Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1984
(1984)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Mea Nijland-Verwey
| |
[pagina 130]
| |
De Sikkel van de Vlaamse vriend Eugène de Bock; ook proefschriften, niet alleen op oriëntalistisch gebied. De tijdschriften vormen een bont palet: De Natuur, het Tijdschrift voor Ervaringsopvoedkunde, het beroemd gebleven Wendingen en het kortstondige Leiding. Ten slotte is de firma samengesmolten met de kleine Amsterdamse uitgeverij De Tor. Als uitgeefster was Mea Mees-Verwey ook soroptimiste vanaf de oprichting van de afdeling Haarlem. Tien jaar na haar doctoraalexamen heeft zij haar universitaire studie voltooid met een proefschrift over haar grootvader, dat onder de titel De betekenis van Johannes van Vloten door de eigen uitgeverij werd gepubliceerd. Haar vader, toentertijd hoogleraar in de Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden, was haar promotor. Elf jaar na de echtscheiding, die in 1936 plaatsvond, volgde haar huwelijk met de kunstschilder en graficus Dirk Nijland, die in 1955 is overleden. Al heel vroeg toonde de jonge Mea belangstelling voor de muziek. De zanglessen, de pianolessen en het mee mogen zingen in een kinderkoor te Noordwijk heeft zij allemaal als een groot voorrecht beschouwd. Deze voorliefde voor de muziek komt tot uiting in haar poëzie. Zang en poëzie waren voor haar nauw aan elkaar verbonden:Ga naar eind1 De melodie, heeft men die eens geweten,
is 't enige wat men nooit meer vergeten,
waarin men nooit meer zich vergissen kan.
Zij trekt de woorden mee, die in haar ban
gesluimerd hebben, en de sfeer, bij 't zingen.
De hele volheid van herinneringen,
van vreugd en droefheid, trots en needrigheid,
verlangen en geluk, wat men begeerd
heeft en gekregen - of ook niet - groepeert
zich om die simple woorden, simple wijs,
ontsluit verlangd, of wel verloren paradijs.
Mijn stem doofde uit. En zo is het gekomen,
dat in mijn vers de melodie is opgenomen.
Of in de melodie mijn vers? Ik kan 't niet scheiden.
Ik geef mij over, waar zij mij geleiden,
zij 't buiten weerld en tijd, naar d'eeuwigheid!
| |
[pagina 131]
| |
Dit fragment was reeds eerder verschenen onder de titel De Melodie (4 fragmenten) in de gelijknamige bundel (1946), die zij aan de nagedachtenis van haar ouders heeft opgedragen. In het gedicht De Stem schreef zij:Ga naar eind2 Als liefste van een stem werd ik geboren,
Als liefste van een stem zal ik vergaan,
Die 'k weet te zijn en die 'k in klank verloren
Zal zoeken tot het eind van mijn bestaan.
[...]
Totdat ik wist: niet daar zal ik haar vinden
Waar ik haar jagend in de wereld zocht.
Er kan geen lied van buiten uit mij binden,
Er is geen mensenstem die dat vermocht.
Maar in een avondstilte zal zij komen
Als zelfs mijn harteklop ophoudt te slaan:
Dan rijst de stem, door niemand ooit vernomen,
Dan zal mijn ziel in klanken opengaan.
