Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1976
(1976)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Giacomo Prampolini
| |
[pagina 169]
| |
het letterkundig leven te Milaan, werkte mee aan diverse tijdschriften, waaronder l'Offerta, Il Convegno, Circoli, La Festa, La Fiera Letteraria en aan het Genuese dagblad Il Lavoro. Uit die vruchtbare jaren dateert ook zijn eerste dichtbundel Dall'alto silenzio van 1928. Van 1922 af verschenen zijn vertalingen van prozawerken uit diverse Europese talen. Zijn bijdragen in de genoemde tijdschriften gaven de Italiaanse lezers vaak voor het eerst letterkundige informaties over zogenaamde kleinere taalgebieden, met kritische inleidingen en fijn weergegeven vertalingen uit het origineel. Uit de jaren twintig dateert ook Prampolini's persoonlijke kennismaking met Jan Greshoff en, via hem, met Arthur van Schendel, die beiden goede vrienden van hem werden. Een niet onvermakelijke bijdrage over de jonge dichterlijke geleerde, Giacomo Prampolini, vinden we bij Jan Greshoff, die onder het pseudoniem Otto Reys, in zijn curieuze herinneringen Dichters in het KoffyhuisGa naar voetnoot1 over hem ‘een boekje opendoet’. ‘Otto Reys’ beschrijft een bijeenkomst van vrienden in café Diana te Genua, met onder andere Jan Greshoff(!), Arthur van Schendel en Giacomo Prampolini. Over de laatste zegt hij: ‘Hij is een wonderkind van God bemind en tot geluk geschapen. Hij gaat 's avonds naar bed met een Finsche dictionnaire onder zijn hoofdkussen, droomt hardop in het Friesch en merkt 's morgens plotseling dat hij vloeiend Bengali spreken kan.’ Even later weidt Reys-Greshoff dan meer in ernst over Prampolini uit, ‘een van de geniaalste talenkenners, die [hij] ooit ontmoette.’ Ook spreekt hij met bewondering over Prampolini's zuiver begrip van de poëtische waarden van de door hem vertaalde Nederlandse dichters en zegt, dat hij dan ook de waardering en de vriendschap welke de Nederlandse schrijvers hem (Prampolini) betoonden, volkomen begrijpt. In 1927 publiceerde Prampolini een beknopte, maar waardevolle bloemlezing: La letteratura olandese e fiamminga (1880-1924), met vertalingen van gedichten en proza uit het werk van Kloos, Boutens, Leopold, Henriëtte Roland Holst, Couperus, Van Schendel, Gezelle, Streuvels, Teirlinck, Van de Woestijne en anderen, voorzien van korte inleidingen bij het werk van iedere vertaalde auteur. Men weet, dat Prampolini verschillende romans van zijn vriend Van Schendel in het Italiaans heeft vertaald en men kan wel zeggen, dat hij ongeveer een halve eeuw lang vriendschappelijke betrekkingen met oudere en jongere Nederlandse, Vlaamse en Friese letterkundigen heeft onder- | |
[pagina 170]
| |
houden. Zijn dichtbundeltjes in vertaling getuigen ervan; ook bracht hij enkele malen een bezoek aan Nederland en België en leerde onder andere de Vlaamse dichters van 't Fonteintje in 1932 persoonlijk kennen. In april 1959 legde hij bij zijn bezoek aan Amsterdam een krans bij de buste van Van Schendel en bezocht verder andere steden, waaronder ook Leeuwarden. Het zou te ver voeren, hier alle letterkundigen uit ons taalgebied op te noemen, die Prampolini kenden en met hem bevriend waren en van wie sommigen bij hem en zijn vrouw te gast waren in Milaan of in Spello. Het waren er in ieder geval velen: mevrouw Elsa Damiani Prampolini noemt onder hen Henriëtte Roland Holst, Bloem, Adriaan Roland