Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1976
(1976)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Jeanne Maria Cornelia de Loos-HaaxmanGa naar voetnoot*
| |
[pagina 160]
| |
Pieterskerkgracht tegenover nummer negen waar nog steeds Ars Aemula Naturae gevestigd is. In 1911 werd een zoon, Wolter, geboren. De eerste standplaats in Indië was Padang (Sumatra), waar mr. De Loos griffier in de Raad van Justitie werd. Dit is het begin geweest van ‘de pastorale periode’, zoals mevrouw De Loos in haar Dagwerk in Indië dat noemt. Toeloeng Agoeng (Oost-Java), Madioen en Batavia (Djakarta) waren de volgende standplaatsen. Tien jaar werd uitsluitend gewijd aan het gezin, dat bij het eerste verlof in 1921 bestond uit een dochter en drie zoons. Na terugkeer in Indië was een eind gekomen aan het vredige binnenlandse bestaan. Mr. De Loos werd in 1922 belast met het doceren van rechtswetenschappen aan de Bestuursschool in Weltevreden. ‘De klank van het leven veranderde’, schrijft mevrouw De Loos in haar Dagwerk, vooral ook omdat de twee oudste kinderen om gezondheidsredenen in Nederland moesten achterblijven. Zij spreekt van een gedeeld gezin en een groot gemis. ‘Maar voor wie dan bereid is tot dagwerk in de hitte van elke dag, die redt het wel.’Ga naar voetnoot1 In Batavia was in 1778 het Genootschap van Kunsten en Wetenschappen opgericht, dat zich voornamelijk op studie en onderzoek van Zuidoost-Azië richtte, een semi-gouvernementsinstelling. Uit particulier initiatief ontwikkelde zich een kunstkring met het doel de beeldende en versierende kunsten onder de aandacht te brengen. De oprichting van de Nederlandsch Indische Kunstkring vond 1 april 1902 plaats te Batavia. Naar dit voorbeeld ontstonden al gauw op Java en in de buitengewesten dergelijke kunstkringen, in 1916 samengebundeld tot de Bond van Kunstkringen.Ga naar voetnoot2 De beide eerstgenoemde instellingen waren voorbijgegaan aan de bijzonder deplorabele toestand, waarin zich een voornaam cultureel landsbezit bevond, namelijk de collectie landvoogdportretten. Het is niet uit te maken of hun besturen zich hadden te onthouden van het ondernemen van stappen tot redding van dit overheidsbezit of - en dat is geloofwaardiger - dat andere motieven de oorzaak ervan waren, dat aan deze verwaarlozing geen eind was gemaakt. Hoe dit zij, toen mevrouw De Loos in 1924 voor het eerst deze portretten zag: uitgescheurde en uitgezakte doeken, aangetast door insekten, sprong de vonk op het smeulend vuur. Onvermijdelijk moest het initiatief komen hier iets aan te doen. Mevrouw De Loos ver- | |
[pagina 161]
| |
keerde in een gunstige sociale situatie verbonden aan de positie van haar man om belangstelling en medewerking te verwerven van de instanties, die beslissende bevoegdheden hadden. De gouverneurs-generaal mr. D. Fock (1921-1926) en jhr. mr. A.C.D. de Graeff (1926-1931) waren geïnteresseerd in de voorstellen voor restauratie, die mevrouw De Loos voorlegde. In 1925 besloot de landsregering tot het voteren van een budget daartoe. Een gelukkige omstandigheid was, dat toen juist een bekwaam restaurateur uit Nederland op familiebezoek was en bereid gevonden werd zich met de restauratie te belasten. In 1925 werd mevrouw De Loos aangesteld tot onbezoldigd conservator van's lands Schilderijenverzameling in Batavia. Behalve met het begeleiden van de restauratie begon mevrouw De Loos in die tijd ook met het onderzoek naar de geschiedenis niet alleen van de portretten van de landvoogden en hun kunsthistorische betekenis, maar ook van de schilderkunst in Indië in het algemeen tijdens de Verenigde Oostindische Compagnie. In Verlaat rapport IndiëGa naar voetnoot3 worden de pogingen gememoreerd, die in het begin van de twintiger jaren waren ondernomen door de Nederlandse regering om in Batavia tot een museum van beeldende kunsten te komen en dat onder beheer en verantwoordelijkheid van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap. De collectie zou worden gevormd uit bruikleen van oude kunst afgestaan door verschillende grote musea in Nederland. De grote verantwoordelijkheid, de gestelde eisen van deskundig beheer en de financiële lasten daaruit voortvloeiend waren de oorzaak van de mislukking