Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1975
(1975)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Bernard van Eysselsteijn
| |
[pagina 39]
| |
werkelijkheid niet klopte met zijn droomwereld, verwonderd rondkijkende ogen, moeten optreden, als-ja, waarlijk!-de ‘duivel op aarde’ uit zijn gelijknamige, eerste toneelwerk,Ga naar voetnoot5 een stuk vol geestige dialogen en situaties: Des duivels Moêr, mevrouw Pipifax, regeert in de hel, maar voelt zich daarvoor te oud worden. Toch aarzelt zij om het bewind aan haar zoon over te dragen. Hij is nog te zachtmoedig en... zal eerst eens naar de aarde gezonden moeten worden, om bij de mensen in de leer te gaan. ‘Een complete duivel word je alleen, als je met de mensen leert omgaan, m'n jongen.’ Hier spreekt de auteur voor zíjn (en mijn) generatie, die de wondere bel’ époque nog juist gekend heeft, en uit haar droom van een zich allengs vervolmakende wereld wreed wakker geschud is door de eerste wereldoorlog. De duivel in de slotscène: ‘Maar dit hiér is geen comedie, geen sprookje meer; dit is een schreeuw! Als jullie mensen verleerd hebt zó te schreeuwen zal de duivel het voor jullie doen:-God! Wat hebt Ge uit deze wereld laten worden!’ De slot-acte van onze denkbeeldige opera zou de hoofdrolspeler moeten doen optreden als Emir Aboe Abd'allah, de laatste Moslim-heerser in Spanje. ‘De emir is hoofdfiguur en mij zéér ná!’ schreef Van Eysselsteijn tijdens de conceptie van zijn laatste grote (en waarlijk grootse) roman De poort der genade in een brief aan Johan Albers.Ga naar voetnoot6 Deze laatste Emir op het Alhambra in Granada, in Spaanse balladen vereeuwigd als Bo'abdil, is een Godzoeker, die zich door zijn veel meer daadkrachtige vader niet begrepen voelt. De roman is een kleurig en spannend relaas van liefde en avontuur (die twee oer-elementen van alle literatuur), een relaas, dat bijwijlen opstijgt tot grote hoogten van inzicht in wat mens en samenleving in een tijd van overgang (het einde der middeleeuwen!) bewoog en-beweegt! Tussen de twee polen van fanatieke Moslims en al even fanatieke Christenen staat daar de telkens weer aarzelende, weifelmoedig-wijze Bo'abdil, ‘een Moorse Hamlet’ (Willem Brandt) die, hunkerend naar vrede en gerechtigheid vrijheid van godsdienst voor Christenen, Joden en Moslims tot het ‘sine qua non’ van zijn gedwongen heengaan maakte, en in de toezegging daarvan door de zegevierende Koningen Ferdinand en Isabella bedrogen werd. De brandstapels komen onvermijdelijk, zo beseft | |
[pagina 40]
| |
hij. Daar naderen de overwinnaars in een stoet van openwaaiende vaandels, herauten, grandes en hoge geestelijken. Met de optrekkende ruiterij ook een groep monniken in het wit, een groot kruisbeeld torsend. Als Moslim was de Emir geen beelden gewend, en het was Bo'abdil-Hamlet ‘of de vastgenagelde even op hem neerzag,’ en hem ‘bekroop het gevoel dat in deze verwaten triomftocht der Christenen, die gekruisigde mens als gevangene werd meegevoerd.’Ga naar voetnoot7 De muziek bij deze ‘Erzählungen-opera’ zou een sterk oosterse inslag moeten hebben. Of Ben nu al in Den Haag werkte, in Drenthe of in Vlaanderen toefde, in Westfalen of in Spanje de bouwstoffen voor zijn romans vergaarde-overal voelde hij zich omhuifd door een oosters-mystieke sfeer. Hij wàs een groot kenner van de Javaanse dans, van wajang-spel en gamelan-muziek. Zíjn Mischa was Poppi-San, in haar exotische Hollands-Chinese charme zijn trouwe levensgezellin van vrijwel het begin van zijn schrijversloopbaan tot zijn heengaan toe.
Vormende Krachten. De letterkundige Bernard van Eysselsteijn werd 22 januari 1898 geboren te Hellevoetsluis, als zoon van dr. Gerhard van Eysselsteijn en Alida Adriana Hulshoff. Vader was marine-arts, maakte grote scheepsreizen op het fregat Sommelsdijk en het korvet Madoera, bracht daarvan kostelijke exotische zaken mee naar huis, en wist er later nog heerlijke zeemansverhalen bij te vertellen. Toen dochter Elly en zoon Ben ter wereld gekomen waren werd dit moeder alleen te druk; zij trok terug naar haar geboortestad Utrecht, naar de familie, die zij daar had. Op moeder's uitdrukkelijke wens zocht vader toen emplooi aan de wal; in 1902 trok het gehele gezin naar Groningen, waar vader benoemd was tot geneesheerdirecteur van het nieuw-gebouwde Stads- en Academisch Ziekenhuis. In 1913 ging hij in gelijke functie over naar Rotterdam met zijn (destijds) vier gemeente-ziekenhuizen.Ga naar voetnoot8 Ben's jeugd ligt dus voornamelijk in Groningen, in de sfeer van een huiselijk-gezellig orthodox-christelijk gezin. Vader was er onder andere kerkvoogd en zeer bevriend met verschillende dominees. Toneel en film werden daar toen nog voor contrabande gehouden, wat niet verhinderde, | |
[pagina 41]
| |
