Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1978
(1978)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Jozef Leenen
| |
[pagina 54]
| |
1903, naar het Sint-Jozefcollege te Hasselt, waar hij in 1909 zijn einddiploma oude humaniora en de gouden medaille behaalde. Jef Leenen liet zich in dat zelfde jaar aan de Leuvense Alma Mater inschrijven om er in de letteren en wijsbegeerte, sectie E: Germaanse filologie te studeren. Deze afdeling Germaanse filologie werd pas aan de Rijksuniversiteiten Gent en Luik in 1890 opgericht. In Leuven geschiedde dat drie jaar later. Tot de eerste ploeg professoren behoorden Philémon Colinet, C.F.P. Lecoutere en Willy Bang Kaup. In 1898 kwamen dr. Louis Scharpé een oud-student van Gent, in 1904 E.H. Jozef de Cock en in 1910 E.H. dr. Henry de Vocht deze kern aanvullen. In 1913, een jaar dus voor de eerste wereldoorlog, verwierf Jef Leenen er de doctorstitel met een proefschrift over Dialecten in Belgisch Limburg. Een paar maanden later stond hij voor de klas. Ik heb dikwijls met Jef Leenen over het Antwerps Atheneum van gedachten gewisseld omdat wij beiden daar onze leraarsloopbaan waren begonnen. Hij heeft mij ook verteld dat hij tijdens de oorlog 1914-1918 te Tongeren en te Hasselt leraar was geweest, waar van Luik in die jaren heeft hij nooit gerept. Hij staat nochtans vermeld als leraar Duits te Luik vanaf 1 december 1914 in het Administratief jaarboek van het middelbaar onderwijs 1928. Of is dat een vergissing? Zo vernam ik ook zeer toevallig, enkele maanden na zijn overlijden, van een Tongerse vriend, dat hij in 1918, bij de bevrijding van ons grondgebied, moeilijkheden had gehad met het Belgisch gerecht wegens zogenaamd activisme. Waarom heeft hij dat voor een vriend verzwegen? Daar was toch geen schande aan. De franskiljons van toen schoren ook reeds alle vlaamsgezinden over één kam: passivisten en activisten. Na de oorlog werd hij weer in Wallonië aangesteld, eerst te Namen, dan te Charleroi en daarna te Luik. Vandaar kwam hij einde 1928, begin 1929 (?) naar het Gentse Atheneum, waar ik hem leerde kennen. Er heerste toen onder de Vlaamse leraars van dat Atheneum, dat heel wat jongere krachten telde, een uitstekende geest van verstandhouding. Allen waren vlaamsgezind en kwamen er voor uit. Zij keken met belangstelling en sympathie uit naar die nieuwe collega, die zij als een slachtoffer van de onverdraagzaamheid op taalgebied beschouwden. Jozef Leenen en zijn collega Camille Digneffe, insgelijks een Limburgse germanist, die een oud-strijder was en te Luik had gestudeerd, hadden het aangedurfd bij de begrafenis van een hunner leerlingen van het Koninklijk Atheneum te Luik een in het Nederlands gesteld naamkaartje in de schaal te leggen. Enkele Waalse collega's | |
[pagina 55]
| |
beschouwden dat als een verregaande onbeschaamdheid en verwekten heel wat herrie in de school. Het ging zelfs zo ver dat de minister van Openbaar Onderwijs het raadzaam vond de twee Limburgers naar twee ten minste even belangrijke Vlaamse athenea te verplaatsen: Camille Digneffe naar Antwerpen, Jozef Leenen naar Gent. Het scheen dat Gent, het stoere Gent, hem vrij onverschillig was en dat ook is gebleven, zoals alle andere steden waar ik met hem ooit vertoefde. Ook het platteland trok hem niet aan. De omstreken van Gent, de schildersdorpjes aan de Leie waren hem onbekend. Hij was een echt boekengeleerde met vaste gewoonten. Als hij niet op school was of op zijn kamer, kon men hem steeds in hetzelfde café aantreffen, waar hij na de maaltijden, bij het gebruiken van een kopje koffie, rustig zat te lezen en niets hem kon storen. Op het atheneum echter heeft de kalme, rustige Leenen een gunstige invloed uitgeoefend wat de taal betreft, want hij had een grote belangstelling