Holst, Marsman, Du Perron, Herman van den Bergh, en onder de jongeren Lodeizen. Maar de opsomming is beslist niet volledig. Ook met schrijvers van andere nationaliteiten onderhield Giacomo Prampolini vriendschappelijke literaire correspondenties. Dank zij zijn kennis van vele literaturen en zijn contacten met letterkundigen uit alle mogelijke landen, die hem informaties uit de eerste hand konden verschaffen, kon Giacomo Prampolini zich in 1931 aan het schrijven van zijn monumentale standaardwerk: Storia universale della letteratura (Wereldgeschiedenis der letterkunde) zetten, dat van 1933-1938 in vijf delen verscheen.Ga naar voetnoot2 Door de in de tekst toegevoegde vertalingen, vooral van poëzie, is deze literatuurgeschiedenis, voor de kennis van zowel de oudere Nederlandse letterkunde als van de moderne (ook Fries en Zuidafrikaans worden behandeld) van grote waarde voor allen die zich in Italië met onze letteren bezighouden. Intussen was Prampolini in 1926 getrouwd met de arts Elsa Damiani, die nog enkele jaren in haar beroep werkzaam bleef, tot zij dit opgaf, om zich geheel aan haar gezin te wijden. Uit het huwelijk werden drie kinderen geboren: Marelisa (1927) Ilaria (1931-1973) en Gaetano (1942). Met uitzondering van korte periodes die hij met zijn moeder en broers aan de Ligurische Rivièra en in Viareggio doorbracht (in zijn poëzie vindt men de neerslag van de aldaar opgedane indrukken), bleef Giacomo Prampolini tot 1938 in Milaan wonen, waarna hij met zijn gezin naar Spello, in Umbrië, verhuisde, een plaatsje waaruit de familie van zijn vrouws vader afkomstig was. Deze rustige omgeving vol natuurschoon werd één van de bronnen van inspiratie voor zijn lyriek De keuze van deze woonplaats bleek zeer goed voor de gezondheids- | |
[pagina 171]
| |
toestand van Prampolini, die door het intense werken in de grote stad geleden had. In Spello herstelde hij zich spoedig. Hij bleef er voor de rest van zijn leven wonen in een groot oud huis op een heuvel, met een uitgestrekte tuin en prachtig uitzicht op de Umbrische vlakten. Ook werd hier het in Milaan nijpend geworden gebrek aan ruimte voor zijn boeken en papieren opgelost. Bij het begin van de tweede wereldoorlog werd hij onder de wapenen geroepen, met de rang van kapitein. Zijn humane optreden maakte hem als officier bij zijn soldaten geliefd; hij leidde een korte training van de troepen die naar het Griekse front moesten vertrekken. Vervolgens werd hij aan de Generale Staf toegevoegd en in 1942 werd hem zijn ontslag verleend. De overige oorlogsjaren bracht Prampolini in Spello door, waar hij, met zijn vrouw, bij het antifascistische verzet betrokken was. Sindsdien tekende zijn politieke houding zich duidelijk af: hij sloot zich nooit bij enige partij aan en noemde zich: ‘links-onafhankelijk’. In 1952 werd hij tot lid van de Provinciale Raad der provinie Perugia gekozen. Hij was lid van de Wereldraad van de Vrede en bevorderde in de naoorlogse jaren een reeks van culturele initiatieven voor Spello, vooral ten bate van de arbeiders- en boerenbevolking. Maar ook zette hij zich na de jaren zestig in voor de betere kennis van de artistieke en natuurlijke schoonheid van Spello. In het aan Umbrië gewijde fotoboek van de Touring Club Italiano (1966) vindt men van zijn hand een voortreffelijke inleiding over de verschillende aspecten van deze hem zo na aan het hart liggende ‘regione’. Giacomo