Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1983
(1983)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Albert Theodore Carel Anthing Vogel (Albert Vogel)
| |
[pagina 157]
| |
Hun kinderen Tanja, Ellen en Albert - later respectievelijk balletdanseres, actrice en voordrachtskunstenaar - groeiden op in het litteraire en artistieke milieu van de Haagse Kunstkring, terwijl het grote huis aan de Scheveningse Frankenslag, waar de familie tot 1939 woonde, immer open stond voor vrienden en kennissen als de dichters Bloem, Nijhoff en A. Roland Holst, de schilders Jan Toorop en Han van Meegeren, de schrijver-journalist Johan de Meester sr., en tal van anderen. Het was in dit huis, dat Albert jr. zijn carrière startte met huisvoordrachten in besloten kring. In 1943 debuteerde hij op negentienjarige leeftijd onder het pseudoniem Peter van Velzen met Sophocles' Electra in de vertaling van Boutens. Het jaar daarop moest de jongeman onderduiken voor de Duitse bezetter, doch na de bevrijding maakte hij snel naam. ‘Zijn veelvuldig optreden in Den Haag, waar hij het presteerde in een winter zesmaal voor een uitverkocht Diligentia op te treden, heeft hem dermate bekendheid bezorgd, dat de Nederlandsche Regeering hem uitnoodigde voor een tournee van twee maanden door Indonesië.’Ga naar eind2 Dit had plaats in mei-juni 1946; Vogel was toen tweeëntwintig jaar. Bij zijn terugkeer in Nederland was zijn naam als voordrachtskunstenaar gevestigd. In de winter van datzelfde jaar oogstte hij groot succes met de voordracht van Couperus' De verliefde ezel in Romeins kostuum. Andere hoogtepunten volgden: Aart van der Leeuws Ik en mijn speelman, eveneens in kostuum (1949), Shakespeare's Hamlet (1952), Tsjechows De vlinder uit De kus en andere verhalen (1952), en natuurlijk Het stierengevecht van Albert Helman uit De rancho van de x mysteries, Couperus' Naumachie en de Sprookjes van Andersen, Vogel na aan het hart liggende stukken proza, die steeds in zijn programma's terugkeerden. ‘Naar sterke poëzie en krachtig beeldend proza gaat mijn verlangen uit,’ zei hij in een interview.Ga naar eind3 In de jaren veertig kwamen twee platen uit met Breero van Marsman en Rotterdam van Jan Prins. Zijn eerste buitenlandse tournee in 1946 legde een hechte band met Indonesië, een band, die van huis uit reeds aanwezig was; Ellen Buwalda werd geboren in het Javaanse Semarang. In 1955, 1956 en 1970 trad hij opnieuw op in het Verre Oosten, in 1959 maakte hij een voordrachtprogramma getiteld Tussen twee vaderlanden, met werk van Multatuli, Vincent Mahieu, Friedericy, Jan Prins, Willem Brandt en Max Croiset en in 1960 verscheen een plaat met Multatuli's Toespraak tot de hoofden van Lebak uit de Max Havelaar. Vogels affiniteit met de persoon en | |
[pagina 158]
| |
