Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1972
(1972)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Honoré van Waeyenbergh
| |
[pagina 269]
| |
aan het IJzerfront door een shrapnel zwaar werd gekwetst.Ga naar voetnoot3 Na voorlopige verzorging van de opgelopen kwetsuren en allerlei verwarrende en voor de soldaat pijnlijke incidenten, gelukte het hem uiteindelijk te worden ingescheept naar Engeland waar hij te Manchester een heelkundige operatie onderging. Toen hij naar het front terugkeerde, werd hij aangesteld als secretaris van de hoofdaalmoezenier mgr. Marinis, en in die hoedanigheid maakte hij op 11 november 1918 het einde mee van de krijgsverrichtingen. In 1919 treffen wij Honoré Van Waeyenbