| |
| |
| |
| |
Gerrit Willem Ovink
Leiden 22 october 1912 - Amsterdam 4 februari 1984
Ovinks dood betekent het wegvallen van een goed vriend, een onmisbaar typografisch en boekkundig expert en toegewijd werker, wiens inspanningen voor de boekwetenschap belangrijke ondernemingen begunstigden. Zijn werk voor Quaerendo. A quarterly Journal from the Low Countries devoted to Manuscripts and Printed Books, waaraan hij de editie van het onderdeel Modern Printing voor zijn rekening nam, hield voor hem meer in dan een eervol redacteurschap. Hij begeleidde de typografie van het tijdschrift en las de ingezonden bijdragen door met de zorgvuldigheid en werkkracht die hem eigen waren. Hij was actief, als voorzitter en bestuurslid, in de Stichting Museum Grafische Vakken, als voorzitter van de Dr. P.A. Tiele-Stichting. Hij was actief in atypi, de internationale vereniging van grafische vormgevers. Wij allen verwachtten dat hij, na zijn emeritaat in 1982 de oogst zou binnendragen die een diepe en omvangrijke ervaring en een uitzonderlijke en gerijpte intelligentie aan langlevenden vergunt. Zijn dood brak die verwachtingen onthutsend af.
Zijn persoonlijk leven scheidde Ovink steeds van zijn openbaar bestaan. De honderden vrienden die op 8 februari 1984 aanwezig waren op Ockenburg konden uit de woorden van D.H. Peereboom Voller begrijpen hoe bescheiden en eenvoudig de man was wiens deskundigheid internationaal is geeerd met de toekenning van de hoogste onderscheiding die de typografische wereld kent: de Gutenberg-Prijs. De muziek, cellomuziek van Bach, Brahms en Beethoven gaf toegang tot een kant van zijn persoonlijkheid die nieuw en tegelijkertijd typerend was: De strenge vorm die de gevoelige klank beheerst. In de geest van Ovink zal zijn persoonlijk leven in dit bericht op de achtergrond blijven. Het beeld van Ovink in zijn openbaar bestaan is hoofdzakelijk geput uit zijn talrijke publicaties.
Gerrit Willem Ovink was de zoon van prof. dr. B.J.H. Ovink, die van 1913 tot 1932 hoogleraar in de wijsbegeerte was aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zijn liefde voor de typografie begon al vroeg. Zo herinnerde hij zich in 1982 hoe hij naar en van school lopend door de Utrechtse Jeruzalemsteeg (nu -straat) aan de ene kant het geluid van de
| |
| |
degelpers van Piet de Boer hoorde, en het blauwe vonklicht en de zurige lucht van de clichefabriek Ruckel aan de andere kant zag en rook. Omstreeks 1922, als tienjarige, zag hij voor het eerst bewust een letter als een vorm. Het was tijdens een vacantie met zijn ouders in Duitsland. ‘Een heel fijn getrokken smoutletter met een lange stok,’ zo weet hij zich te herinneren. En zestig jaar later zegt de letterkenner bij uitstek dat het de Koch Antiqua, was, een letter die toen net een jaar oud was.
In 1930 begint Ovink te studeren bij prof. dr. F. Roels, hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Utrecht, wiens leerboek Psychologie der Reclame als eerste in zijn soort in Nederland verscheen in het jaar waarin Ovink promoveerde. Kunstgeschiedenis leerde hij bij Vogelsang waarvan hij getuigt ‘hoezeer Uw colleges voor mij door hun inhoud en vorm een wetenschappelijk en aesthetisch genot waren.’ Bij Franken studeerde Ovink Kennistheorie, bij Rümke psychologie. Zijn eigen vader, de Kantiaan Ovink, heeft hem wellicht het sterkst gevormd: ‘Al kan ik ook de beteekenis daarvan voor mij niet goed onder woorden brengen, toch kan ik niet nalaten mijn diepe dankbaarheid uit te spreken voor de geestelijke vorming, die mijn vader mij op zoo grondige en veelzijdige wijze heeft geschonken.’ Ovink sloot in 1936 zijn universitaire opleiding succesvol af met een doctoraal-examen in de psychologie.