voor het correcte taalgebruik en hij behoorde toen tot de weinigen in Vlaanderen die een sierlijke taal spraken en schreven. Ook voor de spelling van het Nederlands had hij veel interesse; hij was eerste secretaris van de Zuidnederlandse Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling tot 1954, het jaar waarin de Woordenlijst van de Nederlandse taal verscheen en de Vereniging werd ontbonden. Na mijn aanstelling tot assistent aan de universiteit te Gent op 30 maart 1931, bleef ik enkele oud-collega's en vrienden, waaronder Jef Leenen en ons beider vriend, Rik Elias, die alle twee naast elkaar in de Wolfsteeg woonden, geregeld ontmoeten. Er schiet mij nu een voorval te binnen, dat gelukkig voor ons drieën goed is afgelopen, maar kenschetsend is voor de toen heersende mentaliteit in het Vlaamse land. Wij waren begin oktober 1930 naar de opening van de zolang verbeide vernederlandste universiteit te Gent gegaan. Toen de nieuwe rector, A. Vermeylen, zijn rede had geeindigd, speelde een vrij zwak kamerorkest de nationale hymne, die onmiddellijk overdonderd werd door een daverende Vlaamse Leeuw, gezongen door de meeste, staande aanwezigen, tot verbazing en misnoegen van de civiele en militaire autoriteiten. Toen de plechtigheid ten einde was, gingen wij met z'n drieën nog naar een stille herberg om daar nog wat over deze gebeurtenis van gedachten te wisselen. Onderweg ging ons een spontaan geïmproviseerde stoet voorbij. Een paar dagen later werden wij elk afzonderlijk bij de studieprefect geroepen en beschuldigd van een antivaderlandse houding door in een stoet te hebben meegelopen waarin anti- | |
[pagina 56]
| |
Belgische liedjes werden gezongen en dito slogans werden geroepen. Hoewel wij hem alle drie verzekerden dat wij niet in die stoet meegelopen hadden en dat wij van dat zingen en roepen niets afwisten, vroeg hij aan de minister ons een blaam op te leggen. De minister was gelukkig een wijs man en zond hem onverrichter zake heen. Dat voorvalletje heeft echter onze vriendschap hechter gemaakt. Jef Leenen was vóór 1930 - behalve een kort verblijf in Alkmaar, bij een oom, die daar, meen ik mij te herinneren, bij het spoor werkzaam was en met wiens dochter hij bijna verloofd was geraakt - nooit in het buitenland geweest. Dat jaar was echter een keerpunt in zijn levenswijze. Ik had met een paar oud-collega's classici en vroegere studiegenoten afgesproken om met hen naar Athene te gaan, waar een broer van een van hen in het huwelijk zou treden. De reis was al tot in de puntjes geregeld toen ik onverwachts verstek moest laten gaan. Ik vertelde dat aan Jef, die mij tot mijn grote verbazing vroeg of hij mijn plaats niet kon innemen. Zo vertrokken zij met z'n drieën naar Hellas. Hoe de onbereisde en tot dan toe reisschuwe Leenen het in zijn hoofd had gekregen die verre reis - want het was toen nog een verre tocht - te ondernemen, is mij nu nog een raadsel. Toen ik enkele weken later aan een van zijn reisgezellen vroeg hoe het was afgelopen, vernam ik dat Jef Leenen hen op de terugreis in Pompeji had verlaten om nog wat in Italië te blijven rondhangen. Het volgende jaar ging hij naar Engeland, weer samen met een paar vrienden. Van toen af schijnt het trekken hem te pakken hebben gekregen. Hij bezocht daarna, alleen, Denemarken en Zweden, Spanje en weer Italië. Uit een anekdote waarmee hij in het Bijblad van de Leuvensche Bijdragen van 1938 een boekbespreking inleidt, vernam ik dat hij ook Wenen en het Kunsthistorisch Museum had bezocht. Leenen heeft na de tweede wereldoorlog ook Portugal een bezoek gebracht en is geregeld naar Spanje en Italië gegaan, na zijn pensionering zelfs meer dan eens per jaar. Hij zinspeelde daar terloops wel eens op, maar wat hij er gezien had, liet hij niet los. Over de steden waar hij vertoefd had en de musea, die hij toch zal bezocht hebben, heeft hij mij nooit iets verteld. Ook over literatuur hebben wij haast nooit gesproken, hoewel hij zeer veel Nederlandse belletrie las, vooral uit de vorige eeuw. Jef Leenen was nooit lang in dezelfde stad gebleven, maar in Gent hield hij het tien jaar uit. Vandaar vertrok hij naar de hoofdstad om er in het Vlaamse Atheneum van de Eikstraat de Brabantse jeugd te onderwijzen, want de meeste leerlingen waren jongens uit Vlaams-Brabant. Brussel is | |
