Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1975
(1975)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Peter Mourits (Peter van Steen)
| |
[pagina 77]
| |
wel zonder lessen, wat op de duur niet bevorderlijk was voor het opvoeren van zijn aanleg. Het aflopen van de Handelsschool, hoe dan ook, was bevorderlijk voor het verkrijgen van een kantoorbetrekking. Peter vervulde die betrekking met toewijding, maar ook hier konden de ambivalente stemmingen niet uitblijven: terwijl hij tegen zijn bazen opzag, ergerde hij zich tegelijk aan de zeer menselijke onvolkomenheden die zij vertoonden, zoals zijn mentaliteit zich verzette tegen geknoei, intriges en onrechtmatigheden bij zijn collega's. Noch geboren als tacticus in de omgang met mensen, noch als politicus wat het najagen of herkennen van eigen voordeel betrof, raakte hij in conflictsituaties. Rechtlijnig van karakter, onschuldig in de boosheid, bleef hij de eenling, open voor desillusies; en in menig opzicht is Peter van Steen deze kwetsbare, door conflicten vervolgde persoonlijkheid gebleven. De invloed van Riek van der Hoek, die met een van Peters zusters werd opgeleid tot kleuterleidster, nam in deze jaren aanzienlijk toe. Zij was het die hem aanmoedigde om zich vrij te maken, toen de druk van de kantooromgeving te pijnlijk werd voor hem. In tegenstelling tot Peter kende zij het respect voor ‘meerderen’ niet. Terwijl zijn drang tot kritiek en verzet in het ouderlijk huis was onderdrukt, liet zij zich niet intimideren, en Peter nam dat met enige onwennigheid van haar aan. Riek was na haar bevoegdheden te hebben behaald en eerst enige tijd buiten Amsterdam gewerkt te hebben weer naar de hoofdstad teruggekeerd; zij had het contact met Peters zusters hervat, en zo hadden zij en Peter elkaar opnieuw ontdekt. Hun huwelijk vond plaats in 1931. Peter van Steen was inmiddels begonnen aan de studie mo Frans, maar stuitte hier op nieuwe moeilijkheden; het werd hem onmogelijk examen te doen, daar hij bij de docenten misvattingen meende op te merken, die hij in toenemende neiging tot ‘Rechthaberei’ niet over zijn kant liet gaan. Hij is dan ook voor deze mo-examens nooit geslaagd, en dat was misschien gelukkig. Hij had niets in zich van de geduldige docent en zoo zeker geen goed leraar geworden zijn. Het denkbeeld om schrijver te worden had hem lange jaren vergezeld; na zijn huwelijk begon hij dat oude ideaal in daden om te zetten, en het schrijven bleek een roeping te zijn, waarin hij totaal kon opgaan. Zijn trilogie Ochtendnevel (1934), Kentering (1936) en Bevrijding (1937) bracht de jonge auteur midden in de literatuur. De boeken waren voor een aanzienlijk deel opgebouwd uit autobiografisch materiaal (het zou in het schrij- | |
[pagina 78]
| |
versbestaan van Peter van Steen niet de enige maal zijn), en zij behelsden dan ook uiteraard de levensgang van een problematisch, jeugdig, zoekend mens in een wereld van toenemende economische chaos en werkloosheid. Inzonderheid Bevrijding hield zich met dit inmiddels internationaal tot een nachtmerrie geworden maatschappij-probleem bezig; ten overvloede had Peter van Steen in een voorwoord nog eens de nadruk gelegd op de ondermijnende uitwerking van de werkloosheid. Het boek was daarmee een steen des aanstoots geworden voor de Radio-Omroep-Contrôle-Commissie, een censuurorgaan uit de jaren 1930, dat elke voorlezing uit het werk voor de microfoon verbood. Voor een beginnend schrijver een eervolle introductie op het moeizaam pad van de literatuur. Zijn kort daarop volgende Revue der dagen (1938) vatte opnieuw het obsederende thema crisiswerkloosheid-demoralisatie aan, wekte opnieuw weerstand, zowel in de Tweede Kamer als in een dagblad als De Telegraaf, maar werd door S. Vestdijk in zijn letterkundige kroniek in de nrcrt het waarschijnlijk beste boek over de werkloosheid in Nederland