Hebben wij nog nieuwe lettertypen nodig? vraagt Ovink zich af in het Kerstnummer van het Drukkersweekblad van 1937. Het ziet er naar uit dat dit artikel het eerste is geweest dat van zijn daadwerkelijke activiteit op het grafische veld getuigt, voordat hij op 7 juli 1938 de beoordeling ‘cum laude’ hoort uitspreken over een proefschrift dat midden in de actualiteit van het bestaan van de uitgever, de drukker en de reclameman staat en dat, tekenend genoeg, ook gericht is op een buitenlands lezerspubliek. Legibility, Atmosphere-value and Forms of Printing Types is bovendien gezet in Monotype Times New Roman, series 327, en is niet het product van verfijnde handmatigheid. Charles Nypels, de Maastrichtse boekkunstenaar uit de twintiger jaren, schreef: ‘Wel zeer zelden immers promoveert iemand op een onderwerp, dat wijsbegeerig en letterlijk de beide beteekenissen van ‘letteren’ betreft. Naast vele doctors in de doode letteren zal men moeizaam eenige doctors in de looden letteren kunnen tellen. In het buitenland kent men hoogleeraren hierin, leeraren dus verbonden aan hooger onderwijs,
| |
| |
maar in ons zwaartillend land komt zooiets zelfs niet voor.’ Nypels is over het boek van de jonge doctor uiterst tevreden: ‘men verkeert durend in het prettig gezelschap van den jeugdigen auteur, diens warm stemgeluid, scherpen oogopslag en ‘sprekende’ lichaamshouding en gebaar.’
‘Egia dute pocholu minegiten egiak, hutseau denari hanbat gaichtoago beren falta.’ Zo begint de zin waarmee Ovink de leesbaarheid van de boekletter beproefde. Dit potjeslatijn moet ook S.H. de Roos, de kunstenaar en letterontwerper die in het eerste kwart van de twintigste eeuw de Nederlandse grafische wereld bezielde, vreemd in de oren hebben geklonken. De Roos ontving de aankomende doctor in ‘zijn’ Typografische Bibliotheek van de Lettergieterij ‘Amsterdam’, en vertelde zijn assistent Dick Dooijes ‘wel eens over die wonderlijke student, die zo ongewoon veel wist van drukletters en die wetenschappelijk trachtte te benaderen, wat voor hem - De Roos - een kwestie was van ‘het gemoed dat dringt tot zelfuitdrukking en overgave’.’
Ovink vestigde zich na zijn promotie als zelfstandig adviseur voor typografie en reclamedrukwerk, maar de tijd waren er niet naar om deze poging te doen welslagen. Al spoedig werd hij voor de dienstplicht opgeroepen. In 1983 vertelt Ovink hoe hij door Ybele Geert van der Veen in de aanvang van 1940 gepolst werd over een nieuw ontwerp van Het Volk. De oorlog maakt aan dit werk een einde.
De oorlogsjaren betekenen niet dat Ovink zijn typografische activiteiten onderbreekt. A.A.M. Stols publiceert in 1941 in zijn Halcyonreeks Ovinks Over enige factoren in de ontwikkeling van de drukletter. Huib van Krimpen, die zijn eerste typografische scholing ontving door zijn werk aan Halcyon, vertelt in 1984 hoe in 1942 Ovinks ‘theoretische’ layout voor zijn De letters van S.H. de Roos Stols en hemzelf bevreemdt, maar hoe in een wederzijdse ontmoeting de waardering groeit. Ovink was overigens nimmer alleen een theoretisch geleerde. Zijn publicatie uit 1942: Letters die elke drukkerij moet bezitten, in het Mededelingenblad van de Bedrijfsgroep Grafische Industrie getuigt van zijn vermogen om zijn inzichten tot op de werkvloer uit te dragen. Na De drukkers op den tweesprong in Grafische Industrie 2, 1943, publiceert Ovink in 1944 Rétif de la Bretonne. Letterzetter, veelschrijver, pornograaf en zedenhervormer.
