| |
| |
| |
Jan Rudolph Meulenhoff
Amsterdam, 1906 - Amsterdam, 1978
Jan Rudolph Meulenhoff werd in 1906 te Amsterdam geboren. Hij doorliep een leertijd bij de boekhandels Van Heteren te Amsterdam en De Erven Loosjes te Haarlem. Vervolgens zien wij hem een geheel andere richting inslaan: hij werkte bij de Stoomvaart Mij. ‘Nederland’ in Amsterdam, Hamburg en in het voormalige Ned. Oost-Indië. Eind 1931 repatrieerde hij en keerde in het boekenvak terug, nu om in het buitenland het vak te leren bij Koehler & Volckmar en de Hinrich'sche Buchhandlung te Leipzig, bij Gaulon & Fils en de Librairie Plon te Parijs en bij Hodder & Stoughton en W.H. Smith te Londen. Per 1 januari 1934 kwam hij bij zijn vader, J.M. Meulenhoff, in de zaak, waarvan hij 1 januari 1936 onderdirecteur werd en 1 juli 1937 directeur. Hij bleef van deze importhandel en uitgeverij directeur tot 1 oktober 1965, per welke datum hij commissaris werd.
Voor de organisatie van ons vak heeft John Meulenhoff steeds grote belangstelling getoond. Zo was hij bestuurslid van de knub van september 1940 tot 1946, van 1941 af in de functie van secretaris.
Van de Vereeniging was John Meulenhoff lid van het in 1945 in het leven geroepen noodbestuur. Van 1958-1961 was hij lid van het bestuur. Een belangrijke rol speelde hij in de Importcommissie (1945) die na uitvoerige onderhandelingen met de overheid de Stichting Boeken Import Bureau kon oprichten. Dit bureau verdeelde de voor de import van boeken beschikbare deviezen over de boekhandel. John Meulenhoff was lid van de Raad van Bestuur. Verder was hij lid van de Commissie Vestigingsbeschikking, die de besprekingen met de overheid voerde, toen in 1958 de Vestigingsbeschikking voor de Boekhandel was afgekondigd. Ook nam hij in 1962 zitting in de Commissie eeg die het bestuur van de Vereeniging moest adviseren over de moeilijke materie van de eeg. Verder maakte hij deel uit van de Commissie Omrekeningsfactoren (1965) en de Commissie Blok, die in 1961 begon met het treffen van regelingen met het rib voor leveranties aan bibliotheken.
Voor de Vakopleiding heeft hij veel belangstelling getoond. Hij was van 1951-1956 lid van de Commissie voor de Vakopleiding en maakte deel uit van de Commissie Boucher-Meulenhoff-Venemans die het vak Letterkunde onder de loep moest nemen, en gaf daarmee de stoot tot de uitgave van Onderweg door Jacques den Haan, alsmede tot de in 1955 voor het eerst
| |
| |
gestarte ‘Voortgezette Vakstudie’. Van de Commissie Ondersteuningsfonds was hij lid in de jaren 1940-1942, 1974-1975 en vanaf 1977.
Uitgever van klasse met een scherp oog voor talent en kracht. Als je in de dertiger jaren in Nederland en in Amsterdam een uitgever zocht, tien tegen één dat het dan Meulenhoff was ‘aan het Rokin’. Je kende hem van de Meulenhoff Editie, van Van Schendel, van de tekstedities op school: je kon in de wereld van de uitgeverij van die dagen niet om Meulenhoff heen. En die Meulenhoff van toen was ‘J.R.’ voor ons als medewerkers, ‘John’ voor zijn vrienden, die wij medewerkers nadien ook werden.
Als aarzelende jongeman ben ik die befaamde trap van het Rokin opgelopen om te vragen: ‘hoe word je uitgever?’ En dan was het John ten voeten uit om dat niet af te doen met een algemeen praatje, maar om intensief met je te wikken en te wegen of en hoe dat kon.