Prampolini, die geen eigenlijke hobby's had in de geijkte zin des woords, was een methodische, onvermoeibare werker. Behalve op het terrein der taal- en letterkunde had hij zich een grote kennis eigen gemaakt van mythologie, etnologie, geschiedenis, folklore, kunstgeschiedenis, enzovoort, die hem in verband met zijn publikaties en bij de schildering van de maatschappelijke en culturele achtergronden van de wereldletterkunde te stade kwam. Tot 1958 werkte hij geregeld tien uur per dag: zolang hij gezond was, maakte hij in Spello dagelijks lange wandelingen. Hij was zeer gehecht aan zijn gezin, hoffelijk en gereserveerd tegenover anderen en had niet vele, maar goede Italiaanse vrienden, onder wie de schrijver Sergio Solmi en de beeldhouwer Franco Lombardi. Zijn oudste Nederlandse vrienden waren, zoals reeds vermeld, Jan Greshoff en Van Schendel. Prampolini leefde vrijwel uitsluitend van de opbrengsten van zijn publi- | |
[pagina 172]
| |
katies en is nooit bij het onderwijs werkzaam geweest. In 1946 werd hij benoemd tot ‘professore incaricato’ in de Germaanse filologie, nadat hem de ‘libera docenza’ honoris causa aan de universiteit van Rome was verleend. Hij zag echter dadelijk van deze taak af, om geen tijd en energie aan zijn werk te onttrekken. Het wonen in het afgelegen Spello, dat aan de ene kant het nadeel had, dat Prampolini geïsoleerd bleef van de belangrijkste culturele centra, gaf hem aan de andere kant de mogelijkheid, zich rustig voor te bereiden op de tweede en derde uitgave (beide in zeven delen) van de Storia universale della letteratura. De tekst van de tweede uitgave, die van 1948 tot 1951 verscheen, had hij volledig moeten herschrijven, omdat bij een bombardement van Turijn het manuscript, dat hij al tijdens de oorlog bij de uitgever had ingeleverd, verbrand was. Ook in de derde uitgave bracht hij weer herzieningen en aanvullingen aan en tot de laatste maanden van zijn leven verzamelde hij nog aantekeningen voor een mogelijke vierde editie. Van 1966 tot 1972 hield hij zich bezig met zijn laatste grote werk: Letteratura universale. Antologia di testi. (Bloemlezing van teksten uit de wereldliteratuur), dat in 1974 in drie delen verschenen is. Ondanks zijn tengere uiterlijk, zijn enorme werkkracht, zijn zittend leven en de vele jaren die hij in militaire dienst ‘verdaan’ had, genoot Giacomo Prampolini tot zijn zestigste jaar een goede gezondheid. In 1958 kreeg hij last van zijn hart en storingen in de bloedsomloop, die hem dwongen het met zijn werk kalmer aan te doen. In 1971 verergerde de conditie van hart en longen en hij werd in zijn bewegingen beperkt. De te vroege dood van zijn jongste dochter in 1973 verzwakte zijn gestel en weerstandsvermogen. Met zijn vrouw bracht hij de winter van 1973-1974 in Pisa door, bij hun zoon, die daar werkzaam is. Hij keerde er de volgende winter terug, nadat hij zijn laatste zomer in Spello had doorgebracht. In januari 1975 kreeg hij een zwaar hartinfarct en overleed op 25 april in het hospitaal van Santa Chiara. Het is een verheugend feit, dat de bijzondere verdiensten van Prampolini voor het bekend maken in Italië van letterkundig werk uit het Nederlandse taalgebied (in ruime zin), in 1964 door de toekenning van de Martinus Nijhoffprijs erkend werden. Helaas kon de dichter om gezondheidsredenen niet in Den Haag aanwezig zijn; namens hem sprak zijn vriend prof. dr. E. Morpurgo zijn dankwoord uit. Hierin memoreerde de bekroonde onder andere hoe hij zich al in 1917, als jong militair aan het front, met | |