[pagina 57]
| |
hem een veilige haven geworden, die hij slechts heeft verlaten om in de geboortestad van zijn vader en grootvader te gaan sterven. Geen twee jaar na zijn vertrek uit Gent kwam ik mij ook te Brussel vestigen en wij hebben elkaar sindsdien geregeld en veelvuldig ontmoet. Jef Leenen behoorde, als dialectoloog, tot de kern van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie, die in 1926 door minister Camille Huysmans was ingesteld. Wanneer hij precies werd benoemd staat nergens geboekt, maar in de Handelingen van de Commissie uit 1928 wordt hij reeds vermeld als corresponderend lid, wonende te Luik. Toen in 1946 het hoofdbestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een Zuidnederlandse afdeling oprichtte, waarvan Herman Teirlinck voorzitter werd en ik secretaris, verzocht het ons voorstellen te doen om het aantal Zuidnederlandse leden uit te breiden. Zuid-Nederland telde toen veertig leden. Wij stelden eenenveertig nieuwe voor, die allen werden aanvaard. Leenen behoorde tot die groep.Ga naar eind1 In 1949 verscheen de eerste aflevering van Taal en Tongval. Tijdschrift voor de Studie van de Nederlandse Volks- en Streektalen. De redactie bestond uit drie Nederlanders en vier Vlamingen: een Westvlaming, een Oostvlaming, een Brabander en een Limburger, Jef Leenen. Hij is lid van de redactie gebleven tot 1975. Op 14 juni 1914 kwam de Vereeniging voor Beschaafde Nederlandsche Uitspraak te Antwerpen definitief tot stand. Jef Leenen was toen juist afgestudeerd en in de Handelingen van de Vereeniging (1:3, 15 juli 1914) staat hij onder de leden vermeld als dr. J. Leenen (Opgrimby). Twee weken later brak de oorlog uit en toen de wapenstilstand werd gesloten, verdween de vereniging om politieke redenen. Pas in 1932 zag een nieuwe vereniging het licht, weer te Antwerpen, en met plaatselijke afdelingen, onder meer te Gent. Jef Leenen was lid van die afdeling. Of Leenen te Brussel lid is gebleven heb ik hem nooit gevraagd, maar ik vermoed van niet. Na de bevrijding werd zij opgedoekt, nogmaals om politieke redenen. In 1947, korte tijd dus nadat het Vermeylenfonds was opgericht, legde zijn voorzitter, Achilles Mussche, de twaalfde juli, op een studievergadering - waarop vertegenwoordigers van het Davidsfonds en van het Willemsfonds aanwezig waren - de basis van een nieuw lichaam, dat buiten alle politieke of filosofische bedoelingen in het Vlaamse land het spreken van de algemene omgangstaal zou bevorderen. Op 13 maart 1948 werd te Brussel het bestuur van de nieuwe organisatie, de derde van haar soort, onder de naam Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal samengesteld, | |
[pagina 58]
| |