dat de jonge Bernard toch wel eens de weg vond naar de bioscoop in de Guldenstraat, die hem tot zijn eerste roverspelen inspireerde.Ga naar voetnoot9 In Groningen kreeg hij het begin zijner klassieke vorming op het Willem Lodewijk-Gymnasium.Ga naar voetnoot10 Hij verbleef in die jaren echter ook (wegens herhaalde malaria-aanvallen) veelvuldig in Gieten, op de Drentse Hondsrug, waar zijn ouders, vooral ter wille van Ben's gezondheid, op de hogere zandgrond een ‘tweede huis’ gekocht hadden, het Witte Hoes uit zijn latere Drentse gedichten.Ga naar voetnoot11 Hier vooral vond Ben's fantasie voedsel. Elly en Ben hadden er vaak vriendjes en vriendinnetjes te logeren: ‘Een oude pereboom, achter in de tuin,’ aldus zuster Elly: ‘noemde Ben ‘Kapitein Nemo’, naar een boek van Jules Verne, die Ben zeer vereerde. Na het middagmaal was het enig als we erin klommen (ieder had zijn eigen tak en zit) en Ben deed de meest fantastische verhalen!’Ga naar voetnoot12 De stof voor Van Eysselsteijn's ‘Zeven fantomen’ stamt uit zijn malaria-tijd. Intussen kwam deze labiele gezondheidstoestand zijn studie niet ten goede. Waarbij dan nog zijn te eenzijdig literair gerichte belangstelling en zijn ‘speelse’ aard kwamen. Naast de roverspelen (waarvan de tekst al letterlijk ingestudeerd moest worden) kwam de klassieke geschiedenis met zijn Punische oorlogen en de tocht van Alexander de Grote de jeugdige dramaturg welkome stof leveren. In zijn Rotterdamse schooljaren vatte Ben van Eysselsteijn een grote vriendschap op voor de havenschilder Röder met wie hij vaak (ook wel spijbelend van school) erop uit trok, in en om de havenstad.Ga naar voetnoot13 Vader's zeeverhalen kregen hier gestalte. Maar, hoe kunstzinnig vader van Eysselsteijn ook was, hij zag niets in zijn zoon's wilde fantasieën, en zijn strenge plichtsbesef vond het heel erg, dat Ben op 't gym niet opschoot. Per slot zond hij hem in 1915 naar Kam- | |
[pagina 42]
| |
pen om officier te worden. De Cursus bij het Instructie-Bataljon bood daartoe een goede gelegenheid. Dat leek Ben eerst werkelijk wel wat toe. ‘Ben was een romanticus in hart en nieren en zoals ook Rainer Maria Rilke in zijn jonge jaren ‘iets’ in het leger moet hebben gezien, eer hij er met de nodige moeite weer uit kwam, zo zal ook Ben in zijn jonge jaren gedroomd hebben van de ‘grandeur’ van het leger.’Ga naar voetnoot14 De werkelijkheid èn het verloop van de wereldoorlog, die een massa-slachting werd, leerden hem weldra anders. Edoch-hij had voor vier jaar ‘getekend’! Intussen bleef de sergeant Van Eysselsteijn zijn eigen droomwereld trouw. Er verscheen een Jaarboekje van het Cursus-Corps; voorzitter der redactiecommissie: B. van Eysselsteijn.Ga naar voetnoot15 Er ontstond een vereniging Braga voor declamatie en toneel; voorzitter van het bestuur: Ben van Eysselsteijn. En zijn oud-studiegenoot en -medestander, de Luitenant-Kolonel buitendienst P.J.M. Evers, zit nog vol goede herinneringen aan deze Kamper tijd: ‘Op de slaapkamer (‘grauwe chambrée’) kon hij een gemêleerd gezelschap (pl. m. 12 man) boeien met amusante vertellingen. Hij schoof (na het avondappèl) naar 't voeteneinde en met mimiek en gebarenspel droeg hij ‘Erlkönig’ voor, of verbeeldde Mephisto, dan wel 'n koddige situatie van 'n dagelijks gebeuren. Hij kende alle sprookjes van Andersen, bekende Duitse meesters, speelde viool (o.a. het Ave Maria); oefende gestaag met ‘gedichten’ te componeren, en (wij) dweepte(n) met Van Eeden, Boutens en anderen.’Ga naar voetnoot16 De in die Kamper jaren door w.o. i sterk gevoede anti-militairistische gevoelens brachten Van Eysselsteijn algauw in steeds moeilijker oppositie tot zijn vader, de oud-marine-man. Deze vader-zoon controverse zou veel later, verhevigd in de geest der romantiek, in de roman De poort der genade opnieuw spelen. Toen de vader eind 1916 (eerst eenenvijftig jaar oud) | |
[pagina 43]
| |
overleed, diende zoon Ben noodgedwongen de vier jaren waartoe hij zich verbonden had nog wel uit, maar hij bleef geen dag langer in militaire dienst (ook al was met enkele maanden een rangverhoging in het zicht). Hij vroeg om zijn vaderlijk erfdeel en ging in het van familiewege vertrouwde Utrecht, dicht bij de Dom, op kamers wonen. Dat was in 1919. Eerst later is Ben zijn vader door diens dagboeken beter gaan waarderen, daarbij vaststellend hoeveel hij, niet alleen in de rijzige postuur, van zijn vader meegekregen had: diens kunstzin en schrijflust, diens hang naar de zee en naar het exotische, diens voorliefde voor de Duitse literatuur, diens aristocratische allure. In Utrecht begon Van Eysselsteijn zijn eigen leven op te bouwen. Levende als bohémien vormde hij zich een artistieke vriendenkring. Daarbij had hij het geluk practisch emplooi als leerling-journalist te vinden bij het destijds door zijn eminente hoofdredacteur dr. P.H. Ritter jr. befaamde ‘ud’, het Utrechtsch Dagblad. Hij leerde er de kunstcriticus Bram HammacherGa naar voetnoot17 en de dichter Roel Houwink kennen-beide aan het ud verbonden voor de kunstkroniek. Maar vooral: Ritter zelf. In deze journalist-letterkundige vond Ben de mentor, die hem voor goed in de rails zette. Onder Ritter's bekwame leiding ontwikkelde zich Ben van Eysselsteijn's eigen journalistiek en letterkundig meesterschap. Tot Van Eysselsteijn's journalistieke vorming droeg stellig ook bij het Nederlandsch Correspondentiebureau voor Dagbladen (ncb; later anp), waaraan hij enige tijd verbonden was. Daar leerde hij de ‘harde journalistiek’ kennen. Eraan terugdenkende, heeft hij bij herhaling getuigd van dankbaarheid jegens directeur mr. J.J. Belinfante, die hem daar de precisie ener verantwoorde berichtgeving bijbracht.