[pagina 173]
| |
de Nederlandse taal had beziggehouden en er sympathie voor had opgevat, die tot een serieuze liefde was uitgegroeid. De waardering voor Prampolini's literaire ‘propaganda-arbeid’ in Italië, was al veel eerder tot uiting gekomen door zijn benoeming (in 1923) tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde; hij was eveneens lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde en van de Fryske Akademy. Ook IJsland en Cuba hadden Prampolini tot lid van respectievelijke letterkundige academies gemaakt. Degenen die zich in Italië bezighouden met het bekend maken van onze letterkunde, kunnen in Giacomo Prampolini een van de eerste Italiaanse literair-historici en vertalers waarderen, die zich serieus en op kunstzinnige wijze voor dit doel ingezet hebben.Ga naar voetnoot3
gerda van woudenberg | |
Voornaamste geschriftenGa naar voetnoot*Oorspronkelijke werkenDall'alto silenzio. Milano, Scheiwiller, 1928 (gedichten). Grammatica teorico-practica della lingua olandese. Con esercizi, conversazioni e dizionarietto. Milano, Hoepli, 1928. Segni. Pavia, Artigianelli, 1931 (tweede vermeerderde druk Milano, Ancora, 1939; gedichten en lyrisch proza). Storia universale della letteratura. Torino, u.t.e.t., 1933-1938 (in vijf delen; tweede vermeerderde druk bij zeven delen bij dezelfde uitgever, 1948-1954; derde vermeerderde druk bij dezelfde uitgever, 1959-1961). La mitologia nella vita dei popoli. Milano, Hoepli, 1937-1938 (twee delen; tweede vermeerderde druk in twee delen bij dezelfde uitgever, 1954). L'Annunciazione nei pittori primitivi italiani. Milano, Hoepli, 1939. Dominio delle cose. Milano, Scheiwiller, 1946 (gedichten in facsimile). Le letterature del monde. Torino, u.t.e.t., 1956. Molte stagioni. Milano, Mondadori, 1962 (ruime keuze uit zijn gedichten).Ga naar voetnoot1 | |
BloemlezingenLa letteratura olandese e fiamminga (1880-1924). Antologia a cura di Giacomo Prampolini, con prefazione di Giuseppe Prezzolini. Roma, A. Stock, 1927. | |
[pagina 174]
| |
Quinquaginta carmina latina Medii Aevi. Milano, Scheiwiller, 1930. La letteratura islandese moderna in Il Convegno 3-4, Milano, 1930. La poesia nord-americana moderna in Circoli 6, Genova, 1933. Il tesoro nascosto. Trecento favole e storie, facezie e leggende di ogni paese, raccolte per la prima volta. Milano, Hoepli, 1934 (derde druk bij dezelfde uitgever, 1945). ‘Cosecha’, antologia de la lirica castellana. Milano, Scheiwiller, 1934. Scrittori sovietici. Milano, Mondadori, 1935 (bloemlezing van proza en poëzie, samen met anderen). Il mondo racconta. Favole, storie, aneddoti, facezie, leggende di tutto il mondo. Milano, Bietti, 1970 (twee delen). Storie di mezzo mondo. Favole, storie, aneddoti, facezie, leggende dell' Oriente Antico, dell' Europa e del Vicino Oriente. Milano, Bietti, 1972. Lettera universale. Antologia di testi. Torino, u.t.e.t., 1974 (drie delen). | |
