Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1973
(1973)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Victor Emanuel Korn
| |
[pagina 161]
| |
- gewekt was, liet hij door een verhandeling, in 1952, dus jaren later gepubliceerd, blijken. Wij bedoelen zijn opstel Problemen der Makassaars-Boeginese samenleving, afgedrukt in deel 108 van de Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Het is een kritische en zeer zakelijke bespreking van het boek van (wijlen) dr. H. Th. Chabot, in 1950 in Leiden als proefschrift verdedigd, en getiteld Verwantschap, stand en sexe in Zuid-Celebes. ‘Voor mij persoonlijk,’ zo schreef Korn, ‘had het boekje de aantrekkelijkheid te handelen over een rechtskring, waarin ik veertig jaar geleden mijn eerste leerjaar als bestuursambtenaar doorbracht.’Ga naar voetnoot2 Korn had gaarne gezien, dat Chabot een beschrijving had gegeven van het Makassaars-Boeginese adatrecht, het levende volksrecht, waartoe dr. Chabot voor de wereldoorlog opdracht had gekregen. Het werd evenwel, vooral ook omdat zoveel voor de oorlog verzameld materiaal verloren ging, een structuurbeschrijving, een sociografie. ‘Persoonlijk betreur ik die koerswijziging,’ aldus Korn. Intussen gaat hij diep op de vraagstukken van die samenleving in. Niet het staatsrecht, de financiën of de economie, maar het levende volksrecht der Indonesiêrs - wier recht grotendeels ongeschreven, dat is ongecodificeerd was (en feitelijk nòg is) - interesseerde Korn en wel zijn leven lang. In 1918 is hij op Bali, waar hij korte tijd optreedt als controleur, besturend ambtenaar van Tabanan, een deel van de toenmalige afdeling Zuid-Bali; een jaar later is zijn standplaats Dēn Pasar, het centrum van Zuid-Bali, standplaats van de afdelingsbestuurder (assistent-resident) en hoofdplaats van het voormalige vorstendom Badoeng (Badung). Toen hij in Zuid-Bali kwam, was het nog maar iets meer dan een dozijn jaren geleden, dat de Zuidbalische vorstendommen onder rechtstreeks Nederlands gezag waren gebracht.Ga naar voetnoot3 Veel viel te leren en waar te nemen in een gebied, dat nog zo weinig invloed van buiten in zich had opgenomen. De onderafdelingen in het nieuwe bestel droegen de namen der oude vorstendommen; zoons of kleinzoons of andere verwanten van de vroegere vorsten waren de hoogste inheemse functionarissen, onder de titel negarabestuurder, maar stonden onder de voogdij der Europese bestuursambtenaren; continuiteit en discontinuiteit. Het is hier, dat Korn zijn jarenlange arbeid begon, die zou leiden tot wat verreweg zijn voornaamste werk zou worden: zijn boek Het adat- | |
[pagina 162]
| |
recht van Bali. Het mooie, destijds nog niet door de toeristerij geteisterde land inspireerde hem tot het verzamelen van al die gegevens over het volk, zijn religie, zijn recht en zijn zeden, die hij met mogelijkheid bijeen kon krijgen. Gelukkig had hij daarbij de steun van zijn chefs en van zijn collega's, maar, wat van veel meer belang is, van vele Baliërs zelf. Na acht jaren onafgebroken dienst komt hij met ziekteverlof naar Nederland. Dat ziekteverlof wordt studieverlof. Hij volbrengt de doctoraalstudie; op 18 november 1924 verleent de Leidse Universiteit hem de doctorstitel. Proefschrift: Het adatrecht van Bali. Promotor was zijn hoogvereerde leermeester Van Vollenhoven. In 1926 is hij weer op Bali terug; zijn studiën van Bali en het Balische leven gaan onverpoosd door en hebben zodanige aandacht en waardering, dat hem bij besluit van de toenmalige minister van Koloniën de opdracht toevalt, een nieuwe bewerking te bezorgen van zijn oorspronkelijk proefschrift, aan