het werk van Louis Couperus was deels gebaseerd op eenzelfde hartstocht voor de gordel van smaragd. In de jaren vijftig trad Albert Vogel op in België, Berlijn, Keulen, Aken, Kleef, Stockholm en Rome. In 1960 las hij Nederlandse poëzie in Franse vertaling in Rome, Napels, Beiroet, Damascus, Ankara en Istanboel en in het jaar daarop vinden we hem in de Nederlandse Antillen met een programma van Schrijvers uit de West; de tropische tak van onze letteren. In de jaren zestig volgde een doorbraak in zijn carrière, die deels te maken had met een verandering in zijn privé-leven. In 1960 trouwde Vogel met Elisabeth Henriëtte van Hasselt, een intelligente en begripvolle vrouw, die tot het einde van zijn leven een trouwe gezellin zou blijven. Samen hielden zij in hun grote Wassenaarse woning zowel als in hun witte villa op het eiland Mallorca een gastvrij open huis. Deze ommekeer bracht in Vogels leven een rustpunt en tegelijk een stormachtige verandering. Naar voorbeeld van het Oscar Wilde-programma van de Ierse acteur Michaël Mac Liammóir in het Holland Festival van 1961 ging in het jaar daarop Vogels eerste ‘litteraire one-man-show’: Van en over Couperus in première; een voordrachtprogramma in nieuwe stijl, waarbij de toneelkunstenaar beurtelings in en naast het personage staat. Door middel van beschrijvende teksten, afgewisseld met fragmenten uit het werk zelf riep Albert Vogel in passend kostuum en tegen een suggestief décor een zo volledig mogelijk beeld op van een schrijver. Deze aanpak was een logisch gevolg van Vogels opvattingen over voordrachtskunst, die hij in tal van didactische activiteiten aan zijn publiek overdroeg.Ga naar eind4 Een acteur, aldus Vogel, kruipt met huid en haar in het personage dat hij moet verbeelden. De tekst is voor hem slechts een onderdeel van zijn arsenaal. De voordrachtskunstenaar is een solist, die als een cabaretartiest tegenover zijn publiek staat en alleen zijn tekst heeft om te bezielen en uit te dragen. Een acteur beeldt uit; een voordrachtskunstenaar roept op. In 1963 volgde een soortgelijk programma: Portret van Andersen, en in 1966 Dagboek van Europa, brieven en dagboekfragmenten van prominente Europeanen als Napoleon, Goethe, Trotsky, Goebbels rond het thema ‘politiek’ voor de pauze en James Boswell, Stendhal, Rilke, Tolstoi en Camus (thema: ‘liefde’) erna. Met dergelijke programma's trok hij in 1964 door dertien landen van Afrika en twee jaar later bezocht hij opnieuw de Nederlandse Antillen. | |
[pagina 159]
| |
In 1966 ook ging In Vogelvlucht in première, een overzicht uit drieëndertig jaar voordrachtskunst, beginnend met Sophocles' Electra - men herinnere zich Vogels debuut - gevolgd door Shakespeare, Aart van der Leeuw, Vincent Mahieu, Couperus, Andersen, Edgar Allan Poe, Garcia Lorca en Albert Helman. Het programmaboekje bevatte tevens een grammofoonplaat met Een afscheid (uit Couperus' Der dingen ziel), een symbolisch blijkende titel; In Vogelvlucht zou Vogels laatste grote voordrachtsprogramma zijn. Hoewel hij hierna (in 1967) nog optrad in Montreal, Buenos Aires, Montevideo en Rio de Janeiro en hij in 1970 zijn laatste tournee door het Verre Oosten maakte, terwijl in 1975 de plaat Verzen van vroeger (poëzie der Tachtigers en van Boutens, Leopold, Nijhoff, A. Roland Holst en anderen) verscheen, kon het voordragen alléén hem niet genoeg meer boeien, en verlegde zijn interesse zich naar het schrijven en de beeldende kunst. In 1981 trad hij voor het laatst voor een groot publiek op bij de P.C. Hooft-herdenking in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Enkele jaren eerder, in 1970, was hij wegens zijn litteraire en dramatische activiteiten benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