met Jozef Leenen als ondervoorzitter. Op 1 maart 1951 verscheen het eerste nummer van haar tijdschrift Nu Nog, waarvan Leenen redactielid is gebleven tot aan zijn dood. De redactie heeft vijfentwintig jaar bij mij thuis te Bosvoorde vergaderd. De vergaderingen begonnen te acht uur's avonds en duurden tot na middernacht. Een ander redactielid bracht hem dan altijd met zijn auto naar huis, maar zij reden daarom niet altoos recht naar huis, want Jef was niet enkel een plakpleister, hij was ook een nachtraaf, zij het dan in de niet-ongunstige Zuidnederlandse betekenis. De laatste pint was steeds de stille getuige van een gesprek over taalproblemen. In 1950 werd Jef Leenen lid van de Woordenlijstcommissie, ter vervanging van professor René Verdeyen, die einde oktober 1949 onverwachts overleden was. Dat was een welverdiende erkenning van zijn verdiensten op het gebied van de spelling. Einde 1965 werden wij beiden, na het overlijden van dr. H. de Vos, voorzitter en van dr. J. Verschueren s.j., lid, tegelijkertijd benoemd in de Belgische Bastaardwoordencommissie. Dat was weer een gelegenheid te meer om vele uren met elkaar door te brengen. Toen in 1954, na de publikatie van de Woordenlijst, de gemengde Nederlands-Belgische Woordenlijstcommissie haar werkzaamheden had stopgezet, begon de Nederlandse Commissie met de spellingsaanpassing van de Nederlandse aardrijkskundige land- en waternamen. Ik heb met Jef Leenen die vele vergaderingen bijgewoond: hij kwam daar als Belgisch adviseur. Die vergaderingen hadden steeds plaats in Amsterdam en begonnen 's maandags om tien uur. Wij hebben nooit samen de heenreis ondernomen en als ik 's zondagsavonds in ons hotel aankwam, zat Jef al op mij te wachten om te gaan eten, niet in het hotel waar wij logeerden en waar de keuken nochtans goed was, maar steeds in hetzelfde restaurant, waar hij ook steeds hetzelfde menu gebruikte. Na ons maal liepen wij nog een paar grachten om en belandden dan geregeld in hetzelfde café, waar wij bleven zitten tot het sluitingsuur. Professor Jan Goossens heeft in Taal en Tongval (jaargang 17, p.97-101) een zeer lovend In memoriam over zijn streekgenoot geschreven, waarin hij zijn wetenschappelijke verdiensten zeer goed belicht. Hij zegt om te besluiten: ‘Voor mijn gevoel heeft Leenen in internationale dialectologische kringen niet de bekendheid genoten waar hij op grond van zijn scherp intellect, zijn gave tot synthese, de belangrijkheid van een aantal door hem behandelde onderwerpen en de kwaliteit van die behandeling recht op had. Dit lag wel gedeeltelijk aan de rustige en weinig ambitieuze | |
[pagina 59]
| |
natuur van deze geleerde, die nochtans wist wat hij kon en ook het debat niet schuwde. Vermoedelijk speelt ook de taal een rol waarin hij al zijn studies op één na heeft gepubliceerd.’ Dat laatste zal wel juist zijn, maar waarom heeft Leenen niet meer in een internationale taal, in casu in het Duits, gepubliceerd? Men kan zich nu ook afvragen waarom hij wel naar de Vlaamse filologencongressen ging, en, voor zover ik weet, niet naar de Nederlandse, waarom hij, die slechts belangstelling scheen te hebben voor taalproblemen, nooit een internationaal taalcongres heeft bijgewoond, zelfs niet het Derde Internationaal Congres voor Fonetische Wetenschappen, dat in 1938 toch te Gent plaatshad. Goossens schrijft dat hij het debat niet schuwde. Ik zou zelfs zeggen dat hij het zocht en er zich in vermeide. Een eenmaal ingenomen standpunt liet hij nooit los en hij verdedigde het tot het bittere eind. Dat blijkt duidelijk uit zijn bibliografie. Hij was echter een hoffelijk polemist, die noch met de pen noch met het woord de grenzen der wellevendheid heeft overschreden. Hij was een gezonde, kloeke en taaie man, die in zijn blazoen als leuze de woorden van Bruun aan Reynaert had mogen schrijven: ‘Mate es tallen spele goet’. Jef Leenen heeft zeer lang, zelfs tot kort voor zijn overlijden, er veel jonger uitgezien dan hij was. Wel was hij trager in denken en spreken geworden, maar tot aan zijn dood is hij helder van geest gebleven. De dood heeft hem verrast terwijl hij van uit zijn ziekbed met zijn zuster sprak. Kan iemand zich een mooier dood wensen? Zijn zuster, een paar bloedverwanten en enkele vrienden hebben hem op 2 augustus 1976 in alle eenvoud te Sint-Truiden ten grave gedragen.