Eindelijk, na de bevrijding van 1945, wordt Ovink aangesteld als aesthetisch adviseur van de n.v. Lettergieterij ‘Amsterdam’ v/h N. Tet- | |
| |
terode. Zijn taak is te omschrijven als: (a) het ontwikkelen van nieuwe letterseries op eigen la-initiatief zowel als in opdracht van derden, en (b) het beheren en uitbouwen van de Typografische bibliotheek van de la. Maar in 1945 en 1946 komt daar nog niet zoveel van. Ovink wordt opnieuw opgeroepen voor de dienst. Hij is immers een van de weinige reserve-officieren die psycholoog is. Met Mennne van der Graaf (de later Delftse hoogleraar) en met psychiater Zeldenrust verbonden aan de Psychologische Dienst van de Landmacht werkt hij uitgaande van Engelse voorbeelden psychologische tests voor Nederland uit. Van der Graaf, Zeldenrust en Ovink zijn het die het roemruchte ‘s5’ (tekort aan geestelijke stabiliteit) hebben gecreëerd. Ovink zal tot in 1947 soldaten testen voor officiers- en onderofficiersopleiding. Toch verschijnt in 1946 De typografie van den boekband in Proost Prikkels 89. In datzelfde jaar maken zijn Reclamepsychologie in de Reclamecursus en zijn medewerking aan W.H. van Baarle en Hollander Reclamekunde duidelijk dat hij ook dit deel van zijn vorming niet verwaarloost.
Pas in 1947 kan Ovink regelmatig bij de Lettergieterij aan de slag komen, samen met Dick Dooijes die daar grafisch ontwerper is. In dit zeventigste levensjaar van de letterkunstenaar S.H. de Roos publiceert Ovink De ontembare lettergieter, dat uitkomt onder impressum van de Nederlandse Vereniging voor Druk- en Boekkunst waarvan Ovink over een lange reeks van jaren voorzitter geweest is. In dit jaar begint ook de eerste stap naar het buitenland. Niet in het verwoeste Duitsland maar in het rijke Zwitserland verschijnt: Holländische Schriftgießereien und Schriftentwerfer, terwijl het grondthema van Ovinks wezen, zijn streven naar de balans tussen schoonheid en nuchtere praktijk ligt uitgedrukt in de titel van zijn bijdrage aan het kerstnummer van het Drukkersweekblad voor dat jaar: De schoonheid van het drukkersvak. Ook in 1948 heet het Is de drukker nu werkelijk een kunstenaar?
Praktijkgericht is ook de in 1948 gehouden cursus De Grafische Universiteit aan de Amsterdamsche Grafische School. Ovink spreekt hier over buitenlands drukwerk. Dit is ook het jaar waarin hij secretaris wordt van de jury voor de Vijftig Beste Boeken. Het secretariaat is geen sinecure. Ovinks inleidingen en beschrijvingen van de beoordeelde werken hebben een hoge kwaliteit. De geleerdheid in de letteren komt aan bod in Nederlandse drukletters uit de xxe eeuw in De Gulden Passer. De Schweizer Graphische Mitteilungen publiceren zijn bijdrage over Sjoerd H. de Roos. De boekhistoricus Ovink publiceert Vijftig jaar boekkunst
| |
| |
in het aan het gouden regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina gewijde nummer van het Drukkersweekblad.
In 1948 werd het gezelschap voor boekenvrienden, Nonpareil, opgericht door onder anderen mr. H. de la Fontaine Verwey en Jan van Krimpen. Van Krimpen nodigde Ovink uit om toe te treden. De soms felle dialoog tussen de eminente letterontwerper en de groeiende letterkundige werkt sterk vormend. Ovink blijft in Nonpareil tot zijn dood toe.
Ook 1949 staat in het teken van Ovinks verering voor het werk van De Roos: Bij tien tekeningen van S.H. de Roos verschijnt in het Kerstnummer van dat jaar. In de Schweizer Graphische Mitteilungen verschijnt nu een Interview mit S.H. de Roos.
Een schijnbare stilte in 1950 mondt uit in het verschijnen van het zaakrijke boek Honderd jaar lettergieterij in Amsterdam, het jubileumboek van de Lettergieterij ‘Amsterdam’ v/h N. Tetterode dat in 1951 verschijnt. In datzelfde jaar wordt de brug naar de Verenigde Staten geslagen met het hoofdstuk dat Ovink schrijft voor het onderdeel Holland in The art of the book [...] 1939-1950 (samen met F. Mayer en N. van Roessel Douwes). Maar opnieuw is Ovink ingeschakeld bij zijn andere deskundigheid: De gevoelswaarde van lettertypen verschijnt in Psychologie der reclame.
