Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1979
(1979)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Cornelis Pieter (Cor) Bruijn
| |
[pagina 30]
| |
herinnering aan de Zaanse Zaadsjouwers. En ten slotte het grote naïeve portret van hem zelf, geschilderd voor zijn negentigste verjaardag, door de zo veel te vroeg overleden naïeve schilder, Huub Sijstermans, en een mooie foto van moeder. Dan is daar ook nog het documentatiemateriaal in kaartsystemen, mappen, dozen en rijen boeken, met papiertjes en aantekeningen, gebruikt bij de voorbereiding voor zijn werk over Terschelling, Lapland, Australië, de middeleeuwen enzovoort. Ook een twintigtal dikke Leitz ordners met correspondentie en kritieken over eigen werk en een kast met zes laden, vol publikaties van en over hem zelf horen erbij. En dan niet te vergeten: het rose tegeltje uit de schouw van zijn ouderlijk huis, met bijbelse voorstelling, als symbool van zijn gebondenheid aan dat vertrouwde thuis. Terug naar het bureau vol oude foto's, cahiers met gedichten uit de kweekschooltijd en een mapje met ‘moment-opnamen’ uit zijn hele verdere leven; agenda's vanaf 1932 tot 1978, de laatste dertig jaar vrijwel dagelijks bijgehouden! Voor mij, die jaren zeer nauw bij zijn leven en werk betrokken was, en aardig op de hoogte meende te zijn, toch nog overweldigend, nu alles opnieuw bekeken en geordend moet worden. Want dit alles vulde het leven van slechts één mens. Dit was vaders leven. Ook zonder Wijd was mijn land. Mijn jeugd aan de Zaan (1883-1899) is uit vaders werk zijn verbondenheid met de Zaanstreek, het ouderlijk huis en de tijd, waarin hij opgroeide duidelijk te proeven. Vanaf 1906 voorgoed in het Gooi behield hij zijn gehele leven een soort heimwee naar de ruime horizon van zijn jeugdland. Het is dan ook niet toevallig, dat veel van zijn boeken aan de Zaan spelen, slechts een paar in het Gooi, en de overigen ook in ‘wijd land’, zoals Terschelling, Lapland, Australië en West-Friesland. Zonder die jeugd, op die plaats, in die tijd, en in dié familie, zou hij waarschijnlijk nooit aan schrijven toegekomen zijn. Hij leefde met zijn kornuiten dicht bij de natuur, bij het water, de molens met hun zwaaiende wieken en het vertrouwde getok, had op de lagere school vrijwel geen huiswerk en dus tijd te over om te zwerven en het leven om zich heen, met de sociale toestanden en ontwikkelingen aan het eind van de negentiende eeuw en al die merkwaardige typen, geheel in zich op te nemen. Het ouderlijk tehuis, met de introverte altijd slovende moeder van het tot tien kinderen uitgroeiende gezin, (waarvan hij de oudste was) en de onzakelijke vader (met harde handen), die voor de klas of op het toneel waarschijnlijk beter op zijn plaats geweest zou zijn dan achter de toonbank van zijn kruidenierszaak, gaf en onthield hem juist datgene, waardoor hij | |
[pagina 31]
| |