gevonden.Ga naar voetnoot1 Publiek en schrijvers luisterden naar deze nieuwe stem. Het avant-gardetijdschrift der jongeren, De Vrije Bladen, publiceerde in 1939 als tiende cahier Peter van Steens novelle De droom, het geconcentreerd sociaal verhaal van een familie in de Pijp, waarin sommige critici een neiging tot te veel sentiment meenden te bespeuren - een niet geheel ongegrond bezwaar. Bij Peter van Steen lagen nuchterheid en gevoel zeker sterk naast elkaar. Het was weer Vestdijk die het verhaal accepteerde als een ‘fragment met velerlei qualiteiten’, dat hij voor verdieping en verbreding geëigend achtte.Ga naar voetnoot2 In zekere zin zou men kunnen zeggen dat de jaren dertig voor Peters vorming als schrijver beslissend geweest zijn: hij had de worsteling op zich genomen om zijn debuut te overtreffen, of - om een vraag van Top Naeff te citeren-: ‘[zou] de schrijver, die zoveel van zijn kruit ineens verschoot, bij een volgend werk door een gelijke stuwkracht worden gedreven?’Ga naar voetnoot3 Het heeft er veel van of het werk van Peter van Steen in deze tijd door een dilemma beheerst wordt, en daarmee iets van die eerste ‘stuwkracht’ inboet. Het dilemma ontstond uit zijn groeiende voorliefde voor de muziek. Behalve dat hij nu pianolessen nam, ontdekte hij - na een kortstondige bevlieging voor de klarinet - de fluit als het instrument van zijn voorkeur. | |
[pagina 79]
| |
Hij kreeg fluitles van de bekende Paul Loewer, hij zong daarenboven verdienstelijk. De vraag rees: zou hij zich wijden aan de literatuur, zou het soms ook de muziek kunnen worden? Het was duidelijk dat hij moest kiezen. Hij liet de zanglessen vallen. Het schrijven van ‘tijdbewust’ proza - en straks onder de bezetting ook van poëzie - bleef zijn voornaamste creatieve bezigheid. Dat het dilemma inderdaad niet bezielend gewerkt heeft bewijzen naar mijn smaak de twee volgende boeken van Peter van Steen. Meneer Bandjes, kantoorbediende (1938) is een wat al te naturalistische satire op kantoortoestanden; bovendien moest de auteur zich door Menno ter Braak laten verwijten dat hij door zijn titel de ongewilde vergelijking had opgeroepen met Vestdijks Meneer Vissers hellevaart, welke vergelijking ongunstig voor Van Steen moest uitvallen.Ga naar voetnoot4 Verwijt van naturalisme - een wat moedeloosmakende copiëerlust van het dagelijks bestaan - trof in nog sterkere mate de roman ‘Het late begin van 1941.Ga naar voetnoot5 De Duitse bezetting van ons land en het terreurregime van de nazi's vonden een felle respons bij Peter van Steen. Hij heeft veel hulp weten te bieden aan onderduikers, waarbij hij kennis maakte met de befaamde schilder Melle, door wiens handen de verzorging met levensmiddelen-bonnen liep. Peter van Steen heeft onder andere gedichten gemaakt bij oorlogstekeningen van Melle, maar tussen de beide mannen was een bepaalde mate van ongelijksoortigheid; hun aspiraties vielen niet te verenigen. Als voor velen werd in de ‘Duitse tijd’ ook voor Peter van Steen het gedicht een uitgelezen voertuig voor de uiting van zijn gekrenkte gevoelens, een protest-wapen in de strijd tegen de nationale overweldiger. Tot drie maal toe heeft Peter van Steen anoniem en in eigen beheer eenvoudige boekjes in typescript of gecyclostileerd, doen verschijnen: in 1944 Bezet gebied en Nieuwe lente, in 1944-1945 de eerste en tweede druk van Vijf dagen. Daarmee werd het gedicht voor Van Steen tot een nieuw expressiemiddel, dat hij ook na de oorlog bleef hanteren; ‘het steeg hem naar de keel, hij werd te sterk geperst’ om met Vondel te spreken. Die geestesgesteldheid vindt men niet alleen terug in Eens droomden wij (1957), een fraai uitgegeven lang gedicht met tekeningen van Lex Metz, maar ook nog in de in zijn sterfjaar 1971 verschenen bundel Aan het raam en er buiten... waar de deugden en ook zwakke kanten van zijn dichterlijke opstandigheid broederlijk naast elkaar staan. | |