willem pée | |
Voornaamste geschriftenLimburgsche en Brabantsche dialecten. Een proeve van synthetiseering. 1913 (met zes kaarten; dissertatie Leuven). Dialecten in Belgisch Limburg in Limburgsche Bijdragen 13, 1915, p.147-164 (ook verschenen als afzonderlijke brochure: Hasselt, St.-Quintinus Drukkerij, 1916). Letterkundige ontleding. Een hengelaar, Jac. van Looy in Limburgsche Bijdragen 16, 1919, p.63-73. Onderzoek naar den oorsprong en de ontwikkeling van het Limburgsche tweegestaltige accent in Handelingen van het Vierde Vlaamsch Philologencongres gehouden te Mechelen in 1921. Brugge 1921, p.91-94. Een werk over Zuidnederlandsche dialecten in Limburgsche Bijdragen 17, 1921, p.55-66. De Kempen in Voor Iedereen 1, 1922-1923, p.149-151 (in samenwerking met anderen; ook verschenen onder de titel: Kempische dialecten). Eenige algemeene eischen te stellen aan een Nederlandsche spraakkunst voor Belgische scholen in | |
[pagina 60]
| |
Handelingen van het Zesde Vlaamsch Philologencongres gehouden te Antwerpen in 1923. Gent, p.70-77. Kempische dialecten in Steden en landschappen. 1: De Kempen. Antwerpen, De Sikkel, zonder jaar, p.75-77 (tweede druk 1924). De Hollandsche expansie van uit Limburg gezien in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie ii, 1928, p.159-170. Albigenses = Beghini in Leuvensche Bijdragen 21:1, 1929, p.21-22. Van ‘Muis’ naar ‘Maus’ in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie iv, 1930, p.165-215 (met twee kaarten; ook afzonderlijk verschenen te Gent, Boekhandel Artes, 1930). De spelling van de plaatsnamen in het Belgiese spoorboek in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie vii, 1933, p.249-257 (ook verschenen in Mededeelingen uitgegeven door de Vlaamsche Toponymische Vereeniging te Leuven 10, 1934, p.1-6; met de voetnoot: overgedrukt, onder bekorting van de inleiding, en na wijziging van de spelling volgens de regeling-Marchant). Die zonder zonde is... in Prisma 1, 1935, p.302-305. De spellingkwestie en het kompromis-Marchant in Nieuw Vlaanderen 1:11, 1935, p.11. De spellingkwestie. Nieuwe schermutselingen op het zuidelijk front in Nieuw Vlaanderen 2:4, 1936, p.9-10. De dialektgeografie van oud en goud in het Limburgs-Rijnlandse gebied in de Handelingen van het Elfde Vlaams Philologenkongres gehouden te Gent in 1932, 1936, p.94-96 (samenvatting). Het Nederlands als wereldtaal in Wetenschap in Vlaanderen 2:8-9, 1937, p.116-121. Franse taaluitzetting over Limburg in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie xii, 1938, p.149-167 (met een kaart). De Noord- en Zuid-Nederlandsche Dialectbibliotheek in Wetenschap in Vlaanderen 4: 6, 1939, kol. 168-171. Tussen oud, old en alt in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie xv, 1941, p.305-355 (met een kaart). Vijftigjaar vereenvoudigingsaktie in Wetenschappelijke Tijdingen 6: 12, 1941, kol.297-305 (ook verschenen als brochure bij Vonksteen, Langemark). Stijn Streuvels' nationale betekenis in Nieuw Vlaanderen 8:20, 1942, p.6. De historische plaats