van dit initiatief. Andere plannen volgden maar mislukten ook. En zo kwam het dan tot de zeer gelukkige ontwikkeling, die mevrouw De Loos, secretaris van de Bataviase Kunstkring, voor ogen stond. Niet oude meesters, maar moderne werken zouden de zalen van de Kunstkring aan de Van Heutsz Boulevard in wisselende tentoonstellingen bieden. Mevrouw De Loos had in het initiatief en de voorbereiding van dit plan een belangrijk aandeel. Op zeer aan- en indringende wijze had zij de collectioneur P.A. Regnault, verffabrikant in Laren met vestigingen in Indië, ertoe weten te brengen om enige jaren achtereen telkens een deel van zijn prachtige collectie moderne schilderkunst in bruikleen af te staan. Regnault bracht ir. Th. van Gogh ertoe doeken van Vincent daarbij te voegen. Mevrouw De Loos in Verlaat rapport:Ga naar voetnoot4 ‘Toen wij in de Kunstkring stonden tussen de uitgepakte stukken met Regnaults zoon, verbonden aan de Bataviase fa- | |
[pagina 162]
| |
briek, tussen de grote vioolspeler van Marc Chagall, zijn dochter à la fenêtre, de vrouwenkoppen ‘Karakters’ in blauw, grijs en wat bruin van Masimo Campigli, tussen werk van Foujita [...] toen wist ik, dat in het kleine bijzaaltje van de Kunstkring aan de Van Heutsz Boulevard ons museum geboren was en dat het een bruikleenmuseum moest worden met jaarlijks wisselende en boeiende inhoud.’ Het bruikleenmuseum werd voor jonge Indische schilders een bron van inspiratie. Hun kennismaking met modern westers werk verruimde hun blik, er werden hogere eisen gesteld aan hun artistieke prestaties, wat veelal tot een gelukkig resultaat heeft geleid. De exposities gingen bij alle vestigingen van de Bond van Kunstkringen rond. In het begin van de dertiger jaren was door de Bataviase Kunstkring een enquête opgezet om tot een overzicht te komen van particulier kunstbezit op Java. Een deel van het onderzoek, met name de benedenstad van Batavia, nam mevrouw De Loos op zich, soms met Maria Dermoût samen. Een van deze tochten wordt beschreven in Verlaat rapport Indië:Ga naar voetnoot5 ‘[...] samen naar een chinese familie ‘op een klein pleintje na een steegje eerst naar links dan naar rechts tussen de andere huizen door’ [...] Wij zochten ook naar Beynons en vonden portretten [...] achter de toko van Van Breem op Noordwijk. Op het diepe achtererf woonden twee oude dames uit de familie Beynon, die verscheidene portretten bezaten. Er waren daar kamers aan een doorlopende galerij, zoals in de hotels, aan weerszijden van het met vogelkooien, bloeiende struiken en bloeiende planten in de bekende witgekalkte potten en in de even bekende petroleumblikken dicht bezette achtererf. 't Was er knus en typisch Indisch, lief en knus als de zon scheen, triest als de regen in rechte stralen van de golfijzeren uitsteken viel. Dan zweeg de beo, mummelde de kakatoe in zichzelf, stak tenslotte de kop ergens tussen de veren weg.’ Een fijnzinnig getekende passage! Het is moeilijk zich voor te stellen, dat mevrouw De Loos in dat klimaat naast haar werk voor de Kunstkring in de jaren 1924-1929 ook verbonden was aan de Javabode als medewerkster voor de tentoonstellingsrubriek en in de jaren 1927-1932 lessen gaf aan het lyceum van de Carpentier Alting-Stichting in tekenen en kunstgeschiedenis. Vanaf 1928 verschenen regelmatig publikaties van mevrouw De Loos over kunsthistorische onderwerpen. Zij zijn in twee perioden in te delen: vóór en na de repatriëring in 1939. Behalve vier catalogi van de grote bruikleententoonstellingen, die door de Kunstkring werden gehouden, | |
[pagina 163]
| |
publiceerde zij een twaalftal bijdragen in het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde. In 1928 verscheen in de jubileumuitgave van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1778-24 april-1928: Johannes Rach en zijn werk. Mevrouw De Loos was lid van de jubileumcommissie. Zij leverde voor deze uitgave de bijdrage: Johannes Rach als kunstenaar.Ga naar voetnoot6 Op het schutblad van het exemplaar, dat mij ter inzage werd afgestaan, las ik de opdracht: ‘Voor mijn Vader, die mij overdroeg zijn liefde voor de schilderkunst, die mij leerde schilderijen zien, die mij voorging ook met het geschreven woord in dankbare herinnering.’
