Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1979
(1979)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Soewarsih Djojopoespito
| |
[pagina 40]
| |
aard had hij al heel wat meer van Java gezien (en dat was iets ongewoons!) dan het kleine Cibatok waar hij zich later vestigde. Hij was een boeiend verteller en een begaafd dalang (vertoner van de wajang) die met zijn eigen poppen voorstellingen gaf. Komende uit een familie waar beschaving werd afgemeten aan opvoeding en kennis, wendde hij zijn adellijke prestige aan om zijn kinderen geplaatst te krijgen op scholen in Buitenzorg, waar westers onderwijs werd gegeven. Dat hij in deze beslissing zijn dochters niet ten achter stelde bij zijn zoons, was karakteristiek voor de moderne, vooruitziende blik van deze man (‘de vooruitgang ligt in de handen van de vrouw’, zo sprak hij in zijn desa). Het gouvernementsonderwijs aan Indonesische kinderen was nog maar kort tevoren, onder invloed van de zogenaamde ethische richting, op gang gekomen; vooral voor meisjes waren de onderwijsmogelijkheden zeer beperkt. Heel belangrijk was daarom de oprichting - vanaf 1913 en op initiatief van mr. C. Th. van Deventer en zijn vrouw - van een zevental Kartini-scholen, Nederlandse scholen voor meisjes uit de inheemse aristocratie. Die in Buitenzorg werd in 1914 geopend. Soewarsih kwam in 1918 op deze school, twee jaar later dan haar oudere zusje Soewarni. Hun onderwijs werd bekostigd door de grootouders; vooral in later jaren viel hun dat steeds moeilijker. De zusjes woonden eerst in het aan de school verbonden internaat, later, toen dat te kostbaar werd, weer bij hun ouders. In haar jeugdherinneringen schrijft Soewarsih met grote dankbaarheid over haar Nederlandse onderwijzeres die tot taak had ‘ons direct en zuiver Hollands te leren spreken, ons goede eet-, drink- en slaapgewoonten bij te brengen en op onze karaktervorming te letten.’ Beide zusjes waren begaafde leerlingen en volgden ook het mulo-onderwijs in Buitenzorg. Wat dat in die tijd voor een meisje betekende, laten de statistieken zien. Soewarsih hoorde in 1918 tot de om en nabij (het exacte cijfer ontbreekt) vijftig meisjes die toegelaten waren tot de eerste klas van de Kartini-school. Dertien van hen doorliepen alle zeven klassen, van wie er slechts vier toestemming kregen voortgezet onderwijs te volgen. Soewarsih en haar zusje verkeerden dus in een uitzonderingspositie. Dat werd door hen ook scherp gevoeld in hun omgang - voor het eerst voor hen - met hun Europese en Indo-Europese medeleerlingen. De ervaring ‘minderwaardig’ gevonden te worden door hun klasgenoten, de onmogelijkheid meestal om de scheidslijnen tussen hen en de anderen te doorbreken, versterkte hun gevoel van ‘anders’ te zijn. ‘Zo jong als we toen waren’, zo schrijft Soewarsih over die tijd, ‘beseften we diep in ons hart, dat het leven voor | |
[pagina 41]
| |
ons niet gemakkelijk zou zijn. Dat alleen verstand en kennis het enige wapen voor ons zouden zijn om de zovele moeilijkheden te overwinnen.’ In hun onzeker zoeken naar een eigen identiteit kwamen nationalistische gevoelens steeds meer op de voorgrond. Beiden sloten zich aan bij Jong-Java, een nationalistische jeugdbeweging. Soewarni - of beter: Nining, zoals ze altijd werd genoemd - was daarin al op haar zestiende jaar een van de leidende figuren, ook in praktische zin door het geven van onderwijs aan volwassen vrouwen. Het was trouwens Nining die een voortrekkersfunctie voor Soewarsih heeft vervuld, zoals zij in het algemeen een stempel heeft gedrukt op de jeugd en de jonge volwassenheid van haar zuster. Nining