[pagina 80]
| |
Reeds in de relatie tot een kunstenaar als Melle bleek het ‘vriendschapsperfectionisme’ van Peter van Steen; als mensen niet volkomen beantwoordden aan zijn ideaal van toenadering en kameraadschappelijkheid, trad voor hem de desillusie op. Deze desillusie, min of meer satirisch uitgesproken in zijn eerste na-oorlogse roman Het verdeelde hart (1946), vervreemdde velen van hen die zich voordien zijn vrienden hadden genoemd, omdat hij deze Amsterdamse ‘bohème’ met weinig consideratie had uitgebeeld. Voor één tijdgenoot en schrijver verflauwde echter zijn bewondering niet. Die ene was de Antwerpse auteur Willem Elsschot. Peter van Steen was een onvoorwaardelijk bewonderaar van Elsschots romans, en ik herinner mij - zeldzaam voorval - zijn lyrische vervoering toen hij eens over Het dwaallicht sprak. Riek en Peter gingen af en toe bij de Elsschots logeren; het was een totaal andere sfeer dan die waarin Van Steen zich meestentijds bewoog. Toch was ook Elsschot voor Van Steen niet volmaakt; het ‘handels’-element van de grote auteur en zijn hang naar het communisme stonden Van Steen maar matig aan. Willem Elsschot schreef een inleidend woord voor Peter van Steens novellenboek Alarm in de spiegel (1951), waarin hij hem ‘de verpersoonlijking van de opstandigheid’ noemde, ‘niet alleen tegen de tyrannie, maar tegen alles wat laag is, gluiperig, laf of halfslachtig.’ Ook F. Bordewijk toonde zich gevoelig voor deze kant van Van Steens talent; Alarm in de spiegel noemde hij ‘een eigenaardig werk, geschreven aanvankelijk ook in een bijtende stijl, vol trefzekerheid, vaak ruw, maar in zijn ruwheid nooit onverantwoord, en in de meest bezeten passages ook het boeiendst.’Ga naar voetnoot6 De jaren na de oorlog waren voor Peter van Steen in menig opzicht moeilijk, aangezien zijn vrouw wegens ziekte werd afgekeurd en een pensioen kreeg waarvan het echtpaar niet kon bestaan. Het werd zaak voor Peter van Steen om zich opnieuw ‘bij een baas’ te besteden. Door mijn toedoen kreeg hij een positie als verslaggever aan het dagblad De Waarheid, destijds onder hoofdredactie van A.J Koejemans. Hier is Van Steen omstreeks een jaar gebleven, maar het ‘partijkarakter’ van De Waarheid, het politiek geschipper zoals hij het zelf noemde, lagen hem volstrekt niet. Hij vond een nieuwe werkkring bij Associated Press, onder directeur H. Kersting, een baan die hij tot aan zijn pensionering in 1969 heeft uitgeoefend, vaak met pleizier, vaak met tegenzin. Er moest aan het persbureau hard worden gewerkt, de werktijden waren onregelmatig, weekends en feestdagen schoten er nogal eens bij in, en de oude strijd van de voor-oorlogse | |
[pagina 81]
| |
‘werknemer’ Peter van Steen tussen plichtsbesef en rebellie woedde ook nu menigmaal in zijn binnenste. Toch herinner ik me hoe hij, mij eens in zijn auto thuisbrengende na een vergadering van de Vereniging van Letterkundigen, met een zekere aandoenlijke verbazing tot me zei: ‘Weet je, ik heb het nog nooit zo goed gehad; twintigduizend pop salaris, en een eigen wagen...’ In 1954 werd te Amsterdam het zoveelste Congres van de Internationale Pen Club gehouden, en Peter van Steen vervaardigde voor die gelegenheid een gedicht op de stad Amsterdam, dat verschenen is onder de titel La Musée, en dat hij zelf van Duitse, Franse en Engelse vertalingen voorzag, om het aan de buitenlandse gedelegeerden te kunnen uitdelen. Het maakte op de consul van Israël in Amsterdam, de heer A. Caspi zoveel indruk, dat deze het in het Hebreeuws liet vertalen om het mettertijd officiëel aan de dichter te overhandigen. Het was zonder twijfel een genoegdoening voor de dichter, die in deze jaren vaak met groeiende ontsteltenis en verbittering waarnam, hoe de in de oorlog gekoesterde idealen van vrede en gerechtigheid door het oplaaiend massa-geweld