vele bon mots is altijd gebleven: ‘Het verdriet een ridderorde niet te hebben is groter dan de vreugde hem wèl te hebben.’
Dirkzwager moet een even wijs als scherpzinnig en begaafd jurist geweest zijn, een man van karakter die op het standpunt stond dat verdachten in hun waarde gelaten dienden te worden. Hij had een grote actieradius van belangstellingen en een fenomenaal geheugen, was kernachtig in zijn uitspraken, vitaal en actief, een man van grote lijnen en geprononceerde opvattingen, hulpvaardig, meelevend en stimulerend, boeiend, erudiet, origineel en indringend in woord en geschrift. Men kwam zijn naam niet alleen veel tegen in de nrc met bijvoorbeeld boekbesprekingen, reisverhalen en ingezonden stukken, maar ook in de geschriften van De Dageraad, later De Vrije Gedachte. Tussen 1964 en 1983 verschenen er zeven artikelen van hem in het Rotterdamsch Jaarboekje. In het Nederlandsch Juristenblad van 20 april 1940 verscheen zijn belangwekkende artikel Overheidsrechtspraak en Justitiabelen, een bezinning op het ‘ernstige verschijnsel’ ‘dat de taak van de overheidsrechter langzamerhand grotendeels is overgenomen door permanente en andere scheidsgerechten, tuchtcolleges en arbitragecommissies die het bedrijfsleven behulpzaam zijn bij het beëindigen van zijn geschillen.’ Waaraan - zo vraagt de auteur zich af - is dat passeren van de overheidsrechter te wijten? Kunnen de justitiabelen bij de andere rechtsprekende instanties betere hulp vinden?
Ook in 1940 verscheen van zijn hand als antwoord op een door de Vereniging ‘Handelsrecht’ uitgeschreven prijsvraag: Proeve van een ontwerp voor een wetboek van burgerlijke rechtsvordering met een Voorwoord waarin Dirkzwagers zienswijze als volgt werd samengevat: ‘In den huidigen tijd dient een proces in alle instantiën liefst binnen een half jaar te kunnen worden afgewerkt: het is een wantoestand, dat de partijen gedurende jaren achtereen elkander door verschillende instantiën kunnen slepen: het getal dier instantiën dient van drie tot twee te worden teruggebracht: en speciaal bij de procedure in eersten aanleg moet de rechter zijn krachtige medewerking verleenen om de afwikkeling daarvan zooveel doenlijk te bevorderen.’
Er is in de rechtsopvatting van de vrijdenker Dirkzwager een kwestie geweest die hem vele jaren heeft beziggehouden en waartegen hij wenste te getuigen. Mr. dr. J.C. de Meyere heeft de zaak in haar In Memoriam (Protestants Nederland, febr. 1984) bondig samengevat: ‘Als rechter constateerde mr. Dirkzwager, dat r.k. Nederlanders onderwor-