Zo werd ik volontair en groeide maanden nadien naar een eerste ‘salaris’ waarvoor een conferentie op de Koningslaan met J.M. en J.R. nodig was. Het was in zijn ziekenkamer nog als in die eerste tijd. John dicteerde een brief voor de leden van De Langste Dag, het gezelschap dat hem zo lief was, en zei ineens weer streng ‘Visser’ in plaats van ‘Rienk’. Ik was weer zijn medewerker en voelde mij daar heel wel bij. Het leek of die veertig jaren daartussen plotseling samenvielen en één werden in de tijd. Het was een bewijs van het zich veilig voelen van hem, in zijn benauwenis, bij hen die zo vele jaren aan zijn zijde hadden gestaan.
Hoe stonden wij aan zijn zijde? John had een uiterst scherp en fijn gevoel voor kwaliteit, voor het zuivere, voor dat wat niet met kracht en geweld de wereld veroverde, maar voor innerlijke kracht van het ware en het goede; voor de eerste en belangrijkste creatieve daad van de uitgever.
Moeilijker was het voor hem die vorm aan zijn ideeën te geven waardoor zij toegankelijk werden voor anderen; de tweede, ook belangrijke taak van de uitgever. Als nu zijn medewerkers toonden in de vormgeving de kern te raken van wat hij wilde, dan werden zij tot zijn onafscheidelijke kameraden. Wel naast hem, achter hem, onder hem desnoods; maar hoe de werkverhouding - tekenend voor die tijd - ook was, zijn volle vertrouwen en gevoel ging dan op je over. Het was niet zonder reden dat zovelen spraken over het ‘huis Meulenhoff’. Het karakter en de levenssfeer van dat huis werden door John bepaald en door ons beleefd.
Zoals in ieder huis echter waar gedacht en gevoeld wordt, groeien nieuwe dingen, en groeien de leden in nieuwe patronen mee op naar een ver- | |
| |
dere ontplooiing. Wat groot was in John is dat hij zijn normen en eisen niet verloochende, ons steeds voorhield dat er iets onzegbaars bleef in wat wij met elkaar tot uitdrukking wilden brengen maar dat hij met alle aarzelingen die hem eigen waren toch ruimte gaf aan de vormgeving die wij bevochten.
Zijn grote kracht was dat hij de mogelijkheden in anderen zag en die ander mede daardoor aan zich bond. Onafscheidelijk werd daardoor zijn band met J.P. Coelingh, die hem en ons door hoogten en diepten trok. Onafscheidelijk zijn band met Willem Bloemena, die in de algemene uitgeverij Meulenhoff een nieuwe grondslag legde en veel te vroeg zijn glorieuze carrière afgebroken zag.
Onafscheidelijk ook - toch - die met mij, die hij lang als zijn zoon zag, maar die hem verliet zonder hem te verlaten; iets wat hij nadien, ook zo geheel in zijn stijl, met warmte erkende. Onafscheidelijk het meest misschien echter met Johan Somerwil, die de tweede strofe van deze ‘chant de coeur’ schrijft...
Rienk Visser
Toen ik zestien jaar was leerde ik John Meulenhoff kennen als directeur van het bedrijf waarin ik, door Rienk Visser geïntroduceerd, een tijdelijk baantje zocht, niet vermoedend dat ik er vijfendertig jaar zou blijven. Bij het personeel heette hij toen ‘de baas’, of vaker nog de ‘de jonge baas’ ter onderscheiding van zijn vader, van wie hij het directeurschap enige jaren tevoren had overgenomen.
Onder de Duitse bezetting een boekenimportbedrijf en een uitgeverij leiden was bepaald geen sinecure. John vocht met alle instanties om zijn medewerkers buiten de Arbeitseinsatz te houden, hielp hen tijdens hun onderduikperiode, en ruilde in de hongerwinter de voorraden van zijn uitgeverij tegen voedsel voor zijn personeel. En intussen bereidde hij met zijn vriend Van Tricht samen de uitgave Onderdrukking en Verzet voor, die hèt grote standaardwerk over Nederland tijdens de bezetting zou worden.