Zijn grootste bekendheid als voordrachtskunstenaar verkreeg Albert Vogel met zijn duizenden voordrachten in binnen- en buitenland Van en over Louis Couperus. De reden voor dit succes ligt zonder twijfel in de sterke persoonlijke verwantschap, die hij met de schrijver voelde. Zelf afkomstig uit gegoede Haagse kringen met een reeds eerder geschetste band met Indië, koesterde hij een eendere liefde als Couperus voor Den Haag, ‘stad van de geblankette leugen.’ Als weinig anderen begreep Vogel de levensbehoefte van de schrijver, het leven zèlf tot een maskerade te maken, een houding, die niet voortkwam uit werkelijke verveeldheid met de banale alledaagse realiteit, maar die integendeel een beschermende pose, een relativerende afstand ook betekende voor een uiterst gevoelig, kwetsbaar mens, die slechts achter een beschuttende façade van schijnbaar nutteloze levenskunst en dandy-eske spotternij zijn enorme creativiteit en werkkracht de vrije loop kon laten. Typerend voor Couperus, maar evenzeer voor Vogel zelf is de passage uit zijn Couperus-biografie waarin hij verhaalt hoe de schrijver, op oudere leeftijd na veel omzwervingen weer in Den Haag teruggekeerd, in het milieu van zijn jeugd ontvangen wordt: | |
[pagina 160]
| |
‘Couperus heeft altijd de neiging gehad om niet uitsluitend in kunstenaarskringen te verkeren, hij kwam daar zelfs betrekkelijk weinig mee in aanraking, hij had steeds de behoefte om uit zijn scheppende, artistieke wereld terug te keren in die wereld van beschaafde, zij het soms minder interessante kringen, waar hij zich door kinderkamer, opvoedingspatroon en omgangsvormen thuis voelde. [...] De wereld van ‘gewone mensen’ uit zijn eigen milieu [...], die wereld ontving hem nu zeer gaarna en dwong hem eigenlijk, misschien wel meer dan hij zelf zou willen, de rol van de dandy-kunstenaar te spelen, de chique artiest, de creatie-Couperus te maken zoals men die meende te kennen, om zich te kunnen handhaven. [...] Deze vrijwillig gekozen, geforceerde houding heeft hem natuurlijk veel inspanning gekost en is hem uiteindelijk ook opgebroken.’Ga naar eind5 Op Vogels eerste Indische tournee in 1946 stond De Naumachie al op het programma. Talloze voordrachten uit het gehele oeuvre volgden in de jaren vijftig en zestig. In 1963, 1964 en 1966 verschenen grammofoonplaten met De Naumachie, Van en over Couperus en Een afscheid. Bij de televisiebewerkingen van De boeken der kleine zielen (1968/1969), De stille kracht (1974) en Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (1975/1976) was Albert Vogel - zij het op de verre achtergrond - adviseur. In 1973, vijftig jaar na de dood van de schrijver, verscheen van zijn hand De man met de orchidee. Het levensverhaal van Louis Couperus.Ga naar eind6 Tevens regisseerde Vogel in dat jaar samen met Luc Lutz de ‘Couperus-revue’ in de Haagse Koninklijke Schouwburg in het kader van het aan de auteur gewijde boekenfeest. Vanaf 1973 verschenen drie bloemlezingen, door Vogel bijeengebracht, uit Couperus' werk.Ga naar eind7 Maar Albert Vogel wilde - gelijk Louis Couperus - niet uitsluitend in één wereld leven.