van Felix Timmermans in Nieuw Vlaanderen 9: 12, 1943, p.6. Theorie en praktijk van de straatnaamgeving in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie xviii, 1944, p.147-202 (ook verschenen als Toponymica van het Instituut voor Vlaamsche Toponymie te Leuven 10, 1946; het laatste deel Praktijk van de straatnaamgeving is ook nog afzonderlijk verschenen: Tongeren, G. Michiels, 1945). Luikse herkomst van de Limburgse knikker of ‘huuf’? in Feestbundel H.J. van de Wijer ii. Instituut voor Vlaamse Toponymie te Leuven, 1944, p.113-120. Over straatnaamgeving in Mededelingen van het Verbond voor Heemkunde 1, 1945, p. 23-26. Limburgse klankgrenzen in Limburgse Dialectgrenzen. Bijdragen en Mededelingen der Dialecten-Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam ix, 1947, p.1-13 (met een kaartje). | |
[pagina 61]
| |
Is volksetymologie volkswetenschap? in Taal en Tongval 1 : 2, 1949, p.49-58. De kunst van kort te zijn in Revue des Langues Vivantes - Tijdschrift voor Levende Talen 16: 1, 1950, p.71-73. De Limburgse taalgouw in het Nederlandse taalland in Album prof. dr. L. Grootaers. Leuven 1950, p.53-61. Folklore en volkskunde in Wetenschappelijke Tijdingen 10:5, 1950, kol.157-159. Isidoor Teirlinck in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie xxv, 1951, p.259-267. Schalie en schalij in Taal en Tongval 3:1, 1951, p.34-35. Taal of tongval? in Taal en Tongval 3: 2, 1951, p.49-66. Af te schrijven hoofd-relicten in Taal en Tongval 3: 3-4, 1951, p.128-129. De jeugd moet voorgaan in Nu Nog. Orgaan van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal 1:1, 1951, p.27-34 (herdrukt in Nu Nog 24:5, 1976, p.117-120 en 24:6, 1976, p.135-136, na zijn overlijden). Die ‘Rheinische Akzentuierung’ in Limburg in Rheinische Vierteljahrsblätter, Festschrift Theodor Frings ii, 1952, p.390-398. De taalatlas van het blad gelezen in Taal en Tongval 4:1, 1952, p.32-39. Een kwarteeuw wetenschappelijk onderzoek in België: De Nederlandse dialektstudie in Taal en Tongval 4: 3, 1952, p.97-100. De Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland in Wetenschappelijke Tijdingen 12:10, 1952, kol.369-375. De intervokalische d in een Oostlimburgs dialekt in Taal en Tongval 5 : 2-3, 1953, p.58-70. Latijnse woorden in het Nederlands in Nu Nog 1: 4, 1953, p.1-3. Een Limburgse en Nederlandse uitspraakregel in Taal en Tongval 6:1, 1954, p.1-24. Teuthonista-overleefsels in Limburg in Taal en Tongval 6:2, 1954, p.116-118. Griekse woorden in het Nederlands in Nu Nog 2: 1, 1954, p.2-4. Vreemde woorden in het Nederlands in Nu Nog 2: 2, 1954, p.1-3. De nieuwe Woordenlijst in Wetenschappelijke Tijdingen 14:8, 1954, kol.289-296. Rechts- of linksgerichte taalontwikkeling in Revue des Langues Vivantes - Tijdschrift voor Levende Talen 21:2, 1955, p.117-123. De oorsprong van de ‘Limburgse en Nederlandse uitspraakregel’ in Taal en Tongval 8:2, 1955, p.58-66. De toestand van het Nederlands in België in Verzorgd Nederlands. Genootschap Onze Taal, 1956, p.33-44. Een Belgische afwijking in de schrijfwijze van de geslachtsnamen met een ‘aanloop’ in Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven 32:2-3, 1956, p.65-76. Taal en Verkeer in Nu Nog... meer dan ooit. Een bundel bijdragen ter bevordering van het goede Nederlands in het Departement van Verkeerswezen. 