in de Kongo, in Korea en Vietnam werden weggebombardeerd; hoe in de Verenigde Staten de bloedige confrontatie van blanke en zwarte burgers aan de orde van de dag scheen; hoe het fascisme in Portugal, Spanje, Griekenland en een reeks van Zuidamerikaanse republieken onbarmhartig heerste. Hij trok zich, in het persbureau in het kruisvuur van het internationale (en vaak schokkende) wereldnieuws gezeten, de kwalen van het mensdom bovenmate aan. Had de stichting van de staat Israël in 1949 hem het voorteken geleken van een hoopvolle toekomst voor het zo geteisterde Joodse volk, de ontwikkelingen in het Nabije Oosten, de oorlogen die Israël tegen zijn naburen moest voeren, de opkomst van een Palestijnse vrijheidsbeweging schokten hem en voedden zijn bitterheid. Zoals hij niet wilde aannemen dat er slechte vertegenwoordigers van het zwarte ras bestonden (‘alle negers zijn goed, hoogstens misleid’), zo was voor hem de politiek van de staat Israël boven alle kritiek verheven. De discussies die hij met zijn vrouw over politiek voerde - zij zag de dingen kennelijk kritischer en genuanceerder - konden Peter niet van zijn standpunt doen wijken. Deze onverzoenlijke, niet tot relativeren bereide trek in zijn karakter bleef spreken uit zijn werk, dat in de jaren vijftig bijna geheel uit getuigende poëzie bestond, tot hij in de latere jaren zestig weer tot het schrijven van proza kwam. Een paar roman-manuscripten, die hij mij te lezen gaf omdat hij wel eens wilde weten waarom hij er geen uitgever voor kon vinden, onthulden naast een al te vlak naturalisme (waar- | |
[pagina 82]
| |
op hij overigens geen kritiek wilde aanvaarden) een naar mijn smaak te machteloos en zwartgallig ongeloof in mens en wereld, wat moeilijker viel te verwerken. Peter van Steen was en bleef rusteloos bezig; als hij geen bezoek had, met wie hij praten of disputeren kon, schaakte hij veel, de laatste jaren van zijn leven inzonderheid met de musicus Cor Lemaire; en als hij niet schaakte of las, schreef hij, ook veel brieven. Toen hij vijfenzestig jaar en gepensioneerd werd, vatte hij het denkbeeld op een literair tijdschrift te beginnen, waarvoor hem van vele zijden medewerking werd toegezegd, maar welks realisatie tenslotte strandde op de onmogelijkheid een uitgever te vinden. Zijn ontspanning bleef enerzijds de muziek; hij ging voor Associated Press menigmaal naar concerten; anderzijds was er het opgaan in de vrije natuur. Hij en Riek huurden soms een vacantiehuisje in Groet; en toen zij eens een autotocht door Friesland gemaakt hadden - een provincie waarop Peter steeds gescholden had -, werd Rieks ideaal een weekendwoninkje in de Friese Wouden. Zover is het niet gekomen. Reeds voor zijn afscheid van Associated Press begon Peter van Steen last te krijgen van een adervernauwing; naar het oordeel van zijn vrouw omdat hij bij vroegere aanvallen niet meteen naar de dokter had willen gaan. Nu moest hij iedere maand een keer in het ziekenhuis gecontroleerd worden; als hij van die behandelingen terugkwam, luidde zijn verslag: ‘Ze zijn tevreden over me, en mijn hart is goed.’ Inmiddels ontleende hij aan die gunstige rapporten de vrijheid om veel te roken hetgeen zijn gezondheid bepaald niet te stade kwam. Van wandelen had hij nooit gehouden; al minder kon hij nu lang ter been zijn. Toen rond de nieuwsjaarswisseling 1971 weer eens de berichten opdoken, dat minister Van Agt wellicht zou overwegen, de ‘drie van Breda’ (de te Breda gevangen, tot levenslang veroordeelde Duitse oorlogsmisdadigers Kotälla, Aus der Fuenten en Fischer) op aandrang van bepaalde Westduitse kringen vrij te laten, wekte dit in alle gelederen van het Nederlandse volk grote beroering. Bij de jaarlijkse herdenking van de Februaristaking 1941, die zich steeds rondom het beeld van de Dokwerker op het Amsterdamse Jonas Daniël Meyerplein voltrekt, stroomden in 1971 duizenden mensen tezamen zodat ze ditmaal tot een ware demonstratie tegen de bedoelde vrijlating uitgroeide. Onder de betogers waren, wat zelden gebeurt, vele kunstenaars en schrijvers. Bij de laatsten, die zich met een samenhangend groepje in de kilometers lange stoet bevonden, was ook Peter van Steen. Hij was uitermate verontwaardigd en opgewonden over de ver- | |