uitgroeide tot wat hij werd. Grootvader Bruijn was een ijverig rederijker, voorzitter en regisseur van de plaatselijke toneelvereniging Oefening Kweekt Kennis, waarin hij in een van zijn tegenspeelsters de vrouw van zijn leven vond. Hij kende ellenlange gedichten van Jan van Beers uit het hoofd. Een uitgave van 1885 in een rood bandje stond nog in vaders kast, als dierbaar aandenken, met Jongelingsdromen en Levensbeelden in gedragen stijl, met zorgvuldig gekozen woorden en een speciaal ritme. Zeker heeft dit vaders schrijfwijze later beïnvloed, want een zekere gedragen stijl en woordkeus met een eigen ritme geheel bij zijn wezen en instelling passend, is altijd één van zijn kenmerken gebleven. Belangrijk was ook het contact met vaders grootvader (van moeders kant), die zich speciaal voor zijn kleinkinderen op Voor het Jonge Volkje abonneerde en het met hen las. Het was ook daar, dat vader Het leven op het land van Fritz Reuter leerde kennen, en dat zijn aangeboren belangstelling voor volkenkunde en geschiedenis door De aarde en haar volken en andere boeken gevoed werd. Mijn grootvader Bruijn had onderwijzer willen worden, maar de middelen van zijn ouders lieten het niet toe. Hoewel het moeizaam ging kreeg zijn oudste, Cor, de kans nu wel. Eerst op de normaalschool te Zaandam, (anderhalf uur lopen heen en anderhalf uur terug), waar hij onder de indruk kwam van de toen al briljante Carry de Haan, later bekend als de schrijfster Carry van Bruggen. Van doorslaggevende betekenis voor zijn hele leven was echter zijn plaatsing op de Rijkskweekschool voor Onderwijzers te Haarlem, met vele vakleerkrachten, onder de bezielende leiding van de directeur P.H. van de Ley, pionier op het gebied van de onderwijshervorming, al voor Jan Ligthart. Hier was het ook dat hij de broer van Carry, Jacob Israel de Haan, als dichter leerde bewonderen en vriendschap voor het leven sloot met de jongere medeleerling en toen al dichter Johan-Toot, die later de Kwekelingen Geheelonthoudersbond (kgob) oprichtte. In deze tijd werd zijn geloof in een betere samenleving wakker, wat zich uitte in belangstelling voor moderne onderwijsvormen (Jan Ligthart), sociale ontwikkeling en nieuwe leefwijzen in de geest van de ‘Rein-leven’ beweging, niet roken, niet drinken, geen vlees, anti geweld. Kort na het behalen van zijn akte en gymnastiekakte, waarbij vader in zijn nieuwe kosthuis de kameraad voor zijn leven vond, Maartje de Vries, die hem in zijn idealen maar al te graag steunde, kwam hij in contact met geestverwanten in Laren. Hij was aanwezig bij de oprichting van de Humanitaire School, gesticht door professor J. van Rees van de Internationale Broeder- | |
[pagina 32]
| |
schap op Tolstojiaanse grondslag, in 1903, en in 1906 kreeg hij de kans al zijn idealen op onderwijsgebied daar in de praktijk te brengen. Vader en moeder trouwden in 1907 en tot 1916 werd hier met geestverwanten, onder andere Johan Toot, gewerkt aan vernieuwing van onderwijs, waar menige onderwijsvernieuwer van nu nog geen weet van heeft. Veel van Ligtharts opvattingen werden hier ook in praktijk gebracht, en ondanks de grote materiële nood brak er voor leerlingen en werkers een gouden tijd aan. Het zich uitbreidende gezin maakte echter het uitkijken naar een beter betaalde werkkring noodzakelijk. Die werd gevonden in Hilversum, waar aan de Hilversumse Schoolvereniging met hetzelfde idealisme de taak van hoofd vervuld werd, tot 1942. Het opvoeden en schrijven is altijd samen gegaan, zowel in de vorm van artikelen in onderwijsbladen, als in toneelstukjes voor kinderen, in dichtvorm (Sneeuwwitje in 1909), kinderboeken (in 1912 begonnen met het voorlezen op school van Langs den waterkant, in 1916 met Keteltje) en later romans. Vanuit de Haarlemse kweekschool, via Jan Ligthart en de ervaringen op de