1956, p.46-48. Een oud-Maaseiker gedicht in Taal en Tongval 8: 3-4, 1956, p.149. In memoriam L. Grootaers in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie xxxi, 1957, p.27-35. De schrijfwijze van de aanlopen de en van in geslachtsnamen in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie xxxi, 1957, p.277-326. Onze taalziekte en haar genezing in Nu Nog... meer dan ooit. Een tweede bundel bijdragen ter bevordering van het goede Nederlands in het Departement van Verkeerswezen. 1958, p.43-56. | |
[pagina 62]
| |
De Zuidnederlandse woorden in de Woordenlijst in Revue des Langues Vivantes - Tijdschrift voor Levende Talen 24:2, 1958, p.177-180. Liaison in het Frans en in het Nederlands in Album E. Blancquaert. 1958, p.43-53. Aaneenschrijven van zekere straatnamen in Nu Nog 6:1, 1958, p.3-6. De verbindings-s in straatnamen in Nu Nog 6:3, 1958, p.52-54. Taalwetenschap en taalpraktijk in Taal en Tongval 11:1-2, 1959, p.41-47. Tienen op de taalkaart in De Brabantse Folklore 142, 1959, p.164-170. Nog: de heftige herfst... in Taal en Tongval (Bijdragen dr. P.J. Meertens) 11:3-4, 1959, p.194-199. Aesopus of Aisopos? in Wetenschappelijke Tijdingen 19:9, 1959, kol.389-394. De schrijfwijze van de aanlopen de en van in geslachtsnamen in Anthroponymica xi, 1959, viii, 69pp. (geheel om- en bijgewerkte nieuwe druk van Een Belgische afwijking in de schrijfwijze van de geslachtsnamen met een aanloop, 1956 en licht gewijzigde herdruk van De schrijfwijze van de aanlopen de en van in geslachtsnamen, 1957). Uitspraaksprokkels in Nu Nog 8:5, 1960, p.117-119; 8:6, 1960, p.137-139. Aardrijkskundige straatnamen in Eigen Schoon en De Brabander 43:9-10, 1960, p.305-306. Spellingsplinters in Nu Nog 9:1, 1961, p.4-7; 9:4, 1961, p.90-93. Nog het snobisme in onze A.-B.-uitspraak in Nu Nog 9:3, 1961, p.49-51. Nog steeds ongehoorde n's in Nu Nog 9:3, 1961, p.65-66. De Nederlandse taal in Vlaanderen in Wetenschappelijke Tijdingen 21:7, 1961, kol. 297-300. Spraakkunst- en andere vragen in Nu Nog 9:6, 1961, p.135-137. Toneeltaal in Taal en Tongval 14:1, 1962, p.1-3. Het goed recht van taalbemoeiing in Nu Nog 10:1, 1962, p.2-12. Aaneenschrijven van straatnamen in Wetenschappelijke Tijdingen 22:6, 1962, kol.261-269. Waarom ‘Kempens’? in Wetenschappelijke Tijdingen 22:7, 1962, kol.301-304. Aaneenschrijven van straatnamen in Wetenschappelijke Tijdingen 23:5, 1963, kol.235-238. Het historisch recht van ‘Kempens’ in Taal en Tongval 15:1-2, 1963, p.58-62. De Kempense kwestie in Nu Nog 11:1, 1963, p.1-3. Nog: de Kempense kwestie in Nu Nog 11:4, 1963, p.90-91. Steeds: de inwoners van Kortrijk in Nu Nog 11:5, 1963, p.104-105. Rijkstechnischeschool in Nu Nog 11:5, 1963, p.106-107. Stoottoon en apo- of syncope in Taal en