In 1952 verschijnt een Duitse publicatie: Schriftschaffen in den Niederlanden in Imprimatur. Dit is het jaar waarin Ovinks internationale oriëntatie aanvangt met een reis naar de Verenigde Staten en Canada waar hij een lezingenreeks houdt. De neerslag van deze lezingen vormt in 1953: Het geheim der Amerikaanse productiviteit, terwijl in de Verenigde Staten zijn bijdrage duidelijk positief gewaardeerd is. De lezing After all, what does ‘functional typography’ mean? wordt daar gedrukt en in 1953 en in 1954 en verschijnt in 1979 met een nawoord voor de derde maal. In dit jaar publiceerde Ovink ook: De strijd tussen handwerk en machine.
In 1954 wordt in Amsterdam de Dr. P.A. Tiele-Stichting opgericht. Deze stichting beoogt: De bevordering van de wetenschap van het boek en de drukkunst. Mr. H. de la Fontaine Verwey wordt vanwege de Dr. P.A. Tiele-Stichting benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. In zijn inaugurele rede geeft hij aan welke terreinen hij niet zal betreden: het terrein der grafische technieken en het veld van de esthetiek. Ovinks activiteit richt zich in dit jaar op Frank- | |
| |
rijk: Questions autour de la typographie contemporaine heet de voordracht die hij houdt voor het vermaarde Collège Estienne te Parijs.
In de komende twee jaar is Ovink werkzaam aan de publicatie die hem bij het verschijnen in 1958 grote vermaardheid zal geven. Aanzien van een Eeuw verschijnt als jubileumboek van De Spaarnestad. Het boek is geïllustreerd met 950 illustraties naar familiebladen 1856-1956 en bevat talrijke vondsten op een tot dat moment geheel braakliggend terrein. Hier zien we Ovink als de deskundige die beschikt over de brede historische blik en het gevoel voor detail daarnaast. In dit boek treden de unieke mogelijkheden van Ovinks vorming duidelijk aan den dag. Zowel de ‘hidden persuader’ van de werving die van het geïllustreerde tijdschrift uitgaat als de grafisch-technische aspecten daarvan worden meesterlijk doorgelicht.
Op 3 april 1956 wordt Ovink vanwege de Dr. P.A. Tiele-Stichting aan de Universiteit van Amsterdam benoemd tot Bijzonder hoogleraar in de wetenschap van de geschiedenis en de esthetiek van de drukkunst en de daarmee samenhangende grafische technieken. ‘Public relations in graficis, van de allerbeste kwaliteit. Maar straks ook leraren voor onze vakscholen. Dit hoger onderwijs kan dienstbaar zijn bij de totstandkoming van het middelbaar onderwijs. In het buitenland, met name in Scandinavie, is men ons daarbij iets voor. Wij zijn bezig, deze achterstand in te halen!’ meldt het gelukkige Drukkersweekblad. Op 14 mei 1956 houdt Ovink zijn inaugurele rede: Schoonheid. Toeleg of toegift?, waarin hij typerend stelt: ‘Laten wij het doelmatige en het schone bondgenoten noemen, die soms wel eens strikt aan de eigen belangen moeten denken, doch doorgaans, zonder prijsgeving van hun volkomen zelfstandigheid, zich verenigen omdat hun gemeenschappelijke oogmerken talrijker zijn.’
Zo staat de hooggeleerdheid ten dienste van de praktijk. Zijn colleges gaan over ‘Het aandeel van de typografie in de moderne kunst’ en ‘de vormgeving in verband met de lezersmentaliteit en de technische mogelijkheden’, terwijl zijn stem internationaal wordt gehoord in Back to humanism in type design (Penrose Annual 1956). In 1956 draagt hij al bij aan de reclameleer; in W.H. van Baarle, Reclamekunde en reclameleer. Ovink is in 1956 en 1957 secretaris van de jury voor de bestverzorgde jaarverslagen, waartoe hij mee het initiatief heeft genomen.
De trouw aan de nu tachtigjarige De Roos wordt in 1957 gemarkeerd door Ovinks Inleiding tot de tentoonstelling van tekeningen en typo-
| |
| |
grafie door S.H. de Roos, ingericht ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag.