Van 1964 tot 1971 leidde Vogel samen met Leo Verboon de Internationale Galerij Orez aan de Javastraat te Den Haag. De naam Orez was een omkering van Zero, een internationale stroming in de beeldende kunst waarvan de Nederlandse variant, de zogenaamde Nul-groep, door de galerij vertegenwoordigd werd: Armando, Henk Peeters, Jan Hendrikse en Jan Schoonhoven. De laatste werd op de Biennale in Sao Paolo in 1967 prijswinnaar en op slag tot ver over de grenzen beroemd. Orez was een galerij van de avant-garde. Kunstenaars als Lucio Fontana, Yayoi Kusama, Günther Uecker, Stanley Brouwn, Nanda Vigo en | |
[pagina 161]
| |
de bovengenoemde Nulgroep exposeerden er toen zij nog niet of nauwelijks bekend waren. Wereldwijde faam verkreeg het door galerij Orez georganiseerde project: Zero op zee. Van 15 april tot en met 7 mei 1966 was er aan de Scheveningse kust een manifestatie gepland onder die titel. De Exploïtatie Maatschappij Scheveningen trad op als financier en vijftig kunstenaars van over de hele wereld leverden ontwerpen in. Zero op zee moest een groots Gesamtkunstwerk worden van beeldende kunst, litteratuur, muziek en theater, verspreid over de pier, het strand, de zee en in de lucht. Uiteindelijk werd het echter niet gerealiseerd. De ijle bouwsels van de Zero-kunstenaars zouden niet bestand zijn tegen de Hollandse weersomstandigheden en de uitvoering van de soms visionaire plannen werd de Exploïtatie Maatschappij Scheveningen veel te kostbaar. In galerij Orez werden de ontwerpen van de deelnemende kunstenaars tentoongesteld, maar Zero op zee bleef een utopisch project.Ga naar eind8
In 1971, toen de Zero-beweging internationale bekendheid had verworven en de beide directeuren van galerij Orez het niet eens konden worden over de te volgen nieuwe beleidslijn, ging het duo Vogel-Verboon uiteen. Een jaar later startte aan de Haagse Javastraat, nu onder leiding van Vogel alleen, de Internationale Projectstudio Ornis (Grieks voor vogel). Leo Verboon begon een eigen galerij onder de naam Orez Mobiel. ‘De voordrachtskunstenaar-galeriehouder-Couperuskenner wordt softwareproducent,’ luidde het in een artikel over Vogels plannen in het Cultureel Supplement van nrc/Handelsblad. Sprekend over de historie van de galerie, het ‘klassiek worden’ van Zero en de nieuwste ontwikkelingen in de beeldende kunst, constateert Vogel: ‘In de loop der jaren zijn er nieuwe ideeën gekomen, die eigenlijk niet meer te realiseren zijn in een kunstzaal. Land-art bijvoorbeeld: hoe moet ik een witte krijtstreep door de Neveda-woestijn laten zien? Het creatieve element is in galerie niet meer te realiseren. [...] De ontwikkeling interesseert me meer dan de dingen zelf; dat is waarschijnlijk mijn litteraire achtergrond.’Ga naar eind9 Vanuit deze gedachtengang wendde Albert Vogel zich tot het medium video. Met een filmcamera konden de nieuwe kunst-uitingen worden geregistreerd; de video-tape bood mogelijkheden tot vertoning en | |
[pagina 162]
| |
distributie. In Projectstudio Ornis moesten video-banden worden geproduceerd, in kleine oplagen onder de naam Ornis-productions op de internationale markt te brengen en bestemd voor musea, universiteiten en middelbare scholen. ‘Over vier tot acht jaar zullen veel meer mensen afspeelapparatuur hebben. Dan zijn grotere oplagen, tegen lagere prijzen, mogelijk.’Ga naar eind10 Uit tal van plannen kristalliseerde zich uiteindelijk een vastomlijnd project van een iets andere aard, dan Vogel aanvankelijk voor ogen stond: The Originators, the origins of twentieth century art in testimonies by the artists, een serie documentaires over de grondleggers van de architectuur, beeldende kunst, litteratuur, theater, muziek en danskunst van de twintigste eeuw. Redacteuren waren Hans Sleutelaar, Gerard Stigter en Albert Vogel, terwijl een ‘board of directors’ (Benjamin Hunningher, Willem Sandberg en Meyer Shapiro) het project moreel ondersteunde. Er gingen brieven