Humanitaire School, daltonsysteem op de Hilversumse Schoolvereniging en zijn vele activiteiten in verband met de vernieuwing kwam vader in contact met professor Petersen in Jena, wat uiteindelijk tot de belangstelling voor het Jenaplan in ons land leidde. Na zijn om gezondheidsredenen vervroegde (!) pensionering in 1942, wijdde vader zich geheel aan de schrijverij, even nauwgezet volgens vast werkschema als in zijn onderwijstijd. Zijn werk was zijn hobby en de enige echte ontspanning was zondagsmiddags kijken naar voetbal (later op de televisie) en eens een ‘Maigret’, maar dan nog het liefst in het Frans. Uitgangetjes waren alleen ‘om er stof mee op te doen’, maar de meeste documentatie haalde hij toch uit de boeken. Hij hoefde niet naar Lapland en Australië om precies te weten hoe het daar was, naar de middeleeuwen kon hij toch ook niet terug? Schrijven kon hij er evengoed over - tot in de finesses voorbereid! Lezen gebeurde met een potlood in de hand, soms zelfs rood. En legio zijn dan ook de aantekeningen, in de marges, waaruit telkens weer bleek, hoe nauwgezet hij alles deed. Met zijn buitengewoon scherpe geheugen tot op hoge leeftijd wist hij vrijwel nauwkeurig te zeggen, waar iets geschreven stond, vooral waar het zijn grote leidsman Goethe betrof. Zijn agenda's alleen al geven door de aantekeningen stof voor een boek, dat een heel boekje open zou doen over het werk, dat zijn leven was. Maar hierbij wil ik het nu laten, om nog wat ruimte te geven aan iemand, die door | |
[pagina 33]
| |
haar studie Nederlands ook nauw bij vaders werk was betrokken en het van de literaire kant beter kan belichten.
margreet bruijn
Men zou hem kunnen noemen: volksliterator; voortgekomen uit en schrijvend voor het gewone volk, voor hèn namelijk, die groot genoeg van geest en wezen zijn, om daartoe te mogen behoren. Hij werd zich jong bewust van deze roeping en heeft zich daaraan nooit onttrokken, met alle consequenties vandien voor zich zelf en zijn omgeving, door een zeer gedisciplineerde levens- en werkwijze, het afwijzen van overbodige contacten, en rust eisend om zich - perfectionist die hij was - te kunnen concentreren, steeds volhardend zoekend naar de uiterste grenzen van menselijke mogelijkheden in tijd en ruimte. Vandaar zijn sociale bewogenheid, levensecht vertolkt in de eerste Zaanse romans, - zo vol ‘understatement’! - en vooral ook in het onvergetelijke, in Amsterdam spelende Koentje van Kattenburg. Als uitgangspunt voor zijn leven en werken gold, wat ‘ruimte’ betreft, Zaanland: Wijd was mijn land. Daarna Terschelling: Sil de strandjutter, Arjen, Kinderen van het eiland en andere boeken; Lapland: Lasse Länta, Het witte rendier; Noorwegen: Nils Eira; Australië: Australië, doe open; de poolstreken: Aan het einde van de wereld om maar enkele titels te noemen. Steeds eerder terug in de tijd, tot en met Homerus, steeds verder naar de toekomst, De vogels van mijnheer Dupont, Wegen door de avond, tot in de grensgebieden der eeuwigheid: kind van zijn tijd, nauw verbonden met de denkwereld van zijn (weliswaar wat oudere) tijdgenoot Frederik van Eeden, met, als deze, grote belangstelling voor parapsychologie. Als dichter van vele onuitgegeven verzen geestverwant van Johan Toot en Jacob Israel de Haan. De manier waarop hij sagen, legenden en andere volksoverleveringen van alle tijden