de hand van de tijdens zijn bestuursperiode op Bali verzamelde gegevens. Een dergelijke opdracht aan een bestuursambtenaar in actieve dienst was een hoge uitzondering. Intussen was hij een jaar lang, tot assistent-resident bevorderd, in Zuid-Oost Borneo geweest, om in maart 1929, nu als afdelingsbestuurder van geheel Zuid-Bali, weer terug te zijn. Maar in Nederland bezorgt hij de tweede, sterk ‘vermeerderde’ uitgave van zijn oorspronkelijk proefschrift: Het Adatrecht van Bali, tweede druk (670 bladzijden tekst). De schrijver heeft zich beijverd, alles wat tot 1930 over Bali geschreven of bekend was, te verwerken: van vroeg-zeventiende eeuwse berichten en verhalen tot en met hetgeen onderzoekers als Van der Tuuk, Liefrinck, Stutterheim en Van Stein Callenfels reeds bijeengebracht hadden. Het is slechts voor een klein deel eigen werk, zo schrift hij in zijn voorbericht: ‘Voorzover de gegevens niet ontleend zijn aan de literatuur - die ik poogde, zo volledig mogelijk samen te vatten - zijn ze van Baliërs afkomstig. Alle berichtgevers te noemen is ondoenlijk.’ Is dit verreweg het hoofdwerk, dat Korn tot stand bracht, in de vaktijdschriften van die tijd (de ‘Bijdragen’, het Koloniaal Tijdschrift, de Koloniale Studiën) vindt men nog een vrij groot aantal artikelen van zijn hand over diverse Balische onderwerpen. Het eerste dateert reeds uit 1917 en handelt over belastingproblemen op Bali en Lombok.Ga naar voetnoot4 Zeer bekend in vakkringen is zijn monografie over het oud-Balische dorp Tnganan Pagringsingan; als boek verschenen in 1933 (op Bali zelf uitgegeven). Korn heeft op bijkans onnavolgbare wijze zijn ambtelijke plichten met onderzoek | |
[pagina 163]
| |
weten te combineren. Als bestuursambtenaar maakte hij intussen, zoals ons reeds bleek, geregeld promotie. Als in 1933 het zo juist genoemde kleine boek verschijnt, is Korn weer terug in actieve dienst, maar nu in Noordelijk Sumatra, in het toenmalige sultanaat Asahan. Bali heeft hij niet teruggezien; hij dient verder in Midden-Sumatra, in het land Minangkabau, om in september 1936 de hoge post: resident van Tapanoeli (Tapanuli) te bereiken. Beide gebieden: Minangkabau en Tapanuli zijn, adatrechtelijk gezien, even belangwekkend. Al was het alleen maar uit het oogpunt van huwelijksrecht, verwantschapsrecht en erfrecht. Het volk van Minangkabau volgt, ondanks eeuwen Islamitische kultuur een matrilineaal stelsel; het Tapanulische buurland, land der Bataks, volgt een strikt patrilineaal systeem - strikter nog dan het patrilineale Bali, waarmee Korn zo goed bekend was. Maar in 1939, als op 23 maart zijn opvolger als gewestelijk bestuurder is benoemd, heeft Korn zijn koloniale bestuursloopbaan afgesloten. Hij gaat terug naar Nederland, na meer dan een kwarteeuw het oude koloniale rijk te hebben gediend; gepensioneerd, geridderd. De rest van zijn leven woont hij in zijn vaderstad.
Het is moeilijk, nu, nadat, al weer een kwarteeuw geleden, het koloniale bewind zijn einde vond, de betekenis aan te geven van een bestuursambtenaar als Korn, die te midden van het dagelijks bestuursbedrijf, zoveel energie en ‘vrije tijd’ wist te besteden aan het rechtsleven der volken, die hij diende te ‘besturen’. En wat zeggen die rangen van de oude bestuurshiërarchie de lezer anno 1973? Het verrichte wetenschappelijke werk blijft niettemin van belang. Korn, deze hoog geklommen bestuursambtenaar, was ook, na Ter Haar, de belangrijkste leerling van de grote Leidse jurist mr. C. van Vollenhoven,Ga naar voetnoot5 al zijn er naast hem nog anderen te noemen. Het is niet verwonderlijk, dat Korn in hetzelfde jaar (1939) benoemd werd aan de Leidse Universiteit, eerst als buitengewoon, sinds 1945 als gewoon hoogleraar in het adatrecht van Nederlandsch Indië, dan wel (zoals het spoedig geworden is) Indonesië. Voor buitenstaanders is de betekenis van dit uitgebreide studie-gebied niet zo duidelijk. Anno 1973 vindt men aan Indonesische universiteiten verscheidene leerstoelen weer aan dit recht gewijd. Korn, in zijn lange voorspoedige loopbaan als bestuursambtenaar, heeft zijn belangstelling voor dit veelvormige volksrecht steeds opnieuw kunnen voeden, omdat hij gediend heeft in gebieden, waar ‘inheemse recht- | |
[pagina 164]
| |
spraak’ bestond en hij inheemse rechtbanken ‘leidde’. Hierbij een kleine toelichting: Misschien is de situatie voor de tweede wereldoorlog het bondigst samengevat door professor Lemaire, wiens boek: Het recht in Indonesië, in 1952 verschenen, tot nog toe het laatst-verschenen algemeen overzicht is van de rechtsontwikkeling (tot dat jaar) in het grote land. Het vooroorlogse rechtswezen was pluralistisch. ‘Het pluralisme bestond in de grond der zaak uit verscheidene rechtspraakssferen nevens één.’ Dat wil zeggen, dat ‘op hetzelfde geografische gebied meerdere rechtspraakorganisaties tegelijk werkzaam waren.’Ga naar voetnoot6 Er waren dan de goevernementsrechters, bij de wet ingesteld. Zoals de landraden in geheel Java en Madoera en op enkele centra in de ‘buitengewesten’. Er was andere rechtspraak (hoewel meestal door dezelfde juristen volvoerd) voor ‘Europeanen en met hen gelijkgestelden’ dan voor de Indonesische bevolking. Voor de eerste categorie èn voor de Chinese bevolkingsgroep gold het burgerlijk wetboek (afgezien van enkele speciale regelingen) zo vaak zij gedaagden waren. Er was bovendien nog Mohammedaanse godsdienstige rechtspraak - ook nù, anno 1973 - hoofdzakelijk op Java en Madoera. Maar er was ook een groot aantal gewesten, waar (om een staatsrechtelijke term te gebruiken) de bevolking was ‘gelaten in het genot van haar eigen rechtspleging’. Door de wet niet ingestelde, maar wel erkende rechtspraak. En hiermede worden bedoeld al die rechtbanken (in Atjeh, in Zuid-Sumatra, op Bali en Lombok en waar niet al) samengesteld uit hoofden en notabelen, die, gewoonlijk onder leiding van een bestuursambtenaar de geschillen en delicten der inheemse bevolking hadden te berechten. Al de complicaties van de oude toestand worden in Lemaire's genoemde boek kortelijk aangeduid.Ga naar voetnoot7 Kortom, in zijn gehele bestuurstijd heeft Korn te maken gehad met het volksrecht. Hoewel hij voorgoed te boek staat als de man van het Balische adatrecht, vindt men onder zijn kleinere geschriften, verspreid over vele tijdschriften, onder meer een verhandeling over De oorsprong van het Djambische Rijk, het rijkssieraad Si Goendjai, en de ééndagsvorst’ (1950); Bantoegewoonterecht (1951); Batakse offerande (1951); De Thesawalamai (betreft Ceylon; 1955) en min of meer polemische geschriften zoals: Adatgrondenrecht en domeinfictie (1946) of De grond van de Papoea en de Staten-Generaal (brochure; 1956). Toch was tijdens zijn hoogleraarschap het vak waarvoor hij was aan- | |
[pagina 165]
| |