In 1958 vormt De reproductie van tekst in diepdruk (Schrift im Tiefdruck) de vakpublicatie die aangeeft op welke wijze door het raster van de diepdruk de lettervorm wordt aangetast. Het artikel is een voorbereiding op de ontwikkeling van de letter Lectura vier jaar later. Van menselijk gezien grote waarde is Ovinks S.H. de Roos en J. van Krimpen in Het Boek, waarmee hij de scheiding tussen de beide letterontwerpers weet te overbruggen, en daarmee ook zijn persoonlijke relatie met Van Krimpen op een nieuw vlak weet te brengen. Zowel in de wereld van de tijdschriftuitgevers (Over het samenstellen en het gebruik van vaktijdschriften) als internationaal brengt Het aanzien van een eeuw Ovink aanzien. Zo houdt hij zijn voordracht Van Gutenbergbibel bis Reader's Digest in Mainz voor het Gutenberg-Gesellschaft op 20 juni 1958, en op 28 april 1959 benoemt de Nederlandse Organisatie van Tijdschrift-Uitgevers hem tot erelid. Bij die gelegenheid merkt Ovink in zijn voordracht Familiebladen als zedenvormers op dat zelfs van de bekende Nederlandse tijdschriften geen complete reeksen in de bibliotheken bewaard worden. Ovink draagt met zijn Het tijdschrift en zijn illustratie ook bij tot het gelijknamig symposium van de sectie Tijdschriftjournalisten van de fnj in 1959. In hetzelfde jaar publiceert hij Adverteerder en journalist vechten om de beste plaats in Zonder embargo, Jubileumuitgave vijfenzeventig jaar Nederl. Journalisten.
In 1959 maakt Ovink opnieuw duidelijk hoe zijn visie op vandaag en morgen geworteld is in de traditie. Het spreekt haast vanzelf dat hij met Vijftig jaar grafische vormgeving niet ontbreekt in het Gouden jubileumnummer van Drukkersweekblad 47. De breedheid van zijn historische kennis blijkt ook uit: De Nederlandse fotolithografie Honderd jaar oud. Mr. E.I. Asser en zijn procede van 1859. Een historische bijdrage.
Ovinks naam is gevestigd. Proost Prikkels 233 publiceert op 10 februari 1959 zijn De industrie van het Boek. Datzelfde jaar blijkt ook internationale erkenning. De Wynkyn de Worde Society in Londen nodigt hem uit om op 16 april 1959 een lezing te houden waarvan een samenvatting verschijnt onder de titel Fitting design into hard business. Nog voor Sint Nicolaas verschijnt Dutch chocolate letters in Typographia 15.
In het jaar 1960 vond ik geen publicatie van Ovink. In 1961 pu- | |
| |
bliceert hij alleen Trends in European design. In 1961 vertrekt Ovink naar Zuid-Afrika, om daar een lezingenreeks te houden.
Op 22 october 1962 is Ovink vijftig jaar. Zijn colleges gaan in dat jaar over typografische vormgeving in verband
met lezersmentaliteit en technische mogelijkheden. In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1961-1962 verschijnt het levensbericht van de op 20 oktober 1958 overleden Jan van Krimpen. In hetzelfde jaar heeft Ovink ook S.H. de Roos herdacht: Na het heengaan van S.H. de Roos verschijnt in Intergrafia.
Iets over de ontwikkeling van de offsetdruk in Gedachten onder het werk uitgegeven bij het vijfentwintig-jarig bestaan van ons bedrijf (Haarlem, Grafische Industrie, 1962) bewijst opnieuw Ovinks gevoel voor traditie binnen de vernieuwing. In dit jaar komt tenslotte het Jubileumboek van de Federatie der Werkgeversorganisatiën in het Boekdrukkersbedrijf/vnci van de pers. Het ontstaan van het hedendaagse boek zo heet Ovinks bijdrage in Kopij en druk in de Nederlanden/Copy and Print in the Netherlands. Ook op andere wijze bevordert Ovink internationaal de bekendheid van het Nederlandse boek. In het Börsenblatt f.d. deutschen Buchhandel verschijnt Die heutige Lage der niederländischen Buchkunst. Aan de andere kant blijkt Ovinks indrukwekkend brede kennis uit zijn Edward Johnston en zijn invloed op hedendaagse lettervormen, in 1962 in Het Boek verschenen.
In de jaren 1962-1969 begint Ovink in samenwerking met Dick Dooijes te werken aan het ontwerp van de letter die Lectura zal heten. Het moet een letter zijn die ook geschikt is voor de toen nog niet ten volle ontwikkelde offset en voor diepdruk. De letter mocht niet te veel haarlijnen hebben om zodoende zo gaaf mogelijk de rastering van de beide druktechnieken te kunnen doorstaan. Als inspiratiebron kozen grafisch ontwerper Dooijes en letter-kundige Ovink de zeventiendeeeuwse letter van Van Dijck.
