king met de romaanse kunst en architectuur die hem zijn leven lang om haar zinvolle eenvoud dierbaar zouden blijven. Vanaf 1894 op het gymnasium aan de Weteringschans in Amsterdam, deed hij in 1896 met succes staatsexamen; hij zat toen pas in de vijfde klas maar de schoolse tred viel hem te traag. Daarna ging hij aan de Universiteit van Amsterdam klassieke talen studeren. Op 2 november 1900 slaagde hij voor zijn kandidaats-examen, in niet geringe mate bij zijn studie gestimuleerd door de inspirerende componist en classicus Alphons Diepenbrock, die met Elisabeth de Jong van Beek en Donk, een nicht van de Van der Meer de Walcherens, gehuwd was.
In deze jaren had Pieter van der Meer vele relaties aangeknoopt in het socialistische kamp, met Frank van der Goes, Frederik van Eeden, Domela Nieuwenhuis, Herman Heijermans; hij streefde ‘het reine leven’ na, was vegetariër en geheelonthouder en stichtte met David Wijnkoop in Amsterdam zelfs een marxistische studentenvereniging.
Na zijn kandidaats-examen trok Van der Meer, niet van plan zich verder voor een burgerlijk leraarsbestaan te bekwamen, naar het centrum van de socialistische beweging, naar Brussel, waar hij aan de Université Nouvelle onder andere colleges maatschappijleer volgde. Van deze veelbewogen levensperiode heeft hij in zijn roman Jong leven (1903) verslag uitgebracht.
Hij reisde in deze jaren naar München en Bayreuth en ontmoette in februari 1901 in Brugge Christine Verbrugghe, met wie hij op 18 juni van het volgende jaar in Brussel in het huwelijk trad. Christine Wilhelmina Françoise Josephine Verbrugghe was op 10 augustus 1876 te Vlissingen geboren als dochter van Theobald Verbrugghe en Maria Wilhelmina Josephina, marquise de Villeneuve.
In het jaar dat aan zijn huwelijk voorafging, vertoefde Van der Meer onder de havenarbeiders in Rotterdam, beschreven in Job, de bootwerker, een omvangrijk boek dat echter om zijn realistische milieuschildering door de uitgever werd geweigerd.
Pieter en Christine gingen in St.-Agathe-Berchem wonen; in 1903 verhuisden ze naar Vorst waar in datzelfde jaar hun zoon Pieterke geboren werd.
Er had zich intussen in de levensbeschouwing van Van der Meer een ingrijpende verbreding voltrokken. Niet alleen vroeg hij zich nog altijd af hoe de mens als sociaal wezen een zinvolle plaats in de samenleving kon innemen; maar blijkens zijn romans van die jaren, Het geheim (1906) en