gewezen, in het academische kader op de achtergrond geraakt. Indonesië was een zelfstandige republiek geworden; de koloniale era in de Nederlandse geschiedenis - weldra bleek: in de gehele Europese geschiedenis - was voorbij. Toen hij zijn inaugurele rede hield (19 januari 1940) was de Tweede wereldoorlog reeds uitgebroken. De Leidse Universiteit kreeg, reeds vóór het einde van hetzelfde jaar grote moeilijkheden met de Duitse bezetter; de universiteit werd lange tijd gesloten; de verbindingen met Indonesië stagneerden. Na 1945, na 1949 nog meer, werden de wetenschappelijke contacten sporadisch - een situatie waarin pas na 1965 een positieve wending is gekomen. Maar tot 1958 - het jaar waarin Korn besloot, af te treden - was het stil rondom zijn leerstoel. De jaarlijks aankomende groepen studenten voor de indologische vakken die in Van Vollenhoven's grote dagen en nog voor 1940 de oude collegezalen en zaaltjes bevolkten, waren verdwenen; weinige werkelijk belangstellenden in dat voor westerse juristen zo ‘exotisch’ lijkende vak bleven over. Toen (overigens met vrij lange vertraging) zijn oud-promovendus Johannes Keuning in zijn plaats benoemd werd, kreeg deze een gewijzigde leeropdracht, die hem de vrijheid gaf, zijn aandacht te richten op Afrika. Reeds in 1965 stierf Keuning en Korn's laatste publicatie was een In memoriam, aan Keuning gewijd. Korn overleed 25 juni 1969 in Den Haag. De lijst van geschriften vermeldt niet een aantal belangrijke boekdelen, die onder Korn's leiding en toezicht tot stand kwamen, zonder dat zijn naam vermeld werd. Wij bedoelen de adatrechtbundels. Vele jaren lang had de verzameling en publikatie van deze ‘bouwstoffen’ voor de beschrijving van het levende recht onder Van Vollenhoven's leiding gestaan; een uniek werk. Wij menen, dat het nimmer is gedaan voor enig ander deel van de Derde Wereld. Korn heeft gezorgd, dat dit werk werd voortgezet, nauwkeurig zo als zijn leermeester het placht te doen. Zo verschenen nog na de tweede wereldoorlog de bundels xliii, (Gajo-, Alas- en Bataklanden, 1949) xliv (Borneo, 1952) en tenslotte xlv (Nieuw-Guinea, 1955) uitgegeven onder de auspiciën van het Koninklijk Instituut voor Taal, Land- en Volkenkunde. Van dit vermaarde instituut was hij jarenlang bestuurslid; in 1950-'52 voorzitter van dit bestuur. In die functie heeft hij in 1951 de viering van het honderdjarig bestaan van het Instituut geleid. Van Korn's werk zijn twee studiën in het Engels vertaald. In de Engelse vertaalbundel: Bali, studies in life, thought and ritual (serie: Selected Studies on Indonesia) vindt men in enigszins verkorte vorm zijn dorpsmonografie Tnganan Pagringsingan terug, en zijn opstel: Balische priesterwijding, dat | |
[pagina 166]
| |
van 1918 dateert (The consecration of a priest; The village Republic of Tenganan pagringsingan). Voorts verscheen van hem slechts één alleen in het Engels gepubliceerd stuk: Past and future of Indonesian Adatlaw (in The future of customary law in Africa, 1956). Korn heeft als hoogleraar geworsteld met wat de vaderen noemden ‘de ongunst der tijden’. Dat waren de oorlogsjaren, waarin hij zijn academisch werk begon; dat waren de crisisjaren, waarin de Republiek Indonesië ontstond; dat waren de schaarse wetenschappelijke contacten met het Indonesië van de jaren vijftig. Zij, die zoals hij, in wetenschappelijke dienst aan de volken van Indonesië een levenstaak hadden gezien, begrijpen wat dit voor hem betekende. Wij vinden er de weerslag van zijn verhandeling: Oosterse visie op Westers bewind, waarin hij trachtte tot een evenwichtig oordeel te komen over het koloniale systeem. Het is overigens een tijd geweest, waarin men ginds meer geneigd was om stenen weg te werpen, dan om stenen te verzamelen. Dan, eerst tegen het einde van zijn leven is daarin verandering gekomen: in het nieuwe rechtsstelsel dat Indonesië wil opbouwen zal het eigen recht, het adatrecht, grondslag zijn. Korn heeft gewerkt, zolang hij daartoe de kracht had, en (om met wijlen Snouck Hurgronje te spreken) van niemand wordt meer verlangd, dan hij vermag.