Verdere levensloop. Van het Utrechtsch Dagblad uit begonnen Van Eysselsteijn's journalistieke ‘Wanderjahre’. Daar is dan (na het ncb) allereerst een Goudse periode te noemen, door Van Eysselsteijn's benoeming tot hoofdredacteur van het Dagblad voor Gouda als opvolger van Herman de Man. Hij begon er vol moed, zocht zijn contacten wijd en zijd,Ga naar voetnoot18 kon er zijn eerste boek-uitgaven publiceren: | |
[pagina 44]
| |
Een verzenbundel in 1923, in 1924 gevolgd door een novellenbundel. Maar ‘Gouda’, zo hoopvol begonnen, werd een ware tragedie: Een kortstondig, mislukt huwelijk en een krant, die het in 1925 moest opgeven. Een opvolgend correspondentschap voor een paar Hollandse bladen in Italië (Verona) was in wezen een vlucht. Najaar 1925 had Van Eysselsteijn echter journalistiek weer vaste grond onder de voeten als kunstredacteur bij De Avondpost. Door fusie van dit blad met de Haagsche Courant bereikte Van Eysselsteijn per 1 mei 1928 zijn eindbestemming in de journalistiek.Ga naar voetnoot19 Als kunst-criticus heeft hij deze Haagsche Courant een bijzonder cachet verleend. Hier bleef hij nagenoeg vijfendertig jaren werkzaam, tot de ‘pensioengerechtigde leeftijd’;Ga naar voetnoot20 dit met een onderduik-onderbreking van eind 1941 tot de bevrijding in 1945. Het was ook bij de Haagsche Courant, dat Ben van Eysselsteijn zijn tweede vrouw leerde kennen: Catharina Jacoba Biekart, met wie hij 31 mei 1933 in het huwelijk trad;-‘Poppy’, de gulle gastvrouw zijner vele bezoekers;-meest artistieke vrienden en verdere relaties uit binnen- en buitenland. De bewaakster ook van zijn rust als hij schrijven moest.Ga naar voetnoot21 Aldus na de zwarte Goudse tijd in beroep en thuis weer naar zijn behoef gevestigd, kwam Ben van Eysselsteijn ondanks zijn drukke journalistieke bestaan al spoedig tot scheppend werk van betekenis: Toneelstukken, romans, bij gelegenheid ook nog verzen. Alles omzichtig-handgeschreven in een fraai en duidelijk schrift. Mevrouw Van Eysselsteijn was daarbij niet alleen zijn eerste, critische, lezeres; zij was het ook, die zijn manuscripten tikte. Zèlf schrijven-op-een-machine maakte hem nerveus, evenals het mekaniek van een auto: Zíj was ook zijn chauffeuse, tot in De tuin van Allah, bij de omvangrijke voorstudies voor zijn beide Spaanse romans. Van Eysselsteijn's organisatorische activiteiten richtten zich vooral op het Haagsch Letterkundig Genootschap okk, dat hem in 1936 tot voorzitter koos, als opvolger van dr. Jan Walch, na diens benoeming tot hoog- | |
[pagina 45]
| |
leraar aan de Parijse Sorbonne. In die positie heeft Van Eysselsteijn dit Genootschap na de tweede wereldoorlog tot grote bloei gebracht. Het gruwelijke noodweer, dat van 1933 tot 1945 boven Europa woedde, heeft ook Van Eysselsteijn wel zeer geschokt. Dat het Nazi-dom in het Duits tot ons kwam, vervulde hem, voor wie de Duitse literatuur van Goethe tot Thomas Mann zoveel betekende, met afgrijzen. In de pen-Club behoorde hij tot degenen, die het protest tegen ‘Dubrovnik’ ondersteunden, ‘pijnlijk getroffen door de gebeurtenissen in Duitsland’.Ga naar voetnoot22 Na 10 mei 1940 heeft hij, in het voetspoor van mr. J.F. van Royen, met gelijkgezinden getracht het toneel zo lang mogelijk in ‘goede’ handen voort te laten leven. In Den Haag kwam het tot de voorlopige oprichting van de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars (nok), als schild tegen dreigende Kulturkammerei.Ga naar voetnoot23 Indrukwekkend was de rede, die Van Eysselsteijn juli 1940 in de Amsterdamse Stadsschouwburg hield, om te komen tot een onderafdeling ‘Toneel’ van het nok. Deze not kwam inderdaad onder voorzitterschap van Joan Remmelts tot stand. In de loop van 1941 werd de nok echter met de bij haar aangesloten organisaties door de bezettende macht verboden. Niettemin was ‘anders dan de film het Nederlandse toneel in '40 en in het grootste deel van 1941 in hoge mate vrij gebleven van vijandelijke beïnvloeding,’ gelijk ook dr. L. de Jong er later van zou getuigen.Ga naar voetnoot24 Na een conflict met de ‘kultuurkamer’ werd Van Eysselsteijn in datzelfde jaar de grond in Den Haag te heet onder de voeten. November 1941 staakte hij zijn journalistieke arbeid, ‘en legde een betrekking van f 4500 neer’.Ga naar voetnoot25 Veiligheid zocht en vond hij in het droom-dorp van zijn jeugd: het Drentse Gieten, ‘de poolster in zijn leven’ aldus zijn nicht, de dichteres Lidy van Eijsselsteijn.Ga naar voetnoot26 Zelf noemde hij zich graag ‘een Drent uit heimwee en verlangen’. Hier verzamelde hij de stof voor zijn tweede Drentse roman Ver- | |
[pagina 46]
| |