uit naar kunstenaars, die voor een interview in aanmerking kwamen (briefhoofd en drukwerk ontworpen door Willem Sandberg). Positieve reacties kwamen binnen van onder andere Marcel Breuer, Marc Chagall, Max Ernst, Margot Fonteyn, Eugène Ionesco, Darius Milhaud, Pablo Neruda, Man Ray en Gloria Swanson. Milhaud werd gevraagd voor de serie een muzikaal thema te componeren, en de eerste interviews werden gepland in het voorjaar van 1973. Toen kwamen de tegenslagen. Een aantal kunstenaars dat aanvankelijk medewerking had toegezegd - onder wie Chagall en Milhaud - trok zich terug om gezondheids- en leeftijdsredenen. Tijdrovende besprekingen met een eventuele financier bemoeilijkten de uitvoering van de plannen. Andere activiteiten van Vogel doorkruisten het Originators-project. In 1972 schreef hij zijn Couperus-biografie. In dat jaar was hij herstellende van een lichte attaque, die meer van zijn krachten vergde, dan hij ooit heeft willen toegeven. Met een aantal Originators zijn voorbereidende besprekingen gevoerd, maar tot de geplande serie documentaires is het nooit gekomen. Evenals Zero op zee bleek het Originators-project, zeker voor een particulier ondernemer, te ambitieus en vooral te kostbaar van opzet. Toch was Albert Vogel met Felix Valk van de Rotterdamse Kunststichting één der eersten in ons land, die de onbegrensde toekomstmogelijkheden van het medium video op cultuurhistorisch terrein direct onderkende. | |
[pagina 163]
| |
In 1976 werd Vogel algemeen voorzitter van de Haagse Kunstkring. Onder zijn leiding werd in 1977 de tentoonstelling Haagse Kunstkring. Werk verzameld 1891-1957 (en de gelijknamige publicatie) verzorgd, alsmede de expositie Jan Toorop (1850-1928), tekeningen, drukken, documenten uit de jaren 1884-1908 (december 1978) en de manifestatie Kunst en computer (januari 1981). Daarnaast functioneerde zijn Projectstudio Ornis sinds 1976 weer als galerij. Antoni Tapies, Attila en Bram van Velde exposeerden er in deze periode onder meer. Tenslotte werkte Vogel al sinds 1973 aan een boek over het fin-de-siècle in Nederland, een studie, die een kaleidoscopisch beeld zou moeten geven van de verschillende facetten van het Nederlandse kunstleven rond de eeuwwisseling. Deze kon helaas niet voltooid worden. Op 18 april 1982, twee dagen na een opening in zijn galerij, werd Albert Vogel getroffen door een hersenbloeding. Hij overleed op 30 april, en de begrafenis had plaats op Bevrijdingsdag. Het begrafenis-register telt over de duizend handtekeningen. Twee weken na zijn dood verscheen een boekje, getiteld Van week tot week, intieme impressies van Louis Couperus, verzameld en ingeleid door Albert Vogel; feuilletons uit Het Vaderland, geschreven in Couperus' laatste levensjaar. De laatste regels die Vogel aan zijn geliefde auteur wijdde, luiden: ‘Ondanks de schijnbaar lichtvoetig-causerende toon wordt vaak heel duidelijk de vermoeide levensfilosofie hoorbaar die besloten ligt in de laatste zin die Couperus schreef: ‘De goden hebben aan het einde medelijden met ons gehad!’ ’
Caroline A. Rehorst-de Westenholz | |
[pagina 164]
| |
Voornaamste geschriftenAlle in de tekst genoemde boeken, programma's, grammofoonplaten, kranteartikelen, brieven en manuscripten bevinden zich in het Albert Vogel-archief te Den Haag. Een biografie van de hand van schrijfster dezes is in voorbereiding. School der voordrachtskunst. Groningen, 1947 (met Antal Sivirsky). De man met de orchidee. Het levensverhaal van Louis Couperus. Den Haag, 1973. De onbekende Couperus. Vergeten, weinig gepubliceerde en bekende verhalen, gedichten, brieven en fragmenten. Wageningen, 1973. Louis Couperus. Een schrijversleven. Amsterdam/Brussel, 1980 (herdruk van De man met de orchidee). Mijn vriend Orlando. Verhalen van Louis Couperus. Amsterdam/Antwerpen, 1982 (met een inleiding van F.L. Bastet). Van week tot week. Intieme impressies van Louis Couperus. Amsterdam/Antwerpen, 1982. |
|