trok van kinds af aan als vanzelf de aandacht naar zich toe. Gemakkelijk in de omgang met mensen, gevat-scherp in de discussie, vol initiatief en ideeën die zij uitstekend formulerend en met overtuigingskracht op anderen kon overdragen, was zij een geboren leidster. Vooral na 1930 zou zij als mevrouw Pringgodigdo een zeer vooraanstaande rol spelen in de nationalistische vrouwenbeweging van Indonesië. Het was onvermijdelijk dat de meer introverte Soewarsih, die als jonger zusje bovendien altijd in bescherming werd genomen door Nining, lang in de schaduw bleef van haar - ook door haar zelf - bewonderde zuster. De gevoelens van onzekerheid waarmee Soewarsih in haar jeugd en daarna zo heeft geworsteld, kunnen wellicht deels verklaard worden vanuit de verhouding tot Nining. De uitgroei naar de sterke persoonlijkheid die Soewarsih was, is hoe dan ook moeilijk geweest. Hoe sterk zij òòk tegenover haar zuster kon zijn, bleek in het midden van de jaren dertig, toen zij, tegen alle raad èn felle verwijten van Nining in, samen met haar man de moeilijke weg vervolgde, waarvoor zij al veel eerder had gekozen. Na de mulo volgde Soewarsih van 1928 tot 1931 de Europese Kweekschool in Surabaya. Zij kreeg gratis onderwijs en haar kostgeld werd betaald uit het Kartini-fonds. Zij was een uitverkorene: onder de dertig toegelaten leerlingen waren slechts twee Indonesiërs. Zij vertelt erover: ‘In het begin keken de Hollandse kinderen wat laatdunkend op ons neer, op de twee Javaantjes die uitverkoren waren samen met hen te leren. Hun houding was begrijpelijk en ik kon het hen vergeven, omdat Indonesiërs in die tijd een klasse lager waren in hun ogen. Het ‘blank’ houden van een school gaf een school stijl en aanzien. Door onze aanwezigheid was er een duistere vlek op het aanzien gekomen.’ Hun uitstekende leerprestaties dwongen overigens respect af. Haar leraar Nederlands las Multatuli met zijn leerlingen. En ook in het geval van Soewarsih - zij schrijft erover in | |
[pagina 42]
| |
haar herinneringen - wordt weer eens duidelijk welke enorme betekenis Multatuli heeft gehad voor jonge, zich ontwikkelende Indonesiërs. Multatuli gaf ook aan haar toekomstidealen richting. Het was in die tijd dat Nining met een paar vrienden in Bandung een schooltje opende, een zogenaamde ‘wilde’ (dat wil zeggen niet-gesubsidieerde) school waar Indonesische kinderen in nationale geest werden opgevoed. Voor de noodzakelijke voorzieningen (van lesruimte tot leermiddelen) moesten de arme ouders en de vaak niet minder arme onderwijzers zelf zorgen. Er werd van alles geprobeerd en georganiseerd om aan geld te komen. Soewarsih kwam tijdens haar schoolvakanties, die zij vaak bij Nining doorbracht, in aanraking met die jonge idealisten en hun problemen. Zelf werd zij nu actief in de vrouwenbeweging. Naast de opvoeding van de jeugd nam die vrouwenbeweging een plaats van belang in in de Indonesische nationale beweging van de jaren twintig en dertig. Men was geleidelijk aan tot de overtuiging gekomen, dat ook de vrouw een belangrijke bijdrage kon leveren aan de strijd voor de onafhankelijkheid. Maar in een samenleving waar de vrouw een grote achterstand had en waar bij voorbeeld de polygamie nog algemeen was, was het voor haar een geweldige opgave om als ‘gelijke’ te worden erkend door de man. De gelijkwaardige partner te zijn van de man in de strijd voor een gezamenlijk ideaal, ook dat hoorde tot het levensdoel van Soewarsih. Na haar studie aan de kweekschool werd Soewarsih onderwijzeres op een nationale school in Batavia. Niet lang daarna trouwde zij met Soegondo Djojopoespito