weerde stenen; hier wette hij zijn vernuft op de clandestien verschenen Getemde brontosaurus, met onder meer die, destijds (1943) wel wrang-actuele veroordeling van ‘de brullende redenaar’: ‘[...] de ervaring [leert] dat mensen, die werkelijk iets belangrijks te zeggen hebben, hun stembanden niet als geluidsfabriek misbruiken. Hysterische schreeuwers hebben veelal het grootste ongelijk, of... zij camoufleren met hun gekrijs een primitieve geestesgesteldheid.’ Hier ontstond ook de toentertijd van hand tot hand doorgegeven Ballade van MacBaine, hulde aan de zeven bemanningsleden van een Britse bommenwerper, die in de nazomer van 1943 brandende neerviel op de es van Gieten.Ga naar voetnoot27 De gemeente Gieten eerde Ben van Eysselsteijn na de bevrijding door hem, ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag tot haar Ereburger te benoemen. In 's-Gravenhage weergekeerd, kon Van Eysselsteijn zijnerzijds ‘de Olde Lantschap’ ook niet vergeten. Hij werd er de ‘Haagse agent’ van het Drents Genootschap. Hij organiseerde een Drenthe-avond van okk, met mr. J. Linthorst Homan als spreker, en à la Ben gepresenteerd als een ‘tegenbezoek’ op dat van ‘Oefening's’ stichter Sam Jan van den Berg aan Drenthe, 'n eeuw tevoren.Ga naar voetnoot28 Nauwelijks was het cultureel verdrag met België tot stand gekomen, of Van Eysselsteijn ontwierp het plan tot een ontmoeting van Vlaamse en Drentse schrijvers in Drenthe: Vijf kostelijke dagen zwervens door de provincie (1949), met als hoogtepunten voordrachtsavonden in Gieten en Emmen, met Karel Jonckheere, Marcel Coole en Hubert Lampo (van Vlaamse zijde) en Ben van Eysselsteijn, Jan Naarding en Anne de Vries (van Drentse kant).Ga naar voetnoot29 Ook Van Eysselsteijn's bevrijdingsspel Bazuinen om Jericho situeerde hij in Drenthe.Ga naar voetnoot30 Intussen was voor Ben van Eysselsteijn in Den Haag een grote en overbezette tijd aangebroken, voor de redacteur-kunstcriticus, voor de auteur en voor de voorzitter van okk. Van Eysselsteijn had een uitgesproken behoefte aan contact met gelijkgestemden. Hij genóot van een ongedwongen tafelronde met vrienden, waar dan ook. Hij genoot niet minder van stijlvolle bijeenkomsten met kunstenaars en ‘kunstminnenden’, gelijk ze bij okk heetten. Zijn organi- | |
[pagina 47]
| |
satorisch werk culmineerde in zijn, meer dan twintig jaren door hem beklede, voorzitterschap van dit okk, het eer-waardige uit 1934 daterende Haagsch Letterkundig Genootschap, werkende onder de zinspreuk ‘Oefening Kweekt Kennis’, dat na Wereldoorlog ii waarlijk ópbloeide als nooit tevoren. Meer dan ooit werd ‘Oefening’ in die jaren ‘spiegel van Nederlandse literatuur’. Noordnederlandse, Vlaamse, en ook wel Zuidafrikaanse schrijvers lazen er uit hun werk, of droegen er voor. Daarnaast introduceerde voorzitter Van Eysselsteijn tal van buitenlandse auteurs. De invloed van deze okk-avonden reikte tot ver buiten de kring der eigen ‘werkende leden’, mede door de personele unie van het voorzitterschap met het kunstredacteurschap van de Haagsche Courant. Ze gaven 's-Gravenhage in het vaderlandse literaire leven een eigen, Haags gezicht en een eigen stem. Bijzondere nadruk legde Van Eysselsteijn na de Bevrijding op de herleving van het literaire contact met onze Zuiderburen. Vlaamse schrijvers (Karel Jonckheere, Marnix Gijsen) vindt men in de okk-jaarverslagen van het seizoen 1948-1949 af telkens weer geprogrammeerd. Het daarop volgende seizoen 1949-1950 vroeg en verkreeg voor het eerst ook weer belangstelling voor de Duitse literatuur: Ernst Wiechert las er uit zijn laatste werk. Dit herlevende culturele contact met de Oosterburen ‘van goeden wille’ ondersteunde Van Eysselsteijn ook metterdaad door zijn actieve medewerking aan de Meisenheimer Kring, de Kogge en de Bentheimer Cultuurdagen. Een grootse huldiging werd Ben van Eysselsteijn bereid ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, 22 januari 1958 in het Haagse Pulchri Studio.Ga naar voetnoot31 Voorzitter van het Comité: Anton van Duinkerken. Samensteller van het aangeboden Boek der vriendschap: Willem Enzinck.Ga naar voetnoot32 Deze bundel gaf (en geeft) een imponerend beeld van de, in wijd-gespreidheid en verscheidenheid rijke vriendenkring, kunstenaars en ‘kunstminnenden’, rond Ben. Zijn terugtreden als voorzitter van okk, waarbij hij tot erevoorzitter benoemd werd, zijn afscheid van de journalistiek in 1963 en in 1968 de viering van zijn zeventigste verjaardag in Gieten bevestigden telkens weer de grote verering en warme genegenheid, in dit Boek der vriendschap tot uiting gekomen. Na zijn pensionering bij de krant bleven de Van Eysselsteijn's nog een acht, negen jaren-voor de auteur Van Eysselsteijn vruchtbare jaren-in Rijswijk wonen: ‘sous les toits de Parijswijk’. Hij bleef | |
[pagina 48]
| |
in die tijd nog aan de Haagsche Courant medewerken voor Duitse literatuur. Najaar 1971 vestigden de Van Eysselsteijn's zich in Sliedrecht (verzorgingsflat De Drechtstreek). Ben's hoop zich daar nog enige jaren ongestoord aan zijn schrijverschap te kunnen wijden ging niet in vervulling. Met grote moeite kwam het handschrift van zijn postuum verschenen Paus Maan-roman over een kerk in verwarring tot stand. Zijn bereidverklaring aan de uitgever Ad Stok de tekst te schrijven voor een rijk te illustreren biografie van Anton Pieck kon hij door ziekte slechts zeer ten dele nakomen. De Hoogeveense Anton Pieck-kenner Hans Vogelesang nam die taak op voortreffelijke wijze over.Ga naar voetnoot33 Op 13 augustus 1973 kwam, nog onverwacht, het einde. Drie dagen later werd zijn stoffelijk overschot, door vele vrienden uitgeleide gedaan, in het Haagse Ockenburg gecremeerd. Afscheid van Vriend Ben. Afscheid van de journalist-dichter-dramaturg-romancier Ben van Eysselsteijn...
