duidelijk geworden dat er voor Arnold Rutgers geen weg terug was naar een functie bij de nlo. Er werd een goede oplossing gevonden door zijn benoeming met ingang van 1 oktober 1981 tot plaatsvervangend directeur (naast dr. O. Kooi) van de, al langer bestaande, mo-opleidingen. Rutgers begreep dat ook deze aan vernieuwingen toe waren; reden om zijn beste krachten te geven aan de herstructurering. Ondanks de vele administratieve beslommeringen die de nieuwe functie met zich meebracht kon hij toch een gedeelte van zijn tijd besteden aan het eigenlijke onderwijs met een aantal colleges kerkgeschiedenis als keuzevak voor de eerste graad geschiedenis. Overigens betreurde hij het dat hij sedert zijn komst naar Amsterdam in feite te weinig in de gelegenheid was geweest de vakstudie te beoefenen op de wijze zoals hij die zich had voorgesteld. Deze klacht was weliswaar begrijpelijk maar toch niet geheel terecht, want in de jaren na 1971 verschenen verscheidene publikaties van zijn hand die bepaald niet zonder betekenis waren. Uiteraard bleef de Utrechtse geschiedenis hem boeien. Zo leverde hij een bijdrage aan een bundel ter gelegenheid van de herdenking van de Stichtse Landbrief van 1375 en bezorgde hij een uitgave met teksten over de Utrechtse bisschop in de middeleeuwen, speciaal ten behoeve van studenten in het academisch en hoger beroepsonderwijs. Door zijn jarenlange verblijf te Zetten had hij ook belangstelling opgevat voor de Gelderse geschiedenis. Vermeldenswaard is zijn aandeel in de voorbereiding van een aantal, later in boekvorm verschenen, voordrachten voor de Regionale Omroep Noordoost onder de titel Grepen uit de Gelderse historie. Hij was niet alleen de medeauteur van één der artikelen, maar bovendien de bespeler van het spinet op een bijgevoegd grammofoonplaatje met Gelderse historieliederen. | |
[pagina 152]
| |
In 1976 werd Rutgers' medewerking ingeroepen voor de uitgave van de rekeningen van Holland ten tijde van de graven uit het Beierse Huis. Een voor de mediaevist Rutgers opmerkelijke uitschieter vormden enige artikelen in het voor een breed publiek bedoelde verzamelwerk Bericht van de Tweede Wereldoorlog. Juist toen alles zich ten goede scheen te keren werd het gezin Rutgers in 1981 getroffen door een zware slag. De talentvolle zoon Tom werd ernstig ziek en overleed op negentienjarige leeftijd aan jeugdkanker. Moeilijker dan ooit was het voor Arnold om zich te concentreren op zijn werk, maar gesteund door Jenny en de andere gezinsleden slaagde hij hierin wonderwel. Afleiding vond hij behalve in vakanties in Duitsland en Zwitserland ook nu weer aan de piano. Vaak musiceerde hij in zijn vrije uren met zoon Frank, student cello aan het Haagse conservatorium. De vl-vu bleef evenwel zijn volle aandacht opeisen en dit betrof met name ook de verhuizing van zowel de nlo als de mo-opleiding naar een nieuw gebouw te Diemen. Dit werd op 1 augustus 1984 in gebruik genomen en op 17 oktober officieel geopend door prinses Margriet. Arnold, die met Frank de plechtigheid muzikaal had opgeluisterd, wijdde aan de opening een artikel, het zou zijn laatste zijn. Het infarct van 1978 had een ernstige waarschuwing ingehouden en Arnold wist terdege dat hij voortaan had te leven met een zwak hart. Hij had echter de hoop dat, wanneer hij verstandig leefde, er nog vele goede jaren in het verschiet konden liggen. Het mocht niet zijn, op 6 december 1983 werd hij getroffen door een tweede infarct, deze keer met fataal gevolg. Alom bracht het bericht van Rutgers' onverwacht overlijden grote verslagenheid te weeg. In de Kruiskerk te Amstelveen en het crematorium Westgaarde