In 1963 staan drie onderwerpen centraal in Ovinks bedrijvigheid. Reclame komt aan de orde in zijn De aesthetische en vaktechnische aspecten van de reclame in evolutie en perspectief, een voordracht op het vijfentwintigste congres van het Genootschap voor Reclame op 14 en 15 november 1963. Het tweede onderwerp sluit nauw aan bij Ovinks functie als voorzitter van het Nederlandse vormgevingscentrum (Dutch Design Centre) in de Amsterdamse beurs: The Netherlands in Design
| |
| |
Council of Industrial Design, July 1963. Het historische element is aanwezig in Ovinks 150 jaar Nederlandse drukkunst (Drukkersweekblad 6 november 1963). Tenslotte houdt hij zich bezig met aesthetische vraagstukken: Changes in the function of the image and in illustrative style, and the consequences thereof for contemporary biblial illustration. tion.
Het volgende jaar, 1964, kenmerkt zich opnieuw door Ovinks betrokkenheid op industriële vormgeving (The new concept of art in industrial dèsign). Het letterontwerp komt aan de beurt in Dutch standard alphabets nen 3225. Van de commissie die deze letternormering voorbereidde was Ovink voorzitter. De geschiedenis van het Nederlandse boek komt aan de orde in Hollandsk bogkunst gennem tredive ar. Het zijn bekende elementen in Ovinks leven en werk. Maar de tijd vraagt ook om een nieuwe visie op de toekomst. Ovink gelooft in het boek als object, ook al stelt Marshall McLuhan dat het tijdperk van het gedrukte boek weldra voorbij zal zijn. Het einde van de drukwerklezende mens? heet Ovinks bijdrage aan de discussie.
Ovink houdt zich in 1965 opnieuw met esthetische vormgeving bezig aan de Eindhovense Akademie voor Industriele vormgeving: Geven wat het publiek vraagt. In ditzelfde jaar verschijnt het veelvuldig vertaalde Anderhalve eeuw boektypografie in Nederland in Anderhalve eeuw boektypografie 1815-1965. Het is nog steeds het volledigste algemene overzicht van de Nederlandse boekdrukkerij sinds 1815.
Een echo op Van Royen en Jan Kalff uit het begin van de twintigste eeuw is in 1966 Ovinks Over de betekenis van goede vormgeving voor het overheidsdrukwerk. Die inleiding is op 13 october 1966 uitgesproken ter gelegenheid van de bekroning van het Stedelijk Jaarverslag 1964 van Amsterdam.
Hoe zullen wij lezen in het tijdperk der electronica? vormt een voortzetting van de door McLuhan wakkergemaakte zorg om de toekomst van het boek. Reclametypen komen aan de orde in het kostelijke Some notes on the history of perfume types in het Festschrift Bror Zachrisson 1906-1966.
Ook in 1967 blijkt dat de veranderingen in de typografische wereld Ovink allerminst ontgaan: Hoe krijgen we de buitenwacht in ons nieuw gareel? heet het in het Congresverslag Mechanisering en automatisering in het grafisch bedrijf. Daarnaast Les changements dans la mentalité des lecteurs et leurs influences sur la typographie, uitgesproken tij- | |
| |
dens het tiende congres van de Association Typographique Internationale (Paris-Unesco 1967). De trouw en toewijding aan de traditie blijkt uit Ovinks Stanley Morison overleden.
Ovinks Bijzonder hoogleraarschap vanwege de dr. P.A. Tiele-Stichting wordt op 31 mei 1968 omgezet in een Buitengewoon hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn leeropdracht luidt nu: De wetenschap van de geschiedenis en de esthetiek van de drukkunst en de daarmee samenhangende grafische technieken. Die zomer blijkt opnieuw de toekomstgerichtheid uit de voordracht over Künftige Gestaltungsgrundlagen voor studenten van de Hochschule für Bildende Künste in Hamburg. Zijn internationale oriëntering blijkt verder uit Decisive type models of the 20th century (Visual Arts Bulletin) en How does one become a typophile? (Paul A. Bennett 1897-1966).