De journalist-kunstcriticus. Van oudsher was Het Vaderland de krant voor de intellectuele Hagenaar. Ben van Eysselsteijn heeft met zijn kunstrubriek de Haagsche Courant (met haar zoveel grotere oplage) voor cultureel-geinteresseerden wel meê in de front-loge geplaatst. Zijn eigen beschouwingen over literatuur en kunst (niet het minst ook over de dans) verkregen gezag in den lande. Daarbij gebruikte hij zijn rubriek nimmer voor een steekspel tussen schrijvers. Hij was veel meer de aanmoediger en wegwijzer. Voor lezer en schrijver. Trachtte zich steeds ook in het werk van anderen te verplaatsen, wat aan zijn recensies de toets van oprechtheid en objectiviteit verleende. Hoofdredacteur P.H. de Wit getuigde er eens van: ‘Van Eysselsteijn is een persoonlijkheid. Wat hij schrijft heeft waarde. Hij is mild in zijn kritieken. Hij is geen vechter en bijter, maar indien nodig kan hij elegant en zeer geargumenteerd zijn mening en de waarheid zeggen. Hij weet zelf wat het is kritiek te krijgen. Dat stemt een criticus anders. Hij heeft geleerd hoe relatief alle kunstkritiek is. Dit heeft hem begrip bijgebracht voor degene, die gerecenseerd wordt. In zijn recensies probeert Van Eysselsteijn tot het wezenlijke door te dringen. Hij acht het zijn plicht om te argumenteren als er iets niet goed is. Men moet beslagen ten ijs komen in de kritiek. Dat kost veel tijd. Van Eysselsteijn studeert veel, leest veel, ziet | |
[pagina 49]
| |
veel en beweegt zich in het dagelijkse leven zonder zich aan te sluiten bij een groep of kliek.’Ga naar voetnoot34
De dichter. Al heeft dan dr. T.J.C. Gerritsen eens een geestrijke Lof der lelijkheid aan zijn schoonheid-minnende vriend Ben ter overweging opgedragen,Ga naar voetnoot35 Van Eysselsteijn heeft ook daarna, gelijk zijn leven lang reeds, de pure Schoonheid in klassieke zin gezocht en gehuldigd; de Schoonheid mèt haar religieuse achtergrond: Laat het sneeuwen, Heer, laat het sneeuwen,
Maak een donkere wereld wit...Ga naar voetnoot36
Van zijn hand verschenen, met een grote tussenpoos, twee bundels: Om 't Hoge Licht (1923) en Momento Grazioso (1951).Ga naar voetnoot37 ‘Daar waar 's dichters romanticisme een grondslag vindt van half-gedroomde realiteit en verinnigd cosmisch bewustzijn, weet hij een welsprekendheid en een vaart te bereiken, waarin de sublieme momenten niet weinig talrijk zijn.’Ga naar voetnoot38 In Momento Grazioso vindt men onder meer de cyclus De zeven hoofdzonden geschreven voor de danseres Han Rijnbeck, die Van Eysselsteijn in haar artistieke prestaties zeer na stond: Bij deze cyclus verzorgde Han Rijnbeck de choreographie, Hans Schouwman componeerde de muziek, terwijl Hans Orbaan de maskers, costumes en décors ontwierp.Ga naar voetnoot39 ‘Een alleszins boeiend experiment om een soort samenspel van dans, muziek, toneel en poëzie te scheppen.’Ga naar voetnoot40 Schouwman roemde Ben's taal als ene ‘die de Nederlandse musicus tot componeren dwingt [...]Men zegt vaak dat een dichter zo ‘muzikaal’ schrijft, maar een ander ding is of zijn gedichten geschikt zijn om verklankt te worden.’Ga naar voetnoot41 Naast deze twee bundels verschenen er nog een aantal verspreide gedichten, veelal gelegenheidswerk. | |
[pagina 50]
| |
Van dichterlijke taal-virtuositeit getuigden de negenenveertig nauwkeurig-op-maat-te-leveren teksten voor de klokken van het ‘Carillon voor Amerika’, die, in grootte verschillend, elk een bijzondere representatie hadden te vervullen. Zo de achtentwintigste klok, gewijd aan de communicatie-middelen (met Hermes, de bode der goden, gezien als symbool): Bode der goden met snelle, gevleugelde voeten,
Laat door Uw vlucht zich de landen en volkeren ontmoeten.Ga naar voetnoot42
De toneelschrijver. 't Was als dramaturg, dat Ben van Eysselsteijn zich voor het eerst nationaal èn buiten onze landsgrenzen naam maakte. 't Begon met de satire De duivel op aarde,Ga naar voetnoot43 In Nederland opgevoerd (1931) door het Hofstad Tooneel; regie: Eduard Veterman; hoofdrolspeler: Dick van Veen. Over het ontstaan van dit stuk (en daarmee van zijn toneelschrijverschap) vertelde de auteur indertijd aan H.G. Cannegieter: ‘In 1925 woonde ik als correspondent van een paar Hollandse bladen te Verona, waar ik op de Piazza Arena een marionettenspel zag, dat mij tot mijn eerste toneelstuk ‘De Duivel op Aarde’ inspireerde. Dit stuk is echt de vrucht van inspiratie geweest, want, terwijl ik op de wandeling van het theater naar mijn kamer de gedachten voelde toestromen, was het hele toneelspel reeds klaar. Deze wandeling heeft op zijn hoogst zeven minuten geduurd en ik had vijf jaar nodig om het ontwerp, dat ik onmiddellijk bij thuiskomst die avond op schrift stelde, volledig uit te werken.’Ga naar voetnoot44 De opvoering in Nederland genoot meteen een goede pers. Cornelis Veth was in de Telegraaf vol lof over de ‘nog jonge journalist’; repte ook van een ganse reeks, door het publiek bij open doek ook dadelijk erkende successen. Toch bleef het hier bij twaalf voorstellingen. In Vlaanderen was die ontvangst wel heel anders: Een jaar lang heeft De duivel bij het Vlaamsch Volkstooneel van Staf Bruggen gelopen. Regie: Staf Bruggen, die zelf ook de Duivel speelde. Ten slotte is het stuk ook in het toen nog cultureel bij ‘het Westen’ behorende, bij de zogenaamde Vrede van München schandelijk verraden Tsjecho-Slowakije gespeeld; en dat meer dan één seizoen lang, door het toneelgezelschap van het Zemske Divadlo te Brno. Het initiatief daartoe ging uit van een paar Tsjechische letterkundigen, die tijdens een verblijf te Brussel een voorstelling hadden gezien. | |