Na definitieve terugkeer in het vaderland vestigden de heeren mevrouw De Loos zich te Leiden aan de Plantage. Zonder noemenswaardige onderbreking zette mevrouw De Loos haar arbeid, nu zo goed als uitsluitend bestaande uit publiceren voort. Behalve kunsthistorische studies verschenen meerdere bijdragen in genealogische tijdschriften en historisch-topografisch gerichte jaarboeken betreffende de families Haaxman en De Loos. In 1941 kwam De Landsverzameling Schilderijen in Batavia uit, in 1968 Verlaat rapport Indië in 1972 Dagwerk in Indië. Hommage aan een verstild verleden. In deze werken wordt een gedifferentieerd beeld gegeven van de ontwikkeling van het cultureel beleid met betrekking tot de beeldende kunsten, voornamelijk na 1924, uiteraard, omdat de auteur daarbij zo intensief betrokken is geweest. Maar er is meer. Het was niet uitsluitend het doel de activiteiten van de Bataviase Kunstkring, van collectioneurs en artiesten, van leden van commissies en particulieren te belichten. Prof. dr. Th. P. Galestin zegt in zijn woordvooraf van Verlaat rapport Indië dat mevrouw De Loos-Haaxman in dit werk de herinnering aan haar arbeid wil overleggen ‘aan wie er uit mijn Indische jaren nog in leven zijn, aan wie halverwege hun tijd Indië moesten verlaten, ook aan wie verdeeld zijn in hun oordeel of Nederland voor zijn koloniën is geweest een zegen of een vloek.’Ga naar voetnoot7 De vestiging in Leiden betekende terugkeer tot de oude vertrouwde omgeving, tot familie- en andere relaties. Voor mevrouw De Loos ook de stad, die de instanties en instituten herbergde belangrijk voor de voortzetting van haar werk. Hier ook het weerzien met hun zoons en dochter, die | |
[pagina 164]
| |
weduwe geworden en na het zware kampleven in 1946 naar Leiden terugkeerde. Een hereniging die vele jaren blijvend zou blijken te zijn. Nadat Jeanne van Leur-de Loos in 1950 was hertrouwd met ir. J.J. Terwen bleef het gezin, in 1951 en 1954 verrijkt met twee zoons, de woning met de ouders delen. Deze situatie is voor mevrouw De Loos van uitzonderlijke waarde geweest, zeker toen haar man in 1950 was gestorven en haar gezondheid kwetsbaar was geworden en veel aandacht behoefde. Bovendien was mevrouw Terwen als bekwaam kunsthistoricus een ideale partner voor haar moeder. In dit verband zij naar voren gebracht de samenwerking van moeder en dochter voor de tentoonstelling ‘Nederlandse schilders en tekenaars in de Oost, 17e-20e eeuw’, georganiseerd door de Stichting Cultuurgeschiedenis van de Nederlanders Overzee (aan de oprichting hiervan had mevrouw De Loos in belangrijke mate bijgedragen) en gehouden in 1972 in het Rijksmuseum. Mevrouw drs. J. Terwen-de Loos was de auteur van de zowel wetenschappelijk als technisch uitstekend verzorgde catalogus, waarvoor mevrouw De Loos de inleiding schreef. De basis van deze tentoonstelling lag in het vier jaar eerder verschenen Verlaat rapport Indië, dat de schrijfster aan haar dochter had opgedragen. De liefde tot de beeldende kunsten, de gave tot historisch onderzoek en de verwerking van de resultaten daarvan in uitstekende tekst en stijl, waaraan de humor niet ontbrak, brachten mevrouw De Loos tot omvangrijke prestaties op publicistisch en museaal gebied. Zij heeft het voorrecht gehad