Utrecht, mei 1973 j. prins | |
Voornaamste geschriftentbb: Tijdschrift van het Binnenlandsch Bestuur ig: Indische Gids. bki: Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. kitlv: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. kt: Koloniaal Tijdschrift. ks: Koloniale Studiën. njb: Nederlands Juristenblad. Het damarbedrijf in het sultanaat van Batjan in tbb 51, 1917, p.277-294. De belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten in verband met de heffing der landelijke inkomsten op Bali en Lombok in tbb, aug. 1917, p.472-500. Lepra en kastenverschil op Bali in ig, 1922, p.231-235. De betekenis der adoptie in de Balische samenleving in ig, 1922, p.297-321. Balische overeenkomsten. Uitgave kitlv, 1922. Hoe er nieuw licht werd geworpen op het Balische Soebakwezen in kt 12, 1923, p.324-331. Het adatrecht van Bali. Proefschrift Leiden, 's-Gravenhage 1924 (Herdruk, uitgegeven met steun van de Adatrechtstichting, 's-Gravenhage, 1932). | |
[pagina 167]
| |
Bali is apart,... is fijner bezenuwd dan enig ander deel van Indië in kt 14, 1925, p.44-53. Balische decentralisatie in ks 2, 1926, p.178-191. Balische bevloeiingstunnels in ks 3, 1927, p.351-381. Balische priesterwijding, Ong Awya Prana Masameh in kt 17, 1928, p.481-500. Inheemsche rechtspraak. Beschouwingen over de aanhangige ontwerpregeling in De Locomotief, 30-8-1928; 1-9-1928; 4-9-1928; 5-9-1928. De verhouding van adat-functionarissen tot bijzondere dienstvakken in De Stuw 1, 1930, p.6-9. De dorpsrepubliek Tnganan Pagringsingan. Singaradja 1933 (Uitgaven Kirtya Liefrinck-Van der Tuuk, Singaradja, 8). De wetgeving der Indonesische volksgemeenschappen Leiden, 1940. (Oratie, Leiden, 19-1-1940). Het Indonesische Dorp, in W.H. van Helsdingen en H. Hoogenberk (red.), Daar wèrd wat groots verricht, Amsterdam 1941, p. 114-125. A.J. de Lorm en G.L. Tichelman, Verdwijnend cultuurbezit. Beeldende kunst der Bataks in Cultureel Indie 3, 1941, p.47-50 (bespreking). De vrouwelijke mamaq in de Minangkabausche familie in bki 100, 1941, p.301-338. Noesa Penida in Cultureel Indië, mei-juni 1944, p.97-109. Adatgrondenrecht en domeinfictie. Twee critieken. Uitgegeven door de Adatrechtstichting, 1946 (samen met R. van Dijk). Mohammedaansch recht en adatrecht in Britsch- en Nederlandsch-Indië in bki 104, 1948, p.103-118. De oorsprong van het Djambische Rijk, het rijkssieraad Si Goendjai en de èèndagsvorst in Bingkisan Budi, Feestbundel aangeboden aan prof. dr. Ph. S. van Ronkel op zijn tachtigste verjaardag, 1950, p.170-187. Neerlands taak bij het verlenen van internationale hulp aan onderontwikkelde landen in bki 107, 1951, p.105-116. Bantoegewoonterecht in Mens en Maatschappij 26(3), 1951, p.146-158. De Philippijnen en Indonesië in Indonesië 4, 1950 '51, p.128-152. Problemen der Makasaars-Boeginese samenleving in bki 108, 1952, p.17-35. Batakse offerande in bki 109, 1953, p.32-51 en 97-127. In Memoriam Henri Titus Damsté, 28 Januari 1874-6 Januari 1955 in bki 111, 1955, p.113-136. De Thesawalamai in bki 111, 1955, p.38-39. Nieuw-Guinea, een balans en een programma in bki 111, 1955, p.385-412. Een aanvulling op: Nieuw-Guinea, een balans en een programma in bki 112, 1956, p.88-90. Indonesia: Past and future of Indonesian Adatlaw in The future of customary law in Africa - L'avenir du droit coutumier en Afrique - Symposium - colloque Amsterdam 1955, organized by the Africa-Instituut - Afrikaans Studiecentrum Leiden, in collaboration with the Royal Tropical Institute Amsterdam. Universitaire pers Leiden, 1956, p.208-228. Oosterse visie op Westers bewind in bki 113, 1957, p.16-31 (Een enigszins uitgewerkte weergave van een gelijknamige diëscollege, 8-2-1957). De grond van de Papoea in de Staten Generaal. 1956 (brochure). Nieuw agrarisch recht voor Nederlands Nieuw-Guinea in bki 114, 1958, p.133-169. The consecration of a Priest - The village Republic of Tenganan Pegeringsingan. (Engelse ver- | |
[pagina 168]
| |
talingen, de laatstgenoemde enigszins bekort, van De Dorpsrepubliek Tnganan Pagringsingan en Balische priesterwijding, Ong awya prana masameh, in: Bali, Studies in Life, Though and Ritual, Selected Studies on Indonesia by Dutch Scholars, 5, pp.131-153, 301-368. The Hague, Bandung, 1960.) In memoriam Johannes Keuning in njb, 29, 1965, p.631-633. |
|