[pagina 51]
| |
In een betrekkelijk snel tempo volgden op De duivel: De vliegende feeks (1933), Château de Bersac (1935), De gendarm van Europa (1937), Uit het leven der OranjesGa naar voetnoot45 (1937) en De dubbelganger (1942). Van Eysselsteijn's tweede stuk, De vliegende feeks, ging Nieuwjaarsdag 1933 in première in de Stadsschouwburg te Rotterdam, gespeeld door het Rotterdams-Hofstadtooneel (regie wederom Eduard Veterman). Het werd die eerste avond geïntroduceerd als een oorspronkelijk Engels stuk The Flying Witch, een vrolijk vliegspel in drie bedrijven van Capt. Paul Cokely, in de vertaling van Mevrouw C.M. Rentink-Tervaert. Nadat deze opvoering een duidelijk succes was geworden maakte de auteur zich bekend...Ook deze Vliegende feeks vond opvoering in Vlaanderen (opnieuw Staf Bruggen) en in Tsjecho-Slowakije (ditmaal in het Nationale Staatstheater te Praag). De gendarm van Europa vond meteen een Vlaamse première. De klacht is niet nieuw, dat men in Vlaanderen Nederlandser denkt en voelt dan in Nederland zelf... Toch waren aan de opvoeringen van Van Eysselsteijn's stukken hier voor regie en spel namen verbonden als: Fie Carelsen, Cor van der Lugt Melsert, Johan de Meester, Paul Steenbergen, Eduard Veterman e tutti quanti. Na de oorlog had de toneelschrijver Van Eysselsteijn de vreugde van een Engelse première: Double Redoubled (zijn Dubbelganger), in 1946 in Glasgow opgevoerd in het Park Theatre, merkwaardig gevolg van de coöperatie van de, hier onder de bezetting ondergedoken Engelse journalist Herbert Antcliffe (die het vertaalde) en de hier als Brits militair van het bevrijdingsleger vertoevende John Stewart, directeur van het Park Theatre.Ga naar voetnoot46 In Van Eysselsteijn's oeuvre kregen nu de romans de overhand. Toch produceerde hij voor het toneel nog: het oorlogsstuk Bazuinen om Jericho (regeringsopdracht) en het Leidse Lustrumspel De zwarte tulp (1955). Ook het veel-bewonderde Vrouwenzand-Zangspel naar een Friese sage verscheen toen (1953) in druk. Johan de Meester had dit onder de bezetting reeds eenmaal (februari 1943) in de Princesseschouwburg naar voren gebracht. Later is de auteur er zelf met Charles Heijnen achter de vleugel het gehele land mee doorgetrokken.Ga naar voetnoot47 Van Eysselsteijn droeg alle rollen zelf voor, | |
[pagina 52]
| |
telkens van de ene huid in de andere kruipend. En dat ‘met al die verrukkelijke zeemansliedjes’ (Johan de Meester). Ja, het toneel had Ben's hart. Zijn verzamelde toneelcritieken zouden een machtig stuk nederlandse toneelgeschiedenis vormen.Ga naar voetnoot48 Daarnaast gaf hij in boekvorm een biografie van de toneelspeelster Fie Carelsen (1948). Aan de huldiging van de toneelschrijver Jan Fabricius bij diens vijfenzeventigste verjaardag had hij een werkzaam aandeel met een speelse rede, gebaseerd op de titels van diens vele toneelwerken.Ga naar voetnoot49 Van Eysselsteijn's filmscenario's bleven in portefeuille. Alleen dat voor het maken van een ‘Nationale film 1938’ (regeringsjubileum Koningin Wilhelmina)-waartoe zeven letterkundigen waren uitgenodigd-werd ter verfilming gekozen.
De prozaïst-romancier en biograaf. Treffend verschil tussen de sprekende en de schrijvende meester-verteller, die Ben van Eysselsteijn was! Sprekend was hij méér dan een vlot causeur. Improviserend kon hij, als op vleugelen der fantasie aan één stuk door boeien met al-dan-niet werkelijk gebeurde, of wel voor een nieuw boek uitgedachte, spannende belevenissen van altijd interessante personages, die hij,-door woord en gebaarzijn toehoorders zo-maar, in alle kleurigheid voortoverde; waarbij hij zich niet wars betoonde van gewaagde, dichterlijke gedachte-sprongen. Spontaan kregen ook de gewoonste gebeurtenissen in zijn mond een diepere betekenis. Schrijvend was hij een over-bedachtzame, met de pen meestal maar langzaam voortschrijdende auteur. Elk woord wikkend en wegend; elke situatie vanuit verschillende gezichtspunten nog eens weer overdenkend. En toch waren er aan al zijn werk reeds uitgebreide vóór-studies voorafgegaan: Door literatuur, door navraag, door naspeuren ter plaatse. Mij heugen nog de vragenlijsten over het oude Drenthe, met het oog op Verweerde stenen. En later gold het voor De poort der genade: ‘Ik ben nu in het Alhambra thuis als in mijn flatje.’Ga naar voetnoot50 En nog kon hij zich, na de voltooiing van een manuscript vragen blijven stellen. Had hij al zijn personen wel voorgesteld zoals zij in hun historische | |
[pagina 53]
| |