die op dezelfde school werkte. Het was een ‘vrij’ huwelijk, dat wil zeggen een huwelijk uit eigen, vrije keuze, niet lang daarvoor nog een volstrekte onmogelijkheid in de Javaanse samenleving. Soegondo Djojopoespito werd geboren in Toeban (Oost-Java) op 22 februari 1905. Hij volgde de Hollands-Inlandse school in zijn geboorteplaats en de mulo in Surabaya, waarna hij de Algemene Middelbare School in Yogyakarta doorliep. Vanaf 1925 was hij student aan de Rechtshogeschool in Batavia, hij deed in 1928 zijn kandidaatsexamen, maar brak daarna zijn studie af ter wille van de nationale zaak. In 1927 was hij voorzitter van de Perhimpoenan Peladjar-Peladjar Indonesia (Unie van Indonesische studenten) en in 1928 leidde hij het vermaard geworden tweede Indonesische Jeugdcongres. Ook Soegondo was dus een nationalist van het eerste uur en evenals zijn jonge vrouw zag hij zijn belangrijkste taak in het werk aan de basis: het onderwijs aan de kinderen uit het volk. Vanaf 1931 deden zij dat werk samen. | |
[pagina 43]
| |
Vanaf het eind van de jaren twintig - na de ‘communistische opstand’ in Bantam van 1926 en de oprichting van de (Nederlandse) Vaderlandse Club als reactie daarop - waren de tegenstellingen tussen de Nederlandse overheid en de nationale beweging aanzienlijk verscherpt. Toenemend politioneel optreden leidde onder andere tot de arrestatie en verbanning van de belangrijkste politieke leiders. In deze sfeer kwam ook het nationalistische onderwijs onder grote druk te staan. Het toezicht op hen die dat onderwijs gaven, bestond natuurlijk al langer - op grond van de Wilde Scholen Ordonnantie van 1923 - maar de repressie werd nu veel groter. De vrees voor arrestatie of op z'n minst een onderwijsverbod, het dagelijks improviseren om niet materieel en psychisch ten onder te gaan èn de spanningen in eigen kring, stelden het idealisme en uithoudingsvermogen van deze mensen heel zwaar op de proef. Het was vaak een lijdensweg die voor Soewarsih en Soegondo bovendien een zwerversbestaan over Java ten gevolge had. Over dat bestaan legt de roman Buiten het gareel getuigenis af. Dat zij haar boek in het Nederlands schreef, had te maken met voorafgaande gebeurtenissen die men voor een deel in de roman vindt. Na een reeks teleurstellende ervaringen op een nationale school in Semarang had Soewarsih in 1937 een voorlopig onderdak gevonden bij familie in Yogyakarta. Soegondo was elders om werk te zoeken. Hun huwelijk maakte een crisis door. Om zich zelf wat afleiding te geven en uit de overweging zich misschien op andere wijze nuttig te kunnen maken, schreef zij in haar moedertaal, het Sundanees (het Indonesisch beheerste zij toen nog onvoldoende), een kleine roman die uitging van het voor haar en zovele anderen actuele probleem van de verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk (de roman bevat het verhaal over het ongelukkige huwelijksleven van een jonge vrouw vanwege de ontrouw van haar man). Het manuscript stuurde zij naar het uitgevershuis Balai Poestaka, het officiële Kantoor voor Volkslectuur. Het werk werd geweigerd: het bevatte te weinig ‘lering’, was niet eenvoudig genoeg geschreven, kortom, men vond het niet traditioneel genoeg en dus niet geschikt voor het lezend publiek.Ga naar eind2 Afgewezen te worden door de eigen mensen, dat vooral kwam hard aan bij Soewarsih. Enige tijd daarna, in 1938, ontmoetten Soewarsih en haar man, die in Bandung weer werk hadden gevonden, Eddy du Perron. Dat contact was tot stand gekomen via Kritiek en Opbouw, het door D.M.G. Koch in Bandung opgerichte progressieve, anti-koloniale, tijdschrift waarvoor ook Soewarsih enkele bijdragen had geschreven. In de loop van 1938 | |