heeft bewerkt, maakten deze toegankelijk voor jong en oud, daardoor werelden ontsluitend voor hen, die daarvoor open stonden. Nimmer verloor hij uit het oog voor wie hij werkte: de gewone mens, van jong tot oud. Dit was hem een levensbehoefte en opdracht. Vreugde bracht het hem, als een beginnend auteur hem zijn eersteling(en) ter lezing aanbood. Hoewel kritisch, oordeelde hij mild en moedigde aan: aarzeling duldde hij niet. Alvorens de pen ter hand te nemen, documenteerde hij zich met grote zorg. Voor zijn Zaanse en ook Terschellinger boeken zocht en vond hij | |
[pagina 34]
| |
mondelinge informatie bij de oude Zaankanters en Terschellingers zelf, en verdiepte zich verder in alle mogelijke geschriften. Voor zijn boeken over de Lappen (tegenwoordig Samen genoemd) bestudeerde hij het Noors en Zweeds omdat alleen in die talen voldoende gegevens te vinden waren. Zijn historische romans de trilogie Stad onder Bourgondië, Wendelmoet, Heert, mijn zoon, waar ben je? voerden hem maanden lang naar de archieven van Hoorn. Terschelling was jarenlang het vakantieoord voor zijn hele gezin; ook zijn toegewijde vrouw verzamelde gretig vele wetenswaardigheden uit de mond van Terschellinger vrouwen. Cor Bruijn was zeer geïnteresseerd in de wereldliteratuur, hij kende Goethe als weinig anderen, las veel van Tolstoj, met wie hij ook contact had, en bleef zijn hele leven de ontwikkeling der literatuur, vooral ook in eigen land, volgen. De ‘voorname’ boeken voor de jeugd, zoals: Keteltje, De zwerftocht van EggeJan Korse, Nils Eira, De vuistslag en andere gaven antwoord op eigentijdse en toekomstige vragen en stimuleerden die. De literator in hem schreef ze alle, met grote zorgvuldigheid, met liefde en eerbied voor taal en compositie. Een geroepene, die ‘Ja!’ zei; dit waarmaakte en zijn heimwee naar verleden en toekomst in ruimte en tijd, en zijn hoop op een steeds beter ‘Later!’ uitschreef in de laatste woorden van deel drie van zijn trilogie, namelijk in Ochtendschemering ‘‘Wachter, wat is er van de nacht?’ En de stem des wachters antwoordde: ‘Voor wie het vraagt, wordt het dag. Zie, de zon verrijst. De morgenstond is gekomen.’’ Er was nooit stilstand in het werk van Cor Bruijn. De levensechte, maar nog in de knop verkerende karakters van zijn vroegste romans ontwikkelen zich in de latere steeds verder, zij het onder andere namen en omstandigheden. Zij blijven leven. Verscheidene karaktertrekken, facetten van één bloedwarm getekend mens, zijn in later werk terug te vinden, zij het soms in meerdere, verschillende figuren! Want: elk mens is uniek en worstelt voort op meer dan één front. Zó doorleefde Cor Bruijn dit zelf en hij gaf het door. Dat dit zo indringend overgekomen is, hangt samen met de manier waarop hij vorm en inhoud met elkaar in harmonie wist te brengen.
Ik was blij dat ook ik mijn bijdrage aan het levensbericht van Cor Bruijn mocht leveren, daar hij zich zo'n bijzondere vriend heeft betoond. Niet alleen tijdens mijn studie Nederlands, maar ook daarbuiten, was hij altijd bereid - als vriend - mijn man en mij van zijn rijke ervaring en deskundige raad te laten profiteren, evenals van zijn uitgebreide bibliotheek, en nooit | |
[pagina 35]
| |
schroomde hij ons van zijn voor hem zo kostbare tijd een paar uurtjes af te staan. Ik prijs mij gelukkig, dat ik zo vaak zijn gast mocht zijn.