Die houding van John was tekenend voor zijn hele persoon: hij haatte onrecht en verzette zich daar van nature tegen, en hij had een grote zorgzaamheid voor diegenen met wie hij enigerlei relatie onderhield. Meulenhoff & Co. was dan ook bijvoorbeeld één van de eerste boekenbedrijven in Nederland die een pensioenfonds voor het hele personeel stichtten en John was daarvan de initiatiefnemer.
| |
| |
Het waren vooral die zorgzaamheid en de warme belangstelling voor het zakelijke, maar vooral ook het persoonlijke wel en wee van zijn medemensen, die John tot zo'n innemende persoonlijkheid maakten. Hij was hartelijk, hoffelijk en hield van het leven, waarin hij zich bewoog met de natuurlijke charme van de perfecte gentleman.
Gereserveerdheid kwam daaraan echter niet te pas: zijn enthousiasme voor wat hem interesseerde - en dat was heel veel - deed soms wel eens naïef aan, maar was altijd volkomen oprecht en werkte aanstekelijk. John was dan ook een voortreffelijk gastheer die van feestvieren hield en snel een gelegenheid aangreep om gezellig met vrienden of relaties te gaan eten en drinken. Hij was bovendien een uitstekend causeur. De tafel die hij vele jaren met Jacqueline tijdens de Buchmesse elke avond in de bar van het Frankfurter Hof bezette, vormde een soort bijenkorf, waar de hele internationale uitgeverswereld in- en uitzwermde.
Door de veelheid van activiteiten binnen het bedrijf was Meulenhoff & Co. sterk in trek bij allen die in het boekenvak wilden gaan werken en John stond altijd klaar hen bij hun opleiding te helpen. Geen enkel bedrijf heeft zoveel oudmedewerkers op leidende posten in boekhandel en uitgeverij zien terechtkomen als Meulenhoff en nooit heb ik deze collega's anders dan met de grootste sympathie over John horen spreken.
En toen hij zelf het bedrijf na dertig jaar directeurschap verliet, wist hij dat de leiding werd overgenomen door drie mannen die hijzelf in het vak had binnengeleid. ‘Nourri dans le sérail’, zoals een aandeelhouder het uitdrukte; en dat betekende: doortrokken van de stijl van het huis Meulenhoff. Een stijl die moeilijk te definiëren valt, maar die iedereen kent die er heeft gewerkt - een stijl die John er had gebracht, en die misschien benaderd kan worden met woorden als: correctheid, kwaliteit, collegialiteit en vakmanschap gepaard aan improvisatie.
De daarop volgende jaren zijn moeilijk geweest voor John. Door de gezondheidstoestand van zijn vrouw werd hij meer en meer aan huis gebonden en verloor hij veel contacten, wat voor hem, die zozeer in mensen was geïnteresseerd, extra zwaar was. De voorbeeldige wijze waarop hij haar tot 't laatste toe heeft verzorgd, heeft veel van hem gevergd. Gelukkig dat hij na die periode zo snel zijn veerkracht heeft hervonden en weer aan het leven kon deelnemen zoals dat met zijn karakter overeenstemde: ervan genietend en daardoor vreugde op anderen uitstralend.
Al zijn vrienden, en dat zijn er vele, hoopten dat die vreugde vele jaren zou duren. Dat hij met Joke, zijn tweede vrouw, zou kunnen genieten van
| |
| |
het buitenhuis, van reizen, van het goede der aarde dat John overal wist te ontdekken en waar hij zo smakelijk en enthousiast over kon vertellen. Dat kan nu helaas niet meer.
In Een voetreis naar Rome, het beroemdst geworden boek dat John heeft uitgegeven, zegt Bertus Aafjes: ‘De dagen gaan als grote, gouden rozen open en dicht naar de luim van 't seizoen’.
John heeft van die gouden dagen gekend, hij heeft ze intens beleefd en ze gul met anderen gedeeld. Maar hij heeft ook ervaren dat de rozen zich konden sluiten. En wanneer dat anderen overkwam, was hij altijd diep bewogen en intens meelevend. John was een warm en waarlijk levend mens. Daarom zullen wij, ook al zijn de aardse rozen voor hem voorgoed gesloten, altijd van John blijven houden.
