geconfronteerd werd met het beste wat op letterkundig gebied tot stand was gebracht!
Opmerkelijk in verband met zijn eigen werk was deze terechtwijzing: ‘Verder had Spierdijk wat meer afstand tot zijn bijfiguren uit de bohême moeten nemen: wat zij in hun gesprekken te berde brengen, dat gezwets, deze intellectuele krompraat, had niet rechtstreeks, dus zonder gelouterd te zijn door 's schrijvers ironie, uit de werkelijkheid gelicht en opgeschreven mogen worden.’ Het afstand bewaren, het door ironie gelouterde realisme zou zijn eigen romans een fijne humor verlenen.
Maar aan een roman was hij nog niet toe. Hij werkte op de correctie, recenseerde op zijn tijd en behaalde tevens de akte a voor Engels mo. In 1953 trad hij als secretaris tot de kunstredactie toe, waar zijn taak bestond uit het voeren van correspondentie, het ter zetterij bevorderen van binnengekomen persberichten en andere kopij, het links en rechts telefoneren met klagende uitgevers, medewerkers, lezers, en velerlei zaken meer waar hij niet onderuit kon, terwijl hij dan tevens lezingen en andere manifestaties moest verslaan, boeken bespreken en toneelredacteur Zalsman vervangen als dat nodig was. Het bureauwerk lag hem minder en routinekarweitjes ging hij graag uit de weg, maar aan zijn boek- en toneelrecensies besteedde hij veel zorg. Wat hij schreef was goed en gedegen, een enkele maal wat zwaar op de hand maar altijd helder, en geheel in de stijl van de oude nrc: welwillend waar het kon, terechtwijzend en kritisch als het moest, maar zonder grofheid of scherpslijperij.
In 1959 verscheen zijn eerste roman: Rennen zonder richting, de geschiedenis van een gewone man die zich, met een onverwachte erfenis achter de hand, in het avontuur stort met een dure sportauto om zelf de discrepantie te ervaren tussen de geniale techniek en de zinledige toepassing ervan, waardoor hij geobsedeerd blijft. Een origineel gegeven, en in het algemeen knap uitgewerkt door een auteur die nooit met een auto zou omgaan. In 1963 werd het gevolgd door Hoeden en petten, gebouwd op een dubbel motief: een mislukt ‘avontuurtje’ van een oppassende, niet erg ondernemende huisvader, en de onoverbrugbare sociale afstand tussen fabrieks- en kantoorpersoneel - een idee, bij de auteur opgekomen door de twee werelden die hij op de krant meemaakte: die van de zetterij en van de redactie.
Beide verhalen zijn gefantaseerd op het thema van de gewone man die uit de dagelijkse sleur treedt, in het eerste geval bewust, in het tweede door een toeval; steeds leidt het tot avonturen die op een nederlaag of op niets uitlopen. Door de hoofdpersoon zelf zijn belevenissen en overwegingen te