situatie dichterlijk-waar moesten zijn? Uit zulke overwegingen is zijn derde Drentse roman Wie pleit voor Ayolt? ontstaan. Ayolt, het zwarte schaap der familie uit Verweerde stenen treedt hier in dezelfde tijd en met dezelfde gebeurtenissen opnieuw op; maar Van Eysselsteijn geeft dan de feiten, zoals Ayolt die zelf zag en beleefde. 'n Waar ‘audiatur et altera pars’, geheel naar de aard van Van Eysselsteijn's evenwicht-zoekende, nooit naar één zijde doorslaande persoonlijkheid. Ook Van Eysselsteijn's romans-zelf telde hij er zeven-kennen allerlei voorwerk: Novellen, maar ook detectives, geschreven onder het motto: ‘scripsit pecuniae causa’. Men is geneigd ook zijn gedichten en toneelspelen tot ‘vooroefeningen’ voor zijn latere romans te stempelen: Zijn dichterlijke taal, zijn knappe dialogen, zijn nauwkeurige vaststelling van de identiteit der ‘rollen’, zijn minutieuse beschrijving van het ‘toneel’, waarop zich zijn verhaal afspeelt. Zeven romans. Na de eersteling Romance in F-dur (1933) het grote succes van zijn zee-roman Tussen Zuiderkruis en Poolster met zijn vele herdrukken en tal van vertalingen; 'n fascinerende nieuwe versie van de sage van de Vliegende Hollander, gebaseerd op het levensverhaal van de zeeman Hubert de Vries, die Van Eysselsteijn voor het eerst ontmoette in een der nachtlogementen van het Leger des Heils. Interessant is, dat ook het onbewerkte levensverhaal van deze matroos later door de auteur in druk gegeven werd. Hierop volgen dan drie Drentse en twee Spaanse romans. Curieus is, dat de belangstelling voor het eerste Spaanse thema (Bo'abdil) ook al in zijn vroegste Drentse dagen gewekt werd. In het Witte Hoes te Gieten had men voor slecht weer een plank vol lees- en kijk-boeken, de ‘regenplank’. Daar zag de jonge Ben voor het eerst de voorstelling, die nu het omslag siert van zijn Poort der genade: De laatste Morenkoning Granada verlatende tegenover de binnentrekkende Katholieke koningen Ferdinand en Isabella. 'n Voorstelling waarvan de tragiek hem zózeer pakte, dat ze hem bij bleef tot hij er 'n halve eeuw later de roman op bouwde die algemeen als zijn beste beschouwd wordt.Ga naar voetnoot51 De betekenis van de historische roman als zodanig (‘een stiefkind in onze huidige letterkunde’) en in het bijzonder die van De Poort der genade vond ik nergens beter vertolkt dan in de nrc door Henriëtte de Beaufort: Men kan dit boek lezen, zoals men kijkt naar een kunstwerk als de ‘Tapestry of Bayeux’ met zijn ‘rijktintige taferelen’. Maar zij tast dieper naar het ‘grond- | |
[pagina 54]
| |
akkoord van deze eminente historische roman’, het ‘met God verbonden zijn van Zijn twijfelaars, Zijn bestrijders, Zijn ongelovigen. Hun trouw kan groter zijn dan de trouw van hen die zonder nadenken Zijn Naam prevelen.’ ‘Waarlijk een bijdrage aan onze beschaving.’Ga naar voetnoot52 Naast deze historische romans publiceerde Van Eysselsteijn enkele biografieën, die in hun precisie al evenzeer een bijdrage vormen tot de ‘histoire contemporaine’.
Acta est Fabula. ‘Een goed woord op het einde van een toneelvoorstelling: ‘het verhaal is uit’. Ook op een sterfbed kan het met goed recht gezegd worden,’ aldus Ben van Eysselsteijn aan het slot van zijn laatste manuscript: Paus Maan. Of Ben, bij de moeizame voltooiing van deze laatste ‘fabula’ ook aan het eigen naderende einde gedacht heeft? Zeker is, dat een Hoffmanneske ‘hunkering naar een wereld achter deze wereld’Ga naar voetnoot53 hem tot het laatste toe bezield heeft.Ga naar voetnoot54
Meppen-Zweeloo (Dr.), zomer 1975 henk prakkeGa naar voetnoot55 | |
Voornaamste geschriftenGa naar voetnoot56Om 't hooge licht. Rotterdam, W.L. en J. Brusse, 1923 (verzen). Van de bevrijding der ziel. Gouda, M. Mallon, 1924 (novelle met tekeningen van Henri Pieck). Het raadsel van den dertienden december. Rotterdam, W.L. en J. Brusse, 1926 (detective onder het motto: ‘scripsit pecuniae causa’; vertaald in het Duits en het Hongaars). De duivel op aarde. Amsterdam, A.J.G. Strengholt, 1931 (satyre, toneelspel). opgevoerd in Nederland, België en Tsjecho-Slowakije). Goethe en de loge Amalia te Weimar. Leiden, Batteljee & Terpstra, 1932 (Essay). Het Chineese mysterie. Amsterdam, A.J.G. Strengholt, 1932 (detective-roman in samenwerking met Jan R. Th. Campert). | |
[pagina 55]
| |
De vliegende feeks. Amsterdam, A.J.G. Strengholt, 1933 (blijspel; opgevoerd in Nederland, België en Tsjecho-Slowakije; omgewerkte herdruk Toneelfonds Janssens, Antwerpen 1951). Romance in F-dur. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1933 (vertaald in het Duits, Tsjechisch en Zweeds). Zeven fantomen. 's-Gravenhage, Nederlandse Boekenclub, 1934 (novellen, geïllustreerd door Hein von Essen). Château de Bersac. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1935 (komedie; opgevoerd in Nederland; omgewerkte herdruk Toneelfonds Janssens, Antwerpen 1953). Gendarm van Europa. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1937; drama; opgevoerd in Nederland en België; omgewerkte herdruk onder de titel Een wereld zonder vrees. Tusschen Zuiderkruis en Poolster. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1937. (negende druk 1973; vertaald in het Duits, Deens, Zweeds, Noors, Tsjechisch, Spaans). Uit het leven der Oranjes. 1937 (zeven een-acters, geschreven in opdracht van Cor van der Lugt Melsert voor een Gala-opvoering in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag, ter gelegenheid van het huwelijk van h.k.h. Prinses Juliana en z.k.h. Prins Bernhard met muzikale illustratie van Hans Schouwman). Ein älter Matrose erzählt. Dresden, Neuer Buch Verlag, 1938 (novelle; onder pseudonym Frits Hagemann). Veertig jaar. De geschiedenis van een familie. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1938 (roman). Drie bladen uit een dagboek en Zeeuwse kwatrijnen in Het Triwindoegedenkboek van z.k.h. Mangkoe Nagoro vii. Soerakarta, 1939. Tijl Uilenspiegel. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1939 (naar Erich Kästner, illustraties van Walter Trier). De dubbelganger. Een spel vol verwarring. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1942 (opgevoerd in Nederland, België, Groot-Brittannië: Glasgow en Pitlochry). De getemde Brontosaurus. Utrecht, A.W. Bruna & Zn, [1943] (satyre). E. Th. A. Hoffmann, de verteller der Romantiek. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1942 (essay; herdruk 1945). Dorre grond, een Drenthe-roman. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1942 (geïllustreerd door Herman Dijkstra; derde druk 1948; heruitgave Amsterdam-Boek, 1975). Het lied van de zee. Amsterdam, Bigot & Van Rossum, 1945 (novellen; geïllustreerd door Eppo Doeve). De ballade van Mac Baine. Assen, Van Gorcum & Comp., 1945 (rijmprent met tekening van Dick de Wilde). Naar breeder vlucht. Vijfentwintig jaren K.L.M. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1946. Het verhaal van de robijn. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1946 (novelle). De terugkeer. Leiden, Nederlandse Uitgevers Mij., 1948 (novellen). Fie Carelsen. Een toneelleven. Maastricht, nv Leiter-Nypels, 1948 (omgewerkte herdruk 1957 bij dezelfde uitgever). Bazuinen om Jericho. Assen, Van Gorcum & Comp. nv, 1950 (drama, met biografische inleiding van Hubert Lampo, geschreven in opdracht van het Ministerie van o.k. en w. en voor het Drents Genootschap uitgegeven; opgevoerd in Nederland, België en Duitsland; herdruk 1955). | |
[pagina 56]
| |
Momento Grazioso en andere gedichten. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1951. De gelaarsde kat. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1951 (naar Erich Kästner, illustraties van Walter Trier). Idomeneia en de Kentaur, 's-Gravenhage, A.A.M. Stols, 1951 (roman; in samenwerking met Hubert Lampo). De akkerman en de dood, 1952 (ballet-scenario met verzen naar het manuscript Der Ackermann und der Tod van Von Saaz voor het Residentie-Ballet van Han Rijnbeck met muziek van Hans Schouwman). Baron van Munchhausen. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1952 (naar Erich Kästner, illustraties van Walter Trier). Inleiding in Halverwege. Verzamelde Gedichten van Louis de Bourbon. Amsterdam, A.J.G. Strengholt, 1953. Vrouwenzand. Een Friese sage. Antwerpen, Toneelfonds Janssens, 1953 zangspel in vijf bedrijven met proloog en epiloog; muziek van Charles Heijnen; opgevoerd in Nederland, België, Duitsland). Verweerde stenen. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1955 (roman; tweede druk 1957; heruitgave Amsterdam-Boek, 1974; vertaald in het Duits Verwitterte Steine. Biederstein Verlag, München, 1959). De zwarte tulp. 1955 (lustrumspel geschreven in opdracht van het Leids Studentenkorps met muziek van Harm Smedes en choreografie van Han Rijnbeck). De dichter en de dalang in Ina Boudier-Bakker tachtig jaar. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zn, 1955. Inleidingen bij Ludwig Bäte, Intermezzo in Meisenheim; André Chamson, Oude wegen en jonge mensen; Noto Soeroto, Goden, mensen en dieren; Ernst Wiechert, De vader; Sigrid Undset, Afscheid; André Chamson, Adeline Vénician. Delft, Uitgeverij W. Gaade, 1955-1957 (preciosareeks). De burgers van Schilda. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1956 (naar Erich Kästner, illustraties van Horst Lemke). Geoffrey Chaucer. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1957 (rijmprent met tekening van Dick de Wilde). Don Quichotte. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1957 (naar Erich Kästner, illustraties van Horst Lemke). Ontvangst op Laerwoud - tuinfeest op de havezathe Zuidlaren, op een zomerse dag, July 1787. Assen, Van Gorcum & Comp., 1958 (openluchtspel geschreven voor de gemeente Zuidlaren). Gebed om vrijheid. 1958. (openluchtspel, bevrijdingsherdenking in opdracht ministerie van o.k.w.). Maria in Campis. 1959. (openluchtspel zevenhonderdjarig bestaan Assen in opdracht van het stadsbestuur Assen; manuscript). Tussen eb en vloed. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1961 (toneelromance uit de Franse revolutie). Tagore in Holland in Rabindranat Tagore, A Centenary Volume. New Delhi, Sahitya Academy, 1961. De geschiedenis der margarine. Rotterdam, Unilever nv, 1961. De geschiedenis van de zeep. Rotterdam, Unilever nv, 1962. | |
[pagina 57]
| |
Bij de hoorns gevat. Maarssen, Jubileumuitgave U. Twijnstra, 1962. De poort der genade. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1964 (roman; tweede druk 1971; door Joh. Piron vertaald Der König im Frauenturm. Recklinghausen, Georg Bitter Verlag, 1968). Iets over het Haags Letterkundig genootschap O.K.K., Den Haag. 's-Gravenhage, ‘Oefening Kweekt Kennis’, 1966. Profeet en Vaderland in Kinderen van ons eigen Volk. 's-Gravenhage, Van Stockum & Zoon, 1959 (over Noto Soeroto). Blick über die Grenze in Begegnungen mit Rolf Bongs. Emsdetten, Verlag Lechte, 1967. Wie pleit voor Ayolt? 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1968 (roman). Henriëtte L.T. de Beaufort. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds Uitg. Mij., 1970 (biografie). Cor van der Lugt Melserts Hofstadtoneel in Facetten van Vijftig jaar Nederlands Toneel (1920-1970) ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Nederlands Toneelverbond. Amsterdam, Moussault Uitgeverij nv, 1970. Paus Maan. Roman over een kerk in verwarring. 's-Gravenhage, Leopold, [1973]. (posthuum verschenen). Anton Pieck. Zijn leven-zijn werk. 's-Gravenhage, Ad. M.C. Stock-Zuid-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, 1973 (posthuum verschenen; voltooid door Hans Vogelesang). |
|