[pagina 44]
| |
was Du Perron toegetreden tot de redactie waarvan (uniek voor de koloniale verhoudingen van toen) ook Indonesische, democratisch gezinde, nationalisten deel uitmaakten. Het echtpaar Djojopoespito hoorde tot die kring. De korte tijd dat Soewarsih en Soegondo met Du Perron omgingen (in 1939 keerde hij terug naar Nederland) was een hoogtepunt in hun bestaan. Deze periode is bovendien van grote betekenis geweest voor hun verdere leven. Met zijn scherpe intuïtie voor menselijke verhoudingen doorzag hij direct hun maatschappelijk en vooral geestelijk isolement. In een sfeer van wederzijds respect en vertrouwen, in een volkomen open discussie over hun problemen, herkregen zij hun gevoel van eigenwaarde. Du Perron hoorde ook van de afwijzing van Soewarsihs manuscript. Hij bracht haar ertoe weer te gaan schrijven, maar nu over haar eigen ervaringen van de afgelopen jaren èn in het Nederlands, de taal waarin ze was gaan denken en waarin ze zich beter kon uitspreken dan in het Sundanees. In de nu volgende maanden ontstond Buiten het gareel. Du Perron begeleidde haar daarbij en gaf haar zijn Uren met Dirk Coster dat voor haar een voorbeeld was van sober en eerlijk-persoonlijk schrijven. En natuurlijk besprak hij, die nog maar enkele jaren daarvoor zijn Het land van herkomst had voltooid, met haar de problemen van de autobiograaf. Du Perron nam het manuscript mee naar Nederland, zorgde voor een uitgever en schreef zelf een inleiding bij het boek. Het verscheen in 1940. Het is de enige in het Nederlands geschreven roman van de hand van een Indonesisch auteur. Hoe belangrijk Du Perrons invloed op de totstandkoming van Buiten het gareel is geweest, wordt ook duidelijk als men deze roman beziet tegen de achtergrond van de Indonesische literatuur van voor de oorlog, een literatuur waarin, naast het ‘schone’, het didactisch-moraliserende een belangrijk ingrediënt vormde. Gezien tegen die achtergrond is Soewarsihs boek revolutionair, het is niet ‘mooi’ geschreven en het heeft geen ‘boodschap’, revolutionair ook in de manier waarop Soewarsih in de tekening van haar alter-ego Soelastri haar gevoelens ontleedt èn relativeert met zelfkritiek en ironie, vooral waar de altijd op de loer liggende ‘sentimentaliteit’ haar dreigt mee te sleuren. Er is hier sprake van een openhartigheid die alleen verklaard kan worden uit de dwingende behoefte orde op zaken te stellen in die wirwar van ervaringen en emoties van de afgelopen jaren, klaarheid te scheppen in zichzelf om beter toegerust de toekomst aan te kunnen. Dat die toekomst moeilijk zou zijn, voorvoelde zij. De afscheids- | |
[pagina 45]
| |
woorden van Du Perron: ‘Het leven heeft niets met carrière uit te staan. Je gevoel van eigenwaarde is het meeste waard’ hebben Soewarsih in haar verdere leven tot leidraad en tot troost gediend. Buiten het gareel is een nationalistische roman. De belangrijkste figuren zijn nationalisten die op hun scholen proberen hun ideaal te verwezenlijken. Dit stukje nationale strijd is de inzet van de betrokkenen. Maar de aandacht in het boek gaat vooral uit naar de mensen zelf, hun jaloezieën en spanningen, hun conflicten in de omgang met elkaar. De verhouding tussen man en vrouw speelt een heel belangrijke rol. Het probleem van de emancipatie van de Indonesische vrouw kan men zelfs beschouwen als het hoofdthema van het boek: de strijd van de vrouw die naast de man wil staan, met dezelfde rechten en verantwoordelijkheden. Het was de strijd van Soewarsih. Wij herkennen haar