altijd voort te kunnen gaan met bezigheden, die haar vanaf haar jeugd boeiden. Haar laatste boek Dagwerk in Indië, geschreven met een warme glimlach, verscheen toen zij eenennegentig jaar was. Waardering voor haar werk mocht zij ervaren door haar benoeming tot ridder in de Orde van Oranje Nassau in 1935, tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 1945, de steun van de Stichting Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek voor de uitgave van Verlaat rapport Indië, de bijzondere vermelding tijdens de jaarvergadering in januari 1969 van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici door de voorzitter prof. dr. H. van de Waal van Verlaat rapport IndiëGa naar voetnoot8 en de hulde, die haar door zeer velen werd gebracht bij de opening op 19 oktober 1972 van de tentoonstelling ‘Nederlandse schilders en tekenaars in de Oost’ door haar beleefd als ‘het afscheid bij mijn leven’. Het definitieve afscheid kwam in haar vierennegentigste levensjaar. De laatste jaren beladen met verdriet, verdriet om het tragische einde van haar | |
[pagina 165]
| |
gewetensvol zorgende dochter, om het dagelijks gemis van haar, gevolgd door de plotselinge dood van haar tweede zoon in Australië. Haar krachtige geest en zelfdiscipline beheersten de wil ‘waardig te blijven tot het einde’. Zij deden haar leed en veranderde levensomstandigheden aanvaarden, getroost door de blijvende vreugde over de hechte band met kinderen en kleinkinderen.
annie versprille | |
Voornaamste geschriftenGa naar voetnoot*Afzonderlijke publikatiesDe Landsverzameling Schilderijen in Batavia. Landvoogdsportretten en Compagniesschilders. Leiden, A.W. Sijthoff, 1941 (2 delen). Verlaat rapport Indië. Drie eeuwen westerse schilders, tekenaars, grafici, zilversmeden en kunstnijveren in Nederlandsch Indië. 's-Gravenhage, Mouton & Co., 1968. Dagwerk in Indië. Hommage aan een verstild verleden. Franeker, T. Wever, 1972. Ter perse een werk over een schilder, die in Indië werkte in de twintigste eeuw. | |
ArtikelenJohannes Rach als kunstenaar in Johannes Rach en zijn werk. Jubileumuitgave van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen 1778-24 april-1928. Batavia, G. Kolff & Co., 1928, p.8-27. De verzameling 's Lands Schilderijen. Ontstaan, groei en restauratie in Tijdschrift van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap, 1940. De kunst in Hecht verbonden in lief en leed. Amsterdam, Elsevier, 1946 (onder redactie van W.H. van Helsdingen en H. Hoogenberk). Johannes Rach aan de Kaap in Bijdragen voor Taal-, Land- en Volkenkunde 108, i, Leiden [1947-1951]. Isaac Junius als plateelschilder in Bulletin van het Rijksmuseum, 1956. Een portret van de landvoogd Adriaan Valckenier in Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1956. De Behangselfabriek der Vaderlandsche Maatschappij te Hoorn in Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 12, Bussum 1961. Inleiding in Nederlandse schilders en tekenaars in de Oost. Amsterdam 1972 (catalogus bij de tentoonstelling gehouden van 19 oktober-10 december 1972 in het Rijksmuseum te Amsterdam). in De Nederlandse Leeuw, Maandblad van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde Afstamming en nakomelingen van ds. Isaac Junius Frz. 1954. Het geslacht De Loos, Rotterdamse tak. 1955. Nog eens ds. Isaac Junius Franchoysz. 1958. Delftse burgers. 1958. Een groep Junius-portretten, 1962. in Jaarboek Gelre En vroeg zeventiende-eeuws opschrijfboekje. 1965. | |