Johan Somerwil
Toen ik op een morgen tijdens de ziekte van John Meulenhoff zijn huis opbelde om nog eens te vragen hoe het ging, kreeg ik een van de broers Hellinga, ik meen Gerben, aan de telefoon, die me vertelde dat zijn stiefvader juist die morgen was overleden. Na zijn ernstige ziekte kwam deze boodschap niet onverwacht en ik heb het voor John gezien als een verlossing uit zijn lijden.
De manier waarop zijn stiefzoon over hem sprak was zo sympathiek en aandoenlijk dat ik er helemaal John in herkende, zich niet opdringend, wel zeer belangstellend in het doen en laten van mensen waarmee hij in aanraking kwam; hulpvaardig en opofferend. Ik moest denken aan zijn eerste vrouw Jacqueline; aan de tijd dat hij in de Apollolaan woonde, waar ik hem regelmatig ontmoette. Jacqueline werd betrokken bij zijn werk - of ze betrok zich er zelf in. Zij besliste snel; John vaak wat aarzelend. Zij zag veelal dingen in zwartwit; John veel meer relativerend. Maar beiden waren van het boek en van de goede literatuur bezeten en gaven er veel tijd aan.
In de laatste jaren van haar leven heeft Jacqueline veel van John geëist, en ik heb de grootste bewondering voor de manier waarop hij zichzelf vaak wegcijferde om het Jacqueline naar de zin te kunnen maken. Haar dood heeft hem veel verdriet gedaan.
Dat ik op de samenwerking van John en Jacqueline wat het vak betreft even inga, is om te vertellen over hun verhouding met schrijvers. Daarin kwam bij beiden een zelfde hartelijkheid en zorg tot uiting. Niet alleen het bedrijf, maar vooral ook de menselijke verhouding tot de auteurs verbond hen onder anderen met Bertus Aafjes, Raimond Brulez en vooral met
| |
| |
Maurice Gilliams. In hun correspondenties komt de waardering voor Jacqueline en John regelmatig tot uiting. Voor Bertus Aafjes en zijn familie hadden de Meulenhoffs een zwak. John was erg gesteld op de Voetreis naar Rome. Die benadering van de wereld en van het leven lag hem wel.
Met Gilliams hebben zij druk gecorrespondeerd. In een brief uit 1960 schrijft Gilliams: ‘Lieve vrienden, Uw attentie ter gelegenheid van mijn zestigste verjaardag ontroerde mij diep. Er liggen reeds zovele jaren sedert onze eerste spontane ontmoeting; zovele trieste en blijde gebeurtenissen in mijn leven hebt ge met mij gedeeld, meegeleefd, en steeds mocht ik op Uw morele steun rekenen of op Uw vreugdevolle vriendschap. Daar ben en blijf ik steeds dankbaar voor.’
In 1966 was het John die een beroep op mij deed om iets van Gilliams uit te geven in de Stichting ‘De Roos’. Ik koos daarvoor Een winter in Antwerpen en het mooi uitgegeven boekje heeft Gilliams veel goed gedaan. Wat zou John genoten hebben als hij de uitreiking van de ‘Grote Prijs der Nederlanden’ aan Gilliams had kunnen meemaken.
Met Henri Bruning heeft John Meulenhoff na de oorlog gecorrespondeerd, en er zijn boeiende brieven bewaard gebleven van Johan Brouwer, de hispanoloog die in de oorlog omkwam in het verzet; de auteur van Philips Willem.
Veel zorg en liefde heeft het echtpaar Meulenhoff ook gewijd aan Anna Blaman, vooral ook in haar gevecht tegen de gevestigde moraal en in haar fysieke verval van de laatste jaren. Aan haar graf heeft John heel ontroerend gesproken over wat zij beiden in het leven als wezenlijk zagen.