in Soelastri, voor wie er alles aan gelegen is om als mens, als echtgenote en in haar werk de gelijke te zijn van haar man Soedarmo. Na Bandung werkten de Djojopoespito's enige jaren in Batavia en na de Japanse inval in 1942 in Yogyakarta waar zij hun verdere leven zijn gebleven. Tussen 1945 en 1950 waren zij lid van het Komite Nasional Indonesia Pusat waarin vooraanstaande nationalisten zitting hadden en dat president Sukarno en zijn kabinet van advies diende. In de periode 1950-1951 was Soegondo nog enige tijd minister in het kabinet Halim. Daarna trokken zij zich terug uit het openbare leven. Als democratisch denkende socialisten voelden zij zich steeds meer vervreemd van de richting waarin Indonesië zich politiek en sociaal-economisch bewoog. In een brief uit 1973, schrijvend over armoede en sociaal onrecht, merkte Soewarsih op: ‘de vrijheid is en wordt duur betaald.’ Zij waren veroordeeld tot een nieuw isolement, afgedaan en ‘weggegooid als een ouwe lap’, zoals Soewarsih wel eens bitter kon zeggen. En altijd weer waren daar de zorgen om het geld voor hun levensonderhoud en dat van hun drie kinderen en, later, voor de dagelijkse insuline die Soewarsih als suikerpatiënte nodig had. Zo nu en dan was zij ernstig ziek. Maar erger dan dat alles waren voor haar de gevoelens van onzekerheid en van twijfel aan het nut van de strijd van vroeger en van het bestaan daarna. Zij hunkerde naar een beetje erkenning en waardering. Ook als schrijfster van Indonesische verhalen heeft zij die nauwelijks gekregen. Wanneer ze begin 1976 een literaire prijs heeft ontvangen, schrijft ze met enige trots: ‘ten minste een beetje waardering en wat geld.’ Afleiding vond ze in handwerken; ze maakte gekke wollen beesten voor haar kleinkinderen en haakte mooie kleedjes en prachtige | |
[pagina 46]
| |
stola's. Daar had ze plezier in, het leverde bovendien wat inkomsten op: ‘Ik wil niemand met mijn uitgaven belasten, zeker niet de kinderen, die ook hun eigen moeilijkheden hebben. Dan kan ik doodgaan met het gevoel, dat ik niemand tot last ben geweest, en dat ik altijd mijn best heb gedaan mijn leven lang en altijd even opgewekt ben gebleven, hoe moeilijk alles ook is’, schreef ze in een brief. Dat was zij ondanks alles: opgewekt, een moedige vrouw. Boeiend kon zij vertellen, scherp soms over de vele teleurstellingen van vroeger en daarna, maar altijd was er ook haar relativerende humor en zelfspot. Ze kon zichzelf uitlachen. Het was niet verwonderlijk, dat Soewarsih - spontaan van karakter als zij was, open en direct in de benadering van mensen - nooit heeft kunnen wennen in Yogyakarta. Het Javaanse element beklemde haar, zoals het Soelastri (in Buiten het gareel) deed, toen zij voor het eerst in Yogyakarta was: ‘Soelastri vond de omgeving eigenlijk antipathiek; zij met haar gezonde natuur voelde een opstand tegen deze tot het uiterste verfijnde cultuur, werd onaangenaam getroffen door het slome in de bewegingen der mensen en in de rijke schaduwen der bomen en ze besefte, dat haar ellendig gevoel voortkwam uit het verschil tussen Javaan en Soendanees, op oeroude antipathieën gebaseerd.’ Soewarsih vond Midden-Java bovendien somber. Zij had een voortdurend heimwee naar de heldere luchten, het frisse groen en de bergen van de Preanger, haar geboortegrond, en naar de mensen daar, bij wie ze zichzelf kon zijn. Ze kon er maar zelden heen. Wat haar van haar bezoek aan Nederland, in 1953 op uitnodiging van de Sticusa, vooral was bijgebleven, waren het prille groen, de geur en de kleuren van de lente, die haar herinnerden aan de vroege ochtenden in Cibatok.