De letter Lectura van Dooijes/Ovink is in 1969 gereed gekomen. Ontwerper Dooijes is in 1968 uit de Lettergieterij Amsterdam vertrokken. De nieuwe letter lijkt te zijn geboren aan het einde van een tijdperk. De fotozetmachine heeft in de laatste jaren een sneller ontwikkeling doorgemaakt. Ovink, die nu zitting heeft in atypi, is in 1969 vooral gericht op de letter. Maar ook hier staat naast de traditie de vernieuwing. The link between Garamont and Van Dijck (Penrose Annual) getuigt van de eerste gerichtheid. Fashion in type design (Journal of typographic research) getuigt van gerichtheid op het hedendaagse. Ovink waardeert in 1969 ook Sem Hartz als figuur in de grafische wereld ter gelegenheid van een tentoonstelling in het Haagse Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum/Museum van het Boek.
Het Engelstalige tijdschrift over Nederlandse boekkunde, Quaerendo, wordt in 1969 opgericht. Ovink is niet alleen een van de initiatiefnemers daarvan, maar ook een van de actiefste redactieleden. Met de hoogleraar De la Fontaine Verwey en A.R.A. Croiset van Uchelen samen mag hij genoemd worden als degene die dit tijdschrift, dat jarenlang door Nico Israel werd gepubliceerd, zijn internationale faam heeft gegeven.
Binnen het kader van Ovinks activiteiten ten behoeve van atypi kan De rechtsbescherming van drukletters worden gewaardeerd in Plus est en vous. Opstellen over recht en cultuur aangeboden aan prof. mr. A. Pitlo (1970). Het onderwerp is nog steeds actueel.
Als Ehrensenator van de Gutenberg-Gesellschaft houdt Ovink in 1971 de laudatio Die Gesinnung des Typographen bij de uitreiking van
| |
| |
de Gutenbergprijs aan Henri Friedlaender.
In 1972-1974 is de aandacht van Ovink gericht op een evaluatie van het werk van tijdgenoten: Richard von Sichowsky, Stanley Morison, A.A.M. Stols (1900-1973). Ook in 1976 lijkt hij meer op het verleden dan op de toekomst gericht. De geschiedenis van de kleurenreproductie, De betekenis van het Museum Plantin-Moretus voor de drukkunst. Het lijkt of de kracht van zijn creativiteit afneemt. Hangt dat samen met de teleurstellende ervaringen binnen de Lettergieterij Amsterdam, waar het accent de bedrijfsvoering tendeert naar de handel in machines dan naar het produceren van dat kind van schoonheid en industrie, de letter? Hoe dan ook. In 1977 gaat Ovink met pensioen, en een nieuwe fase in zijn activiteit breekt aan.
Het begint geleidelijk. In het kader van atypi verschijnt Psychologie de la Typographie. Als vrucht van zijn universitaire activiteit kan men het hoofdstuk Grafische technieken in Bibliotheek en documentatie waarderen. Ovink evalueert het werk van Jan Tschichold 1902-1974 en schrijft voor het kerstnummer van Grafisch Nederland zijn prachtige overzicht De negentiende eeuw.
In Kastanjes uit het vuur. Inventie en innovatie in de grafische technieken bereikt Ovink in 1979 een schitterende synthese van de dubbele gerichtheid die zijn oeuvre kenmerkt. In dit opstel keert hij terug naar vernieuwingen uit het verleden van onze vaderlandse drukkerswereld om van daaruit een visie op de toekomstbeleid van de Nederlandse drukkerswereld uit te stippelen.
Het jaar 1979 is verder gewijd aan zaken die typerend zijn voor Ovinks brede belangstelling en belezenheid: From Fournier to metric, and from lead to film getuigt van zijn hernieuwde belangstelling voor het heden.
In de jaren 1981 en 1982 houdt Ovink zich meer en meer bezig met wat men zijn specialisme bij uitstek zou kunnen noemen de letter: Revivals of fifteenth-century typefaces. An annotated inventory en Grandeurs and miseries of the punchcutter's craft zijn voorbeelden daarvan. Hij verdiept zich opnieuw in het werk van de groten op typografisch gebied: Jan Tschichold, Stanley Morison, Updike en spreekt in de Typografische Gesellschaft München een feestrede uit ter gelegenheid van de geboortedag van Prof. Georg Trump.
Het lot heeft gewild dat Ovinks in zijn twee laatste levensjaren van alle zijden de uiterlijke blijken van erkentelijkheid ontving voor zijn
| |
| |
nationale en internationale verdiensten. Het begon daarmee dat zijn verdiensten als hoogleraar aan het licht kwamen bij de promotie, cum laude, van zijn leerling Frans A. Janssen. Het proefschrift bleek onmiddellijk al een onmisbaar handboek voor de boekkundige.