j. cnossen-hoorntje | |
Voornaamste geschriftenGa naar eind*Onderwijs en gemeenschappelijk grondbezit. Amsterdam, Vereeniging ‘Voorwaarts’, 1907. De oorlog. Vertellingen voor oudere kinderen. Amsterdam, M. Beenakker, 1909. Sneeuwwitje. Voor oudere kinderen voor toneel bewerkt. Laren, Humanitaire School, 1909. Het spel der kinderen. Krommenie, Firma A. Altink, Boekh. Ver. ‘Voorwaarts’, 1910. De verwoester. Toneelspel in drie bedrijven. Zonder plaats, Algemene Nederlandsche Geheelonthouders-Bond, 1912. Langs den waterkant. Een half jaar uit het leven van een Hollandschen jongen. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1917 (tweede druk 1929). Keteltje in de Lorzie. Gouda, G.B. van Goor Zonen, 1922 (vele malen herdrukt, afzonderlijk, onder andere als schooluitgave, en te zamen met Keteltje in het veerhuis en Keteltjes thuisvaart onder de titels: Uit het leven van Keteltje en Keteltje, zesde druk 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1977; vertaald in het Duits). Keteltje in het veerhuis. Gouda, G.B. van Goor Zonen, 1923 (zie voor de herdrukken Keteltje in de Lorzie). Het vonkende vuur. Gouda, G.B. van Goor Zonen, 1925 (vierde druk 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1944). Langs opwaartsche wegen. De geschiedenis van het Nederlandsche volk voor de hoogere klassen van de lagere school. Groningen-Den Haag, J.B. Wolters (samen met N. Tj. Swiersma; deel 1, 1925, derde druk 1930; deel 2, 1925, derde druk 1931; deel 3, 1926, derde druk 1931; deel 4, 1929, derde druk 1932). Het zaakonderwijs. Groningen-Den Haag, J.B. Wolters, 1926. Michel, de stroper. Een verhaal uit de Hessische bergen. Gouda, G.B. van Goor Zonen, 1926 (derde en vierde druk onder de titel: De stroper uit de oude molen, Amsterdam, Ploegsma, 1944 en 1948). Uit het sagenland. Leesboek voor de hoogere klassen der lagere school. Groningen-Den Haag, J.B. Wolters (samen met Nienke van Hichtum; deel 1, 1927; deel 2, 1927; deel 3, 1929; na afzonderlijk enkele malen te zijn herdrukt, werden zij in een band uitgegeven met toevoeging van Nederlandse sagen, Amsterdam, Ploegsma, 1949). Rinke Luit, de vrolijke veerman. Baarn, F.H. Bakker, 1928 (tweede druk 's-Gravenhage, G.B. Van Goor Zonen, 1935; vijfde druk in de tweede druk van Omnibus, 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1977). Keteltjes thuisvaart. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1930 (zie voor de herdrukken Keteltje in de Lorzie). Teekenmethode voor de lagere school. Groningen-'s-Gravenhage, J.B. Wolters, 1930 (vijf delen voor de onderwijzer en vier delen voor de leerling). Inleiding in Jan Ligthart, Pädagogik des vollen Lebens. Weimar, Böhlhaus, 1931 (Pädagogik des Auslands). Muziekmeester Adriaan. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1931 (tweede, gewijzigde druk Nijkerk, G.F. Callenbach, 1946; derde druk 1951). | |
[pagina 36]
| |
Teun Dammers de boer van ‘Landzicht’. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1932 (vierde druk in de tweede druk van Omnibus, 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1977). De Zaadsjouwers. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1933 (herdrukt ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van Cor Bruijn, Amsterdam, P.N. van Kampen, 1973). ‘De Valk’ zeilt uit. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1935 (tweede druk 1960). Een zakkennaaier grijpt naar het geluk. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1935. Prinses Eline. Sprookjesspel in verzen, in vier bedrijven. Laren, Humanitaire School, 1935. De dijken breken. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1936 (zevende druk in de tweede druk van Omnibus, 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1977; vertaald in het het Afrikaans). Het boek voor de jeugd. Amsterdam, Amsterdamsche Boek- en Courant Maatschappij, 1937 (samengesteld samen met A. Pleysier, A. Scheffer, Th. J. Thijssen en P. Schumacher; zesde, gewijzigde druk Amsterdam, De Arbeiderpers, 1957). Koentje van Kattenburg. Roman. Amsterdam, Em. Querido, 1937 (achtste druk 1977; ook verschenen in 1975 Amsterdam, Grote Letterbibliotheek; in 1978 Den Haag, Archipel n.b.c.). De overgang van Dieuwertje Stam. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1938 (herdruk Amsterdam, Em. Querido, 1951). Nienke van Hichtum. Bibliographie samengesteld ter gelegenheid van de tentoonstelling gewijd aan haar nagedachtenis in de kunstzalen Arti van de boekhandel M. Dijkhoffz. 's-Gravenhage, M. Dijkhoffz, 1939. Zoo waren wij... Schetsen uit het jeugdleven. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1939 (onder andere met medewerking van Cor Bruijn; tweede druk 1940). Greetje en Groetje. Avonturen van een meisje en een eekhoorn. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1940 (vijfde druk 1959; vertaald in het Duits). Sil de strandjutter. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1940 (vele malen herdrukt, voor het laatst in 1977; vertalingen in het Deens, Duits, Fins, Frans, Italiaans, Noors, Zweeds; bewerkt voor televisie en toneel). Sijtje. Amsterdam, C.A. Spin & Zoon, 1940 (samen met M. Bruijn-de Vries; derde en vierde druk Meppel, A. Roelofs van Goor, 1950 en 1954). Een gave van God. Amsterdam, Ploegsma, 1942 (derde druk 1949). Arjen. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1943 (derde druk 1965; opgenomen in Margrietomnibus, Amsterdam, Geïllustreerde Pers, 1958; herdrukken Utrecht, Bruna, 1975 en Den Haag, Nederlandse Boeken Club, 1975; vertaald in het Duits; bewerkt voor het toneel). Kinderen van het eiland. Amsterdam, Ploegsma, 1943 (tweede druk 1950; opgenomen in De marskramer en andere verhalen). Strijd om den Eenhoorn. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1943 (vierde druk 1952). De drie portretten van Claire Marianne. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1947 (herdrukt in Uit het sagenland, Amsterdam, Ploegsma, 1949). Nederlandse sagen. Amsterdam, Ploegsma, 1947 (derde druk Baarn, Bosch & Keuning, 1965; vierde druk 's-Gravenhage, Scheltens & Giltay, 1973; herdrukt onder de titel: Het grote sagenboek, Delft, Elmar, 1977). Vreemde macht. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1948 (tweede druk Baarn, De Boekerij, 1972; deel 1 van de trilogie Stad onder Bourgondië). | |
[pagina 37]
| |
Vrijheid. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1948 (tweede druk Baarn, De Boekerij, 1972; deel 2 van de trilogie Stad onder Bourgondië). Wendelmoet. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1948 (tweede druk 1958 onder de titel: Wendelmoet Melisdochter; vertaald in het Duits). Heert, mijn zoon, waar ben je? Nijkerk, G.F. Callenbach, 1949 (vertaald in het Duits). Ochtendschemering. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1949 (tweede druk Baarn, De Boekerij, 1974; deel 3 van de trilogie Stad onder Bourgondië). Twee kerstavond-vertellingen. Amsterdam, Ploegsma, 1950. De Zwerftocht van EggeJan Korse. Meppel, A. Roelofs van Goor (drie delen 1951; derde druk in een band 's-Gravenhage, Van Goor Zonen, 1964; vijfde druk 1973). Simon en Johannes. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1952 (opgenomen in Margriet-omnibus, Amsterdam, Geïllustreerde Pers 1958; Omnibus, Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, 1973; Omnibus, Amsterdam, Amsterdam-Boek, 1977). Vlucht naar het eiland. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1953 (herdruk Amsterdam, Grote Letter Bibliotheek, 1975; opgenomen in Omnibus, Amsterdam, Amsterdam-Boek, 1977). Bram en Aart op zomervaart. Amsterdam, Ploegsma, 1954. Het gezegende vlas in Het licht schijnt overal. Kerstboek. Amsterdam, Ploegsma, 1954 (tweede druk 1955). Wegen door de avond. De oudgeworden mens in vele gestalten, gezien door schrijvers, dichters en denkers. Amsterdam, Ploegsma, 1954 (bloemlezing samengesteld en van een nawoord voorzien door Cor Bruijn). Lasse Länta. Een verhaal uit Lapland voor de jeugd. Amsterdam, Ploegsma, 1955 (negende druk 1974; vertaald in het Duits en het Portugees). Odysseus, de grote zwerver. Homerus' Odyssee bewerkt voor jong en oud. Meppel, A. Roelofs van Goor, 1955 (tweede druk 1958; vertaald in het Afrikaans). Jason en het Gulden Vlies. Bewerkt voor jong en oud. Meppel, A. Roelofs van Goor, 1956 (vertaald in het Afrikaans). Wonderverhalen uit 1001 nacht. Amsterdam, Ploegsma, 1956. Ons Hilversum. Hoe het ontstond, hoe het groeide. Amsterdam, Ploegsma, 1957 (tweede, herziene druk 1963). Het witte rendier. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1958 (derde druk 1967; vertaald in het Duits). De verhouding Ligthart-Van der Ley. Groningen, J.B. Wolters, 1959. Nils Eira en zijn kinderen. Nijkerk, G.F. Callenbach (deel 1 Geroofd van het eiland, 1959; deel 2 De vlucht naar Kautokeino, 1960; deel 3 Toen de boshaan riep..., 1960; herdruk 1961 drie delen in een band; afzonderlijk herdrukt 1972, Bussum, Van Holkema & Warendorf). De vogels van mijnheer Dupont. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1960 (opgenomen in Omnibus Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, 1973; vertaald in het Duits). De vuistslag. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1961 (tweede druk 1962; herdruk Amsterdam, Geïllustreerde Pers, 1963; opgenomen in Omnibus, Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, 1973). Een Robinson van twaalf jaar. Een oud Frans verhaal van Madame Mallès de Beaulieu. Opnieuw verteld voor jongens van 10-12 jaar. 's-Gravenhage, Van Goor Zonen, 1961 (samen met A.L.C. Beekman). | |
[pagina 38]
| |
Wijd was mijn land. Mijn jeugd aan de Zaan (1883-1899). Nijkerk, G.F. Callenbach, 1961 (derde druk 1970). Australië doe open. Nijkerk, G.F. Callenbach (deel 1 In de greep van de wildernis, 1962; deel 2 Aan de wildernis ontworteld, 1963; vertaald in het Duits). Het grote geheim. Een lente-avontuur met Hipstok. 's-Gravenhage, Van Goor Zonen, 1964. Ik wil overschoenen. Een zomeravontuur met Hipstok. 's-Gravenhage, Van Goor Zonen, 1965. Jops. Amersfoort, A. Roelofs van Goor (deel 1 Jops grote reis, 1965; deel 2 Jops en de paardeman, 1965; deel 3 Jops in de sneeuw, 1965; deel 4 Muziek op het eiland, 1965; deel 5 Het nieuwe oude dorp, 1966). De zwarte madonna. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1967 (tweede druk 1971; herdruk Eindhoven, Grootdruk-Uitgeverij, 1976; opgenomen in Omnibus, Amsterdam, Amsterdam-Boek, 1977). Aan het einde van de wereld. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1968 (vertaald in het Duits). De triomf van Roel de Knoet. Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, 1973. De marskramer en andere verhalen. Amsterdam, Boekerij, 1979. Vertalingen Berthold Otto, Mijn kleine Helga. Een Boek voor jonge ouders en kindervrienden. Met toestemming van de schrijver uit het Duits vertaald en ingeleid. Amsterdam, W. Versluys, 1912. Theodor Storm, De man op de schimmel. Amsterdam, Ploegsma, 1954 (herdruk 1976 Eindhoven, Grotedruk-Uitgeverij; vertaald uit het Duits). Elly Jannes, Elle Kari, het meisje uit Lapland en haar hond Tjappo. Amsterdam, Ploegsma, 1956 (vertaald uit het Zweeds). Astrid Bergman, Mickie, het vosje. Amsterdam, Ploegsma, 1957 (vertaald uit het Zweeds). Lilli Koenig, Gringolo. Een dierengeschiedenis. Amsterdam, Ploegsma, 1957 (tweede druk 1961; vertaald uit het Duits). E. Wustmann, Ingrid en de beer. Belevenissen van een Zweeds meisje. Amsterdam, Ploegsma, 1957 (vertaald uit het Duits). Conrad Ferdinand Meyer, De heilige. 's-Gravenhage, Nederlandse Boekenclub, 1964 (vertaald uit het Duits). |