[pagina 83]
| |
onderstelde voornemens van de regering en kon met zijn collega's nauwelijks over iets anders spreken. Het langzaam opschuifelen van de stoet nam uren in beslag, en voor de schrijversgroep in het défilé zijn bloemen aan de voet van de Dokwerker neer kon leggen, was Peter van Steen op z'n minst drie uren op de been geweest, een voor zijn gezondheidstoestand uiterst schadelijke omstandigheid. Ruim een maand na de demonstratieve plechtigheid begaf zijn hart het; op 29 maart 1971 overleed Peter Mourits, als auteur bekend onder de naam Peter van Steen. Voor zijn heengaan zag Peter van Steen nog de verschijning van een verzenbundel en van zijn roman over de Jodenvervolging tijdens de nazibezetting, Voor altijd. Het trauma van het vervolgde, gemartelde en vernietigde volk was bij Peter van Steen (en niet slechts bij hem) onuitroeibaar, en als in zoveel werk heeft hij het, zo niet van zich afgeschreven, dan toch - na het thema al in vele gedichten te hebben aangevat - in romanvorm kunnen vastnagelen. De ingehouden toon, de beelding van ‘doodgewone menselijke misère in een krankzinnige tijd’ (Hans Warren) is een van de beste kenmerken van de roman.Ga naar voetnoot7 Onder zijn papieren werd nog een tweede voltooide roman aangetroffen, Bolhoed en Yellow, die in 1972 posthuum verscheen en die tot het beste behoort wat Peter van Steen geschreven heeft. Zoals de jonge auteur een eigentijdse trilogie schreef over de jaren dertig, zo ligt zijn nagelaten werk voor ons als een scherp omlijnd fragment van het laatste decennium dat hij beleefde: het verhaal van een door de oorlog geknauwde, oudere musicus die een jong, aan lsd verslaafd meisje van een zelfmoordpoging redt, zonder dat hun tijdelijke toenadering tot een blijvende relatie leidt. Er ligt over dit laatste werk niet zozeer de glans van het sentiment als wel een zekere doorgebroken mildheid, een bij Peter van Steen wel eens gemist element. In de bundel Aan het raam en er buiten... (1971) kondigt de auteur behalve twee nieuwe gedichtenbundels en twee novellen nog een roman aan, Leven op de kantlijn. Deze plannen of ontwerpen zijn niet gerealiseerd. Als een curiosum zij hier nog vermeld, dat Peter van Steen onder zijn auteursnaam een bijdrage heeft geleverd tot Het geschreven woord. Handboek voor journalisten (De Bussy, 1956, tweede druk 1962) en wel het hoofdstuk De nieuwsbronnen, dat handelt over persbureaux. Peter van Steen heeft in de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw een eigen plaats ingenomen. Tijdgenoten-schrijvers als Top Naeff, Menno ter Braak, S. Vestdijk, F. Bordewijk, C.J. Kelk, Johan van der Wou- | |
[pagina 84]
| |
de, Garmt Stuiveling, Ab Visser, Rico Bulthuis en Hans Warren, om er enkele te noemen, hebben zich soms kritisch, vaak met grote waardering, over zijn romans en poëzie uitgelaten. Zij allen hebben in hem de mens herkend die het om pure menselijkheid te doen was, en die zich keer op keer tot in de machteloze ergernis toe moest vastbijten in andermans onmenselijkheden. Typisch, zowel voor zijn dichterschap als voor zijn filosofie, eenvoudig en veelzeggend vind ik de volgende zes regeltjes uit zijn laatste bundel: Het baat niet of men zich goed kent,
het leven neemt al wat zich wendt;
geboorte' en dood en wat is het al
dan wisselingen zonder end?
Dus, neem het leven als een vent
met alle zoetheid en de gal.
Van die galligheden des levens hadden wij Peter van Steen minder, van zijn zoetheid graag méér toegewenst.