Tongval (E. Blancquaert-nummer) 16: 2-3, 1964, p.131-133. Driekantig verweer in Wetenschappelijke Tijdingen 24:6, 1964-1965, kol.318-322. De ware betekenis van de Uerdinger lijn in Niederrheinisches Jahrbuch 8, 1965, p.124-128. Vreemde woorden op zijn Nederlands uitgesproken in Nu Nog 13: 1, 1965, p.1-4; 13:2, 1965, p.25-27; 13: 5, 1965, p.97-101; 14:4, 1966, p.75-80; 22: 1, 1974, p.1-4; 22: 3-4, 1974, p.59-61. Klankrijkdom van de Limburgse tongval in Taal en Tongval 18:1-2, 1966, p.19-26. Taalgevoel in Nu Nog 14: 1, 1966, p.12-13. Het hijkoespook verjaagd in Nu Nog 16:1, 1968, p. 5-7; 16: 5, 1968, p.101-102. Etymologie en toerisme in Brabant 2, 1968, p.21-24. Uitspraaksprokkels - spellingsplinters in Nu Nog 16: 2, 1968, p.40-43. Uitspraaksprokkels in Nu Nog 16: 4, 1968, p.87-88. | |
[pagina 63]
| |
Spelling-, uitspraak- en spraakkunstallegaartje in Nu Nog 17:1, 1969, p.15-17. De enigste mogelijkheid? in Nu Nog 17: 2, 1969, p.41-42 (ook opgenomen in Onze Taal 38: 8, 1969, p.50). Taaluit- en instraling in Nu Nog 17: 3, 1969, p.56. Mislukte overplantingen in Nu Nog 17:5, 1969, p.107-109. Bij: Mislukte overplantingen in Nu Nog 17: 6, 1969, p.124-126. Ver(zuid)brabantsing van (Belgisch) Limburgs Nederlands in Taal en Tongval 21: 3-4, 1969, p.186-189; 22: 3-4, 1970, p.118-123. Aardrijkskundige eigennamen in een Maaslands dorpsdialect in Naamkunde 1: 2-4, 1969, p. 238-244; 4: 1-2, 1972, p. 84-87. De kunst van kort te zijn in Nu Nog 18: 4, 1970, p.73-76. Het hijkoespook verschenen in Nu Nog 19: 1, 1971, p.4. Verloren gemopper in Nu Nog 19: 1, 1971, p.5. De ware Machiavelli in Nu Nog 19: 6, 1971, p.124-126. Het ontstaan en de groei van de VBO in Nu Nog 20:1, 1972, p.4-5. De ware Machiavelli in Nu Nog 20: 1, 1972, p.14-15. Noten bij noten: proeven van voortgezette uitlegkunde in Album Willem Pée. 1973, p.249-254. Hulde aan een voortrekker: Eugène de Bock in Nu Nog (Huldenummer E. de Bock) 22:2-3, 1974, p.39-40. Klankverdringing en stembegunstiging in de Limburgse tongval in Spel van zinnen. Album A. van Loey. 1975, p.189-193. Panorama van de Limburgse tongval in Taal en Tongval (Dr. Jo Daan-nummer) 27: 1-3, 1975, p.57-62. ‘Handelend voorwerp’, verkeerde benaming in Wetenschappelijke Tijdingen 35: 2, 1976, kol.125-128. Voorts schreef hij nog boekbesprekingen in het Bijblad van de Leuvens(ch)e Bijdragen, in Revue des Langes Vivantes-Tijdschrift voor Levende Talen onder de titel Nederlandse taalkunde en een boekbespreking in Dietse Warande en Belfort. Voornaamste literatuur over dr. J. Leenen Willem Pée, Dr. Jef Leenen 1891-1961 in Taal en Tongval 13:2-3, 1961, p.49-55. Willem Pée, Dr. Jozef Leenen 1891-1971 in Taal en Tongval 23: 2-3, 1971, p.61-63. H. Draye, Dr. Jozef Leenen in Naamkunde 3:1-4, 1971, p.208-209. Willem Pée, In memoriam dr. Jozef Leenen in Nu Nog 24: 5, 1976, p.98-101. J. Goossens, Jozef Leenen† in Taal en Tongval 28:3-4, 1976, p.97-101. A. Stevens, In memoriam Jozef Leenen (1891-1976) in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 50, 1976, p.27-30. |
|