Vertalingen van afzonderlijke schrijvers(keuze)F. Wedekind, Risveglio di primavera [uit het Duits] in Il Convegno, Milano 1922. O. Wilde, Salomè e poesi scelte. [Uit het Engels]. Milano, R. Caddeo, 1923. J. Keats, Lettere a Fanny Brawne. [Uit het Engels]. Roma, Formiggini, 1925. K. Hamsun, Victoria. Storia di un amore. [Uit het Noors]. Milano, Morreale, 1925. P. Calderón [de la Barca], L'alcalde di Zalamea. [Uit het Spaans]. Milano, Alpes, 1926. A. van Schendel, Angiolino e la primavera. [Uit het Nederlands]. Milano, Alpes, 1927. A. van Schendel, Tamalone. Due romanzi brevi: Un vagabondo innamorato - Un vagabondo smarrito. [Uit het Nederlands]. Milano, Agnelli, 1928. Leonhard Frank, Carlo e Anna. [Uit het Duits]. Milano, Sperling & Kupfer, 1929. J. Conrad, Gaspar Ruiz. [Uit het Engels]. Milano, Alpes, 1929. O. Henry, Novelle scelte. [Uit het Engels]. Milano, Treves, 1929. F. Timmermans, Il parroco della vigna fiorita. [Uit het Vlaams]. Milano, Sperling & Kupfer, 1930 (tweede druk bij dezelfde uitgever, 1937). Felix Salten, Bambi. [Uit het Duits]. Milano, Treves, 1931 (vele herdrukken: Milano, Garzanti, 1967]. John Erskine, Lancilotto e suo figlio (Galahad). [Uit het Engels]. Milano, Bompiani, 1931. Olav Duun, Odin. [Uit het Noors]. Milano, Sperling & Kupfer, 1931. A. van Schendel, I fiori dell'amore. [Uit het Nederlands]. Milano, Treves, 1931. A. van Schendel, Il canto dell'ultimo veliero. [Uit het Nederlands]. Genova, Lega Navale (P. de Fornari), 1933. Hans Carossa, Il medico Gion. [Uit het Duits]. Milano, Sperling & Kupfer, 1933. M. Lauesen, Ed ora aspettiamo la nave. [Uit het Deens]. Milano, Mondadori, 1933. K. Gudmundsson, Il mattino della vita. [Uit het Nieuw-Noors]. Milano, Mondadori, 1935. A. van Schendel, Jan Compagnie. Romanzo. [Uit het Nederlands]. Milano, Mondadori, 1936. G. Gunnarsson, L'uccello nero. [Uit het Deens]. Milano, Mondadori, 1936. S. Es(s) enin, Canto liturgico. [Uit het Russisch]. Milano, Scheiwiller, 1938. Pär Lagerkvist, Il pino. [Uit het Zweeds]. Milano, Scheiwiller, 1939. Pär Lagerkvist, Il sorriso eterno. [Uit het Zweeds]. Milano, Mondadori, 1939. Aldous Huxley, Dopo molte estati. Romanzo. [Uit het Engels]. Milano, Mondadori, 1949. José Maria Eça de Queiroz, La colpa del prete Amaro. [Uit het Portugees]. Milano, Mondadori, 1969. | |
[pagina 175]
| |
Vertalingen: gedichtenbundeltjes, spreekwoorden.Poesie T'ang. [Uit het Chinees]. Milano, Scheiwiller, 1942 (diverse herdrukken; negende druk bij dezelfde uitgever, 1964). Poeti olandesi. Milano, Scheiwiller, 1947. Cento proverbi cinesi. Milano, Scheiwiller, 1949. Altri cento proverbi cinesi. Milano, Scheiwiller, 1950 (vele herdrukken; de elfde druk onder de titel Proverbi cinesi verscheen bij dezelfde uitgever, 1957). Poeti ladini d'Engadina. Milano, Scheiwiller, 1951 (Rhaeto-Romaanse dichters uit Engadin). Poeti romanci. Milano, Scheiwiller, 1952 (Rhaeto-Romaanse dichters). Poeti frisoni d'Olanda. Milano, Scheiwiller, 1952. Cinquanta pantun indonesiani. Milano, Scheiwiller, 1953 (derde druk 1956). Poeti islandesi moderni. Milano, Scheiwiller, 1954. Antiche liriche giapponesi. Milano, Scheiwiller, 1955 (derde druk 1957). Canti del Dalai-Lama. Milano, Scheiwiller, 1956 (tweede druk 1957). Strofe del Vietnam. Milano, Scheiwiller, 1956. Poeti fiamminghi. Milano, Scheiwiller, 1957. Porticello. Piccola antologia. Milano, Scheiwiller, 1959. (Keuze uit de vertalingen van gedichten uit de meeste der bovengenoemde bundeltjes; met voorwoord van Eugenio Montale. Uitgave ter ere van Giacomo Prampolini's zestigste verjaardag, januari 1958). Poeti Afrikaans. [Uit het Zuidafrikaans]. Milano, Scheiwiller, 1959. Proverbi coreani. Milano, Scheiwiller, 1962. Proverbi kurdi. Milano, Scheiwiller, 1963. Poeti olandesi, 1946-1966. Milano, Scheiwiller, 1966. |
|