1975 theun de vries | |
Voornaamste geschriftenProzaOchtendnevel. Amsterdam, Elsevier, 1934 (roman). Kentering. Amsterdam, Elsevier, 1936 (roman). Bevrijding. Amsterdam, Elsevier, 1937 (roman). Revue der dagen. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1938 (schetsen). De droom. De Vrije Bladen 16, 1939, nr. 10 (novelle). Meneer Bandjes, kantoorbediende. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1939 (roman). Het late begin. Amsterdam, Holkema & Warendorf, 1941 (roman). Het verdeelde hart. Amsterdam, Kosmos, 1946 (roman). Het verlangen. Haarlem, De Gulden Pers, 1946 (novelle). Alarm in de spiegel. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1951 (novellen; met een inleidend woord van Willem Elsschot). Drie dromen. Amsterdam, Arbeiderspers, 1956 (novellen; met litho's van Lex Metz; De Boekvink). Voor altijd. Hoorn, West-Friesland, 1971. (roman). Bolhoed en Yellow. Hoorn, West-Friesland, 1972 (roman; met tekeningen van Chris Heeneman). | |
Illegale oorlogs-uitgavenBezet gebied, Amsterdam, 1944 (gedichten; in eigen beheer gecyclostileerd). Nieuwe lente. Amsterdam, 1944 (gedichten; in eigen beheer gecyclostileerd). Vijf dagen. Amsterdam, 1944 en 1945 (gedichten; eerste en tweede druk in eigen beheer getypt). | |
[pagina 85]
| |
Overige poëzieGruis en kwarts. Amsterdam, 1953 (in eigen beheer gestencild). Slaapliederen voor grote mensen. Verzen van Peter van Steen. Muziek voor sopraan-solo en kamerorkest van Simon Pluister. Amsterdam, Donemus, 1953. La musée. Amsterdam, eigen beheer?, 1953 (gedichtencyclus; eerste (Franse) uitgave; met een gouache van Wim Bijmoer; hetzelfde werk met Nederlandse, Duitse en Engelse teksten van de auteur en een tekening van Wim Bijmoer bij De Beuk, Amsterdam, 1954). Eens droomden wij. Amsterdam, De Driehoek, 1957 (met litho's van Lex Metz). Tuinen en nachten. Amsterdam, De Beuk, 1958. De rug tegen de muur. Amsterdam, Arbeiderspers, 1961 (De Boekvink). Bijna niet uit te spreken. Amsterdam, 1969 (plaquette vervaardigd door Chris Heeneman; met een voorwoord van V.E. van Vriesland). Het valse paradijs. Amsterdam, 1971 (plaquette, vervaardigd door Chris Heeneman). Aan het raam en er buiten... Amsterdam, De Beuk, 1971. | |
Over Peter van Steen onder andereTop Naeff, Peter van Steen: Bevrijding in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, maart 1938. (S. Vestdijk), Monotone revue in nrc, 11 juni 1938. (anonymus), Een nieuwe ‘meneer’ in onze letteren in nrc, 24 mei 1939. Menno ter Braak, Vissers dreigende schim in Het Vaderland, 6 augustus 1939. S(imon) V(estdijk), De droom in nrc, 6 december 1939. C. de Groot, ‘Het late begin’. Een realistische roman in De Tijd, 28 december 1941. Johan van der Woude, Het beeld in de spiegel in Vrij Nederland, 12 januari 1952. F. Bordewijk, Procédé's van drieërlei soort in Utrechts Nieuwsblad, 12 april 1952. Ton Neelissen, Nederlandse romans in Elseviers Weekblad, 29 september 1956. Garmt Stuiveling, Verloren illusies in Haagsch Dagblad, 9 maart 1957. C.J. Kelk, Gewetensobsessie van toeschouwers bij de jodenvervolging in De Groene Amsterdammer, 24 juli 1971. Hans Warren, Peter van Steen ‘Voor altijd’ in Provinciale Zeeuwse Courant, 1 oktober 1971. Ben Dull, Na vijfentwintig jaar weer romans. Peter van Steen maakt come-back in Het Parool, 26 oktober 1971. Ab Visser, Proza van Peter van Steen in Leeuwarder Courant, 13 januari 1973. Rico Bulthuis, De eenzaamheid van Peter van Steen in Rotterdamsch Nieuwsblad, 3 februari 1973. |