Met Arthur van Schendel had John's vader, J.M. Meulenhoff, al een goede verhouding. Dat blijkt uit een brief die Van Schendel in 1939 schreef. ‘Niet lang geleden - wie weet nòg hier en daar - hadden schrijver zowel als uitgever weinig begrip voor elkaars werk. In dit opzicht is Meulenhoff sedert ik hem ken, en dat is twintig jaar, een verlichte uitgever, die begreep dat de schrijver evenveel belang bleef stellen in het boek als hijzelf, en daarom vriendschappelijk met hem samenwerkte aan het welzijn ervan. Dat viel hem ook gemakkelijk omdat het boek hem ter harte ging en dus meer was dan een voorwerp van handel.’
Dit had Arthur van Schendel met dezelfde woorden over John kunnen schrijven. Er is meer over Meulenhoff geschreven dat ook op John kan slaan. Maar er is ook verschil. Over de ‘oude Meul’ schreef een collega: ‘Wellicht de uitzonderlijkste van alle broeders in ons boekengilde. Oorspronkelijke geest, vol tegenstrijdigheden. Enerzijds: ernstige, harde
| |
| |
werker, zijn eigen gekozen weg gaande, anderzijds zich van ganscher harte aansluitend bij gezelschap van vrienden en dat doordringend met een feestelijke stijl en doortrokken van een blijde geest. Somwijlen bitter, ja scherp, ook wel mild en gevoelig, eigenzinnig, een roerige geest die overal om zich heen grijpt.’
Na alles wat ik schreef is het duidelijk dat de wat exuberante en soms bourgondische facetten niet voor John gelden: John was veel zachter, rustiger, minder grillig en onberekenbaar. Hij deed me meer denken aan zijn moeder die ik maar kort gekend heb. Ik heb me wel afgevraagd of dat verschil er de reden van geweest is dat John na zijn middelbare school wel korte tijd een leertijd in de boekhandels Van Heteren en Loosjes heeft gevolgd, maar daarna eerst een heel andere richting opging: hij werkte bij de Stoomvaartmaatschappij ‘Nederland’ in Amsterdam, in Hamburg en in het toenmalige Nederlands Indië. In 1931 keerde hij in het boekenvak terug.
Kort na de dood van zijn vader in 1939 werd John commissaris van Broese en hij bleef dat tot 1972, toen Broese fuseerde met Kemink in Utrecht en overging naar het Kluwerconcern. Aan de samenwerking met John heb ik overheersend heel prettige herinneringen. We waren het lang niet altijd eens en de situatie dat de commissaris van Broese tegelijkertijd directeur was van uitgeverij Meulenhoff en van importboekhandel Meulenhoff was noch voor John noch voor mij altijd eenvoudig. Bovendien was ik een vrij snelle beslisser; John had voor besluiten meer, vaak veel meer tijd nodig. Maar we waren te veel op elkaar gesteld om daar blijvende toestanden over te maken. Ik volgde met grote belangstelling zijn steeds groeiend fonds, vooral het literaire. Hij was in zijn tijd een van de prominente uitgevers op dat gebied en dat kwam ook wel voor een groot deel voort uit de sympathieke manier waarop hij de schrijver-mens en het boek-object tegemoettrad.
John was evenals zijn vader gesteld op feestelijke gebeurens en we hebben elkaar vaak aan een tafel getroffen waar gezelligheid en waardering voor spijs en drank om de voorrang streden.
Niet lang voor zijn dood was hij met zijn tweede vrouw, Joke, hier in Amersfoort. Het was prachtig weer. De tuin stond er goed bij. De bloemen geurden. Joke en John kwamen binnen met een grote bos rozen. We lunchten in de tuin. Ook ik moest denken aan die Voetreis naar Rome, aan Aafjes' onvergetelijke beschrijving van de rozenkwekerij.
We missen John als vriend, als charmant causeur, als grand seigneur, en
| |
| |
als eminent uitgever, en, wat mij persoonlijk zo goed deed: als liefhebber van het goed verzorgde boek.
Chr. Leeflang
| |
Noten
1. Het algemene overzicht en de herinneringen aan John Meulenhoff door Rienk Visser en Johan Somerwil zijn eerder gepubliceerd in het Nieuwsblad van de Boekhandel van 15 juni 1978.
|
|