In juni 1970 ontmoette ik Soewarsih voor het eerst. Die avond en de avonden daarna spraken wij over haar Buiten het gareel en over de achtergronden van dat boek. Ze voelde zich blij, dat er nog jongeren waren die haar boek lazen, dat ze nog niet helemaal vergeten was; hoe blij was ze ook, toen ze enkele jaren later de paragraaf las, die Rob Nieuwenhuys in zijn Oost-Indische spiegel aan haar werk wijdde en de bloemlezing Het laat je niet los kreeg, waarin een fragment uit Buiten het gareel was opgenomen. ‘Ik wist niet’, zo schreef ze op 1 april 1974, ‘dat wat ik toen schreef van blijvende aard zou zijn en dat men er aandacht aan zou schenken.’ Enige maanden daarna deden professor Teeuw en ik een voorstel om met financiële steun van het ministerie van crm haar boek te laten vertalen in het Indonesisch. | |
[pagina 47]
| |
Zij vertaalde het zelf. Het verscheen in 1975, vijfendertig jaar na de eerste druk. Wij weten hoe gelukkig die uitgave haar heeft gemaakt: ‘het geluk’, zoals zij in een brief schrijft, ‘van een oude vrouw, die zichzelf terugziet, een jonge vrouw van veertig jaar geleden, en nu het gevoel heeft, niet voor niets te hebben geleefd [...]. Trouwens, ik beschouw het als een testament voor onze jongeren, dit simpele, wat ik ze aan heb te bieden. Het leven zonder idealen is dor en droog.’ Met het geld dat ze voor haar vertaling kreeg, knapte ze haar huis op, liet het verven in vrolijke kleuren: ‘Het is vrolijker zo dan het donkergroen waarbij ik me somber voel en dat me doet denken aan het graf [...]. Geen gedachte aan ziekte of wat dan ook. Maar een nieuw leven, lentegroen en pril, zodat ik me weer kan inzetten om iets geks te schrijven.’ Soewarsih vertaalde haar boek onder de titel Manusia bebas, de ‘vrije mens’: dat ‘impliceert een mens’, zo schrijft zij, ‘vrij van vooroordeel, vrij van vrees, van bindende vormen en tradities; en in mijn poging om geestelijk vrij te zijn, vaak mislukkingen ondergaand, vaak tegenstand van de eigen mensen, besef ik dat de mens, ondanks dat falen en opstaan, eerst innerlijk vrij moet zijn om dan pas te denken aan de opbouw van een betere toekomst voor zijn volk.’ Gedurende de eerste maanden van 1977 waren mijn vrouw en ik vaak bij haar en haar man. Door haar onveranderd heldere en dynamische geest vergat je haar lichamelijk verval. Zij verheugde zich op een logeerpartij in haar geboortestreek. Het is er niet meer van gekomen: bij haar man werd kort daarop longkanker geconstateerd. Enkele maanden later stierf zij plotseling aan een hersenbloeding. Soegondo overleed acht maanden daarna, op 23 april 1978.
gerard termorshuizen | |
Voornaamste geschriftenDe Indonesische vrouw en het passief kiesrecht in Kritiek en Opbouw 1, 1938, p. 75-76. De Indonesische vrouw van morgen in Kritiek en Opbouw 1, 1938, p.145-147. Onze moslim-zusters in en buiten Indonesië in Kritiek en Opbouw 1, 1938, p.279-280. De taal der Soendanese jongeren in Kritiek en Opbouw 1, 1939, p.348-350. Buiten het gareel. Indonesische roman. Utrecht [1940] (met een inleiding van E. du Perron; tweede druk Amsterdam 1946). In memoriam E. du Perron in Kritiek en Opbouw 3, 1940, p.192-193. In de schaduw van de Leider in Kritiek en Opbouw 4, 1941, p.191-192. In memoriam E. du Perron in Criterium 4, 1946, p.386-388. Ontmoeting met E. du Perron in Vrij Nederland 14 december 1946. Tudjuh tjeritera pendek. Djakarta 1951 (in het Indonesisch). | |
[pagina 48]
| |
Empat serangkai. Kumpulan tjerita pendek. Djakarta [1954] (in het Indonesisch). Riwayat hidup Nabi Muhammad s.a.w. Djakarta 1956 (in het Indonesisch; tweede druk 1976). Marjanah. Djakarta 1959 (in het Sundanees). Siluman Karangkobar. Djakarta 1963 (in het Indonesisch). Hati wanita. Djakarta 1964 (in het Indonesisch). Eddy du Perron, de vriend die nooit gestorven is in Tirade 17, 1973, p.68-75. Manusia bebas. Jakarta 1975 (vertaling in het Indonesisch van Buiten het gareel). De thuiskomst van een oud-strijder in Tirade 21, 1977, p. 38-47. |
|