Op 5 november 1982 hield Ovink zijn afscheidsrede De hachelijkheid van toekomstspeculaties over het gedrukte woord. De typografische vormgeving van dit door de vriendenkring Non Pareil uitgegeven boekje lag in handen van Dick Dooijes. De Vrienden van de Universiteitsbibliotheek en vooral secretaris A.R.A. Croiset van Uchelen organiseerden de feestelijke bijeenkomst. Ovink is namens Non Pareil toegesproken door De la Fontaine Verwey; collega H.D.L. Vervliet sprak namens de vakgroep, de jonge doctor F.A. Janssen sprak als leerling, E. Braches sprak als bibliothecaris van de instelling die zoveel aan Ovink te danken heeft, Gerrit Noordzij voerde het woord namens de typografische wereld en atypi.
Dat feestelijk afscheid vormde de opmaat tot een nog heugelijker feit. Op 25 juni 1983 vond te Mainz, tijdens een plechtige en feestelijke zitting, op een stralende morgen de uitreiking van de Gutenbergprijs aan G.W. Ovink plaats. Dit keer was het Henri Friedlaender die de lofrede hield bij de uitreiking van wat wel eens de Nobelprijs in de typografie genoemd is.
Toen in september 1983 rond de tentoonstelling Vijfmaal Vijfenzestig vijf beroemde typografische ontwerpers in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam feestelijk bijeenkwamen, was er geen spoor van een naderend afscheid. De zwitser Max Caflisch, de duitser Hermann Zapf, de nederlander Huib van Krimpen, de brit John Dreyfus en de belg Fernand Baudin bezorgden Ovink, die hen allen geschetst had in meesterlijke ‘profiles’, onvergetelijke uren.
In december 1983 werd Ovink ongeneeslijk ziek. Tijdens zijn ziekte wordt de Zuidafrikaanse bibliotheek in Amsterdam gemolesteerd; een bibliotheek die Ovink, met alle gevoel voor de betrekkelijkheid van voorbijgaande standpunten en de waarde van het blijvende document, als een cultureel erfgoed bewaarde, zoals hij, conservatief met vooruitziende blik, steeds weer het waardevaste blijkt te hebben gespaard in zijn werkzaam leven.
Ovink was lid van verdienste van het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemers (kvgo). Hij had zitting in atypi, waarvan hij in de
| |
| |
laatste jaren honorair vice-president was. ‘Toen de meeste landen zich niet wilden sterk maken voor een auteursrecht op letters was het Ovink die - hoewel het aanvankelijk een gevecht tegen de bierkaai leek te zullen worden - zich druk maakte voor een andere vorm van bescherming van de letterontwerper, nl. de ‘Code Morale’, die hij na langdurige strijd er uiteindelijk heeft doorgekregen. Dat is een van de grootste verdiensten van Ovink geweest in de typografische wereld en ook mede de oorzaak van het feit dat hij vorig jaar de Gutenberg-prijs kreeg,’ schreef Theo Kurpershoek. Ovink was Korrespondierendes Mitglied der Historischen Kommission des Börsenvereins des Deutschen Buchhandels; voorzitter van het Instituut voor Industriele Vormgeving; voorzitter van de Adviescommissie Cultureel Verdrag met Zuid Afrika; voorzitter van het Bestuur van de Volksuniversiteit van Amsterdam; voorzitter van het bestuur van het Suid-Afrikaans Instituut. Ovink had zitting in de Advisory Board van het tijdschrift Visible Language.
Ovink was als docent verbonden aan het Hoger instituut voor drukkunst van het Plantin-Genootschap in Antwerpen en aan het Instituut voor hoger grafisch onderwijs te Amsterdam. Aan Ovink is het te danken dat de Tetterode-Bibliotheek van de Lettergieterij ‘Amsterdam’ een blijvend onderkomen gevonden heeft in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.
E. Braches
| |
Voornaamste geschriften
Een keuzebibliografie van Ovinks werk is gepubliceerd in Quaerendo. A quarterly Journal from the Low Countries devoted to Manuscripts and Printed Books 14, 1984, p.8-17 als bijlage bij een herdenkingsartikel door mr. H. de la Fontaine Verwey.
|
|