te Amsterdam-Osdorp waren op 9 december honderden mensen bijeen, familieleden, vrienden, vakgenoten en studenten; zij allen vroegen zich af waarom Arnold op naar menselijke maatstaven zo vroege leeftijd van ons was weggenomen. Aan de bij velen levende gevoelens gaven op treffende wijze uitdrukking de collega's J. Baalbergen en O. Kooi; ‘Nu wij aan Arnold Rutgers denken, herinneren we ons een man, die zich inzette voor zijn werk, die niet tegen harde woorden kon, maar die een vriend wilde zijn voor allen die met hem samenwerkten. En hij had vele vrienden.’Ga naar eind1
S.B.J. Zilverberg | |
[pagina 153]
| |
Voornaamste geschriftenCronica illustrium dominorum de Brederueden. Fontes minores medii aevi uitgegeven door het Instituut voor Middeleeuwse Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht 5/6. Groningen 1957 (samen met W. Jappe Alberts). De reis van Leo van Rožmital in Bijdragen en Mededelingen Gelre 58, 1959, p.227-229. Iets over de marke van Wede en Emmeklaar in Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot Uitgaaf der Bronnen van het Oud-vaderlandsch Recht 11, 1959, p.513-518. Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht 2:2. Rijks Geschiedkundige Publicatiën g.s. 129. 's-Gravenhage 1969 (samen met E. Roebroeck medewerking aan W. Jappe Alberts, ed.). Jan van Arkel, bisschop van Utrecht. Groningen 1970 (diss. Utrecht; ook verschenen in de Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwse Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht 34). De muziek in het Derde Rijk - Muziek voor Germanen; De conferentie te Casablanca - Mister P. en Admiraal Q.; Het vraagstuk van het Tweede Front - Italië of niet; De bevrijding van Delfzijl - Sterven voor de eer in Bericht van de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam, Leiden, Haarlem 1970-1971, resp. deel 2, p.939-941; 4, p.1470-1475; 4, p.1524-1526; 6, p.2548 (onder redactie van A.P. Paape e.a.). Stad en Staten. De bijdrage van de stad Utrecht tot de definitieve vorming van de Staten van Utrecht in: Jaarboek Oud-Utrecht 1972, p.55-77. Ottho Gerard Heldring of het Réveil in Gelderland in Grepen uit de Gelderse historie. Zutphen 1972, p.7-17 (onder redactie van E.J. Kruiswijk Jansen e.a.; met E.J. Kruiswijk Jansen). Aan welke heiligen wijdde men kerken? in Spiegel Historiael 7, 1972, p.44-49. Van Standen tot Staten - 17 mei 1375 in Van Standen tot Staten. 600 jaar Staten van Utrecht 1375-1975, Utrecht 1975, p.19-39 (Stichtse Historische Reeks i). Gelre, een deel van ‘Nederland’? in Tijdschrift voor Geschiedenis 88, 1975, p.17-38. De plaats van de geschiedenis in het middeleeuwse onderwijs in Kleio 17, 1976, p.982-990. De Utrechtse bisschop in de middeleeuwen. Geschiedenis in veelvoud 5. 's-Gravenhage 1978. De middeleeuwse bisschop van Utrecht in Spiegel Historiael 14, 1979, p.657-662. Experimenteren onder druk. Tien jaar v.l.-v.u. Amsterdam 1980. Jac. van Lennep, De Roos van Dekama. Bussum 1980 (inleiding bij de fotomechanische herdruk). De rentmeesters van het land van Voorne 24 juni 1394-24 juni 1396 in De rekeningen van de grafelijkheid van Holland uit de Beierse periode uitgegeven | |
[pagina 154]
| |
door de werkgroep ‘Holland 1300-1500’ onder verantwoordelijkheid van D.E. H. de Boer, D.J. Faber en H.P.H. Jansen. Serie 1. De rekeningen van de rentmeesters der domeinen. Deel 1393-1396. Rijks Geschiedkundige Publicatiën g.s. 182, 's-Gravenhage 1983, p.181-294. Gebouw van de Vrije Leergangen geopend in mo-vadis?, december 1983, p.22-24. Boekbesprekingen onder meer in: Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden en Tijdschrift voor Geschiedenis. |