[pagina 166]
| |
in Jaarboek Haarlem Silver poppegoed, overdenkingen bij een kinderportret. 1959. in Jaarboek Die Haghe Kleine meisjes in Den Haag. 1957. Een huis aan den Fluweelen Burgwal. 1958. De oude Teekenacademie. 1959. Ferdinand Leenhoff in Den Haag. 1962. Het Voorhout. 1963. Raden Saleh in Den Haag. 1964. in Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde De schilder-koopman Philips Angel en het portret van Carel Reyniersz. 1931. De geschilderde portretten van Jan Pieterszoon Coen en van Eva Ment. 1934. Een oud schilderij in een oud stadhuis. 1934. De schilder Cornelis de Bruijn en het portret van Joan van Hoorn. 1935. De portretten van Camphuys en De Saint-Martin. 1935. De schilderijen uit het testament van mr. Willem van Outhoorn. 1936. Eenige aanteekeningen over zilverwerk uit den Compagniestijd. 1936. Naar aanleiding van het portret van Petrus Albertus van der Parra op Tandjong Oost. 1937. Jacob Coeman, ziekentrooster en schilder. 1937. Het portret van mr. Willem Arnold Alting in de Landsverzameling. 1938. De portretten van Cornelis Speelman. 1938. De man in den rooden rok uit de Landsverzameling Schilderijen. 1938. De copieëngalerij te Buitenzorg en de portretten van Mattheus de Haan. 1949. Het portret van Stephanus Versluys, gouverneur en directeur van Ceylon. 1949. in Verf en Kunst, Maandblad van P.A. Regnault's Verffabrieken, door het voormalige Nederlands-Oost-Indië verspreid De schilder P. Ouborg. d5. Jan Frank. d7. Anita Rambonnet. g6. in Verslagen en Aanwinsten, Uitgave van de Stichting Cultuurgeschiedenis van de Nederlanders Overzee (c.n.o.) De aquarellen Rappard. 1961-1965. Een Indisch prentenboek. 1966-1967. Speelkaarten. 1966-1967. Een portret door Raden Saleh. 1966-1967. Een huis op Rijswijk. 1966-1967. Indische aquarellen van Van de Velde. 1968-1969. Een portret van de suikerfabriek Kemanglen. 1968-1969. Een indisch landschap, geschilderd door G.L. Kiers. 1970-1971. Het portret van een jonge man. 1970-1971. in catalogi van tentoonstellingen Bataviasche Kunstkring. Tentoonstelling van Chineesche kunst. 1923. Jubileumtentoonstelling (1902-1932). 1932. Tentoonstelling hedendaagse kunst. 1933. | |
[pagina 167]
| |
Compagnieszilvertentoonstelling. 1935. Julianatentoonstelling. 1937. Koningin Wilhelmina jubileumtentoonstelling. 1938. Bruikleenmuseum van de Bataviasche Kunstkring met collecties van P.A. Regnault. Eerste collectie met onder andere Paul Gauguin, Redon, Zadkine, Utrillo, Jan Sluiters, Chagall. 1935. Tweede collectie met onder andere Kruyder, Chagall, Vincent van Gogh, De Smet, Isaäc Israels. 1936. Derde collectie met onder andere Campigli, De Chirico, Chagall, Ensor, Hijnches, Kruyder, Schumacher. 1937. Vierde collectie met onder andere Margnot, Kruyssen, Picasso, Van Dongen, en veertien Van Goghs door medewerking van dr. ir. V.W. van Gogh te Laren (nh). 1938. Rijksmuseum Amsterdam in samenwerking met de Stichting c.n.o. Inleiding tot de catalogus Nederlandse schilders en tekenaars in de Oost, 17de-20ste eeuw. Door J. Terwen-de Loos. 1972. |
|