Het verband tussen melodie en gedicht was bij haar zo sterk dat enkele van haar gedichten tegelijk met de melodie zijn ontstaan. Voor een tiental dergelijke ‘liedjes’ heeft Hugo Kauder de piano-begeleiding geschreven. Twee jaar na de dood van Albert Verwey liet zijn weduwe twaalf gedichten van haar man door Hugo Kauder op muziek zetten. Deze liederen zijn opgedragen aan ‘Mevr. Mea Mees-Verwey’. Misschien is haar grote verering van haar vader en haar bewondering voor zijn werk voor een groot deel te danken aan het feit dat zij als kind door hem in de letterkunde werd ingeleid, wat een nauwe band schiep tussen vader en dochter, een band die door haar eigen dichterlijke aanleg nog werd gesterkt. Als uitgeefster heeft zij veel van en over zijn werk gepubliceerd. Na de opheffing van de eigen uitgeverij bleef zij tot aan haar dood toe ijveren, men zou het haast vechten kunnen noemen, om de literaire nalatenschap van haar vader te laten uitgeven. Ook delen uit de briefwisseling tussen Verwey en zijn tijdgenoten heeft zij zorgvuldig gerangschikt en van aantekeningen voorzien, uitgegeven, zoals Kunstenaarslevens, de briefwisseling van Albert Verwey met Alphons Diepenbrock, Herman Gorter, R.N. Roland Holst, Henriette van der Schalk en J. Th. Toorop, en Wolfskehl und Verwey, die Dokumente ihrer Freundschaft 1897-1946. | |
[pagina 132]
| |
Omstreeks 1960 is zij begonnen met het voorbereiden van Amerika 1883, waarin zij tevens Verwey's brieven naar huis, zijn reisimpressies en de gedichten waarin deze indrukken zijn verwerkt, heeft opgenomen. In 1883 ging de toen achttienjarige Albert Verwey namelijk als secretaris met directeuren van de Maxwell Land Grant Company naar Nieuw Mexico mee. De reis beoogde onregelmatigheden in het beleid ter plaatse te onderzoeken. Aangezien Mea Nijland-Verwey hoopte het boek tegelijkertijd in Nederland en in Amerika te kunnen uitgeven heeft zij mij verzocht er een Engelse vertaling van te maken. Toen zij mij hiermee liet beginnen was zij zelf nog met de Nederlandse tekst bezig, met het gevolg dat zij mij telkens weer nieuwe ‘vondsten’ toestuurde, die er ingelast moesten worden. Op deze wijze heb ik voor een deel het ontstaan van haar boek zelf kunnen meemaken, en in haar vreugde en enthousiasme over de resultaten van haar speurwerk kunnen delen. Helaas bleek er noch in Amerika noch in Nederland een uitgever voor het boek te vinden. Enkele maanden voor haar dood echter heeft de redacteur van de New Mexico Historical Review toestemming gevraagd om Verwey's brieven uit Nieuw Mexico in dat tijdschrift op te mogen nemen, voorzien van een korte inleiding over de dichter. Haar toestemming voor de publikatie heeft Mea Nijland-Verwey nog kunnen verlenen, maar de verantwoordelijkheid voor deze publikatie heeft zij aan mij overgedragen. De brieven uit Nieuw Mexico in de Engelse vertaling, met een inleiding over Verwey, zijn in 1979 in het aprilnummer van het Amerikaanse tijdschrift verschenen onder de titel: New Mexico, 1883: The Maxwell Grant and the Cimarron Country in the Letters of Albert Verwey. Ruim dertig jaar geleden heb ik Mea Nijland-Verwey voor het eerst ontmoet. In verband met een studie over haar vader kwam ik haar toestemming vragen om handschriften in het Verwey-archief te raadplegen. Uit deze eerste ontmoeting is er voor mij een prettig en stimulerend contact met haar ontstaan. Zij vertelde mij over haar eigen werk en wilde altijd graag horen over het mijne. Haar behulpzaamheid en haar aanmoediging bij mijn wetenschappelijk onderzoek heb ik zeer op prijs gesteld. Vooral haar warme vriendschap en haar bezorgd meeleven heb ik bijzonder gewaardeerd. De laatste jaren had zij in toenemende mate last van arthrose, waardoor zij zich moeilijk kon bewegen. Haar werk ging echter door, ook nadat de kanker waaraan zij zou sterven niet meer met een chirurgische | |
[pagina 133]
| |
ingreep verholpen kon worden. Dat zij ondanks alle pijn en lichamelijke gebreken er toch nog mee doorging is bewonderenswaardig. Zij heeft herhaaldelijk beweerd dat haar werk en vooral de wil om zelf de drukproeven van Dichtspel na te zien haar nog in leven en capabel hield. Kort voor haar dood schreef zij mij: ‘Ik ben nu echt invalide. En het vooruitzicht van nog enige jaren werkloosheid, waar de dokters het over hebben, is niets voor mij. Ik geloof daar ook niet in. Zij weten niet, hoeveel ik met weinig krachten nog heb kunnen doen.’ Met ongelofelijke wilskracht en grote doorzettingsvermogen heeft deze van jongs af weinig robuuste dochter van Albert Verwey tot bijna het laatste toe haar tijd en krachten besteed aan het toegankelijk maken van de literaire nalatenschap van haar vader om daardoor, zoals zij het zelf uitdrukte, de Verwey-studie te stimuleren. Haar eigen literaire nalatenschap bevindt zich in het Mea Nijland-Verwey archief, dat, evenals dat van haar vader, in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam is ondergebracht.
B.M. Wolvekamp-Baxter | |
NotenAan mevrouw Mol-Mees betuig ik mijn oprechte dank voor de biografische gegevens over haar moeder. De gegevens betreffende het uitgeversbedrijf zijn grotendeels te danken aan de heer A.K. Offenberg te Amsterdam, die een bibliografie voorbereidt betreffende alle uitgeverijen die te Santpoort gevestigd zijn geweest. | |
Voornaamste geschriftenGolfslag. Santpoort, C.A. Mees, 1921 (bandtekening van Fokko Mees). Gedenkboek van het Sodalicium literis sacrum. Vijftig jaar letterkundig studentenleven te Leiden 1872-1922. In opdracht van de commissie voor het gedenkboek uitgegeven. Santpoort, C.A. Mees, 1922. De geschiedenis van een kraai naar waarheid verteld. Met illustraties van L.S. Antwerpen, De Sikkel/Santpoort, C.A. Mees, 1923. De betekenis van Johannes van Vloten. Een bibliografie met inleiding. Santpoort, C.A. Mees, 1928. Paul Haberlin: Wegen en dwaalwegen der opvoeding. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1937. Paul Haberlin: Minderwaardigheidsgevoelens. Hun wezen, ontstaan, voorkoming en genezing. Santpoort, C.A. Mees, 1937 (vertaling) Robert Nathan: De betoverde reis. Uit het Amerikaans. Santpoort, C.A. Mees, 1937 (vertaling). | |
[pagina 134]
| |
Robert Nathan: Winter in April. Uit het Amerikaans. Santpoort, C.A. Mees, 1938 (vertaling). Albert Verwey: Oorspronkelijk dichtwerk. Querido etc. 1938 (2 delen; verzorgd door M. Mees-Verwey en K. Verwey-van Vloten). Walther von Hollander: Man en vrouw boven de veertig. Nieuwe levensstijl in een nieuw levenstijdperk. Met een voorbericht van P.H. van der Hoog. Santpoort, C.A. Mees, 1938 (tweede druk: 's-Graveland, De Driehoek, 1946). De verdolven landen. Gedichten. Amsterdam, L.J. Veen, 1945. Apologie ofte verantwoordinge van den Prince van Oragnien. Met voorrede van Albert Verwey en portret van den prins naar de gravure van Goltzius. Santpoort, C.A. Mees, 1945. De melodie. Amsterdam, L.J. Veen, 1946 (gedichten; omslagtekening van Tine Baanders). Levensgeleide (De melodie). Santpoort, C.A. Mees, 1947. Aart van der Leeuw: Verzamelde gedichten. 's-Gravenhage, Nijgh & Van Ditmar/Santpoort, C.A. Mees, 1950 (samengesteld door A.J. van der Leeuw-Kipp, M. Nijland-Verwey en J. Hulsker). Bij de zeventigste verjaardag van Dirk Nijland. Een vriendenboek. Rotterdam, Ad Donker/Santpoort, C.A. Mees, 1951 (samenstelling). Terschelling. Santpoort, C.A. Mees, 1951 (samen met Dirk Nijland). Albert Verwey: De legenden van de ene weg. Amsterdam, De Beuk, 1954 (overgenomen uit De weg van het licht en voorzien van een commentaar). Aart van der Leeuw: Bloemlezing uit zijn gedichten 's-Gravenhage, Nijgh & Van Ditmar, 1956 (samenstelling). Albert Verwey: Keuze uit het proza van zijn hoogleraarstijd (1925-1935) verzameld en verzorgd. Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1956. Kunstenaarslevens. De briefwisseling van Albert Verwey met Alphons Diepenbrock, Herman Gorter, R.N. Roland Holst, Henriette van der Schalk en J.H. Toorop. Assen, Van Gorcum & Comp. 1959. Albert Verwey en Stefan George. De documenten van hun vriendschap bijeengebracht en toegelicht. Amsterdam, Polak & Van Gennep, 1965 (verantwoording door J.B.W. Polak). Een uit zeven. Amsterdam, Uitgeverij De Tor, 1968. Karl Wolfskehl und Albert Verwey. Die Dokumente ihrer Freundschaft 1897-1946 herausgegeben. Heidelberg. L. Schneider, 1968. Albert Verwey: Dichtspel. Oorspronkelijke en vertaalde gedichten bezorgd, ingeleid en van commentaar voorzien. Met een woord vooraf van C.A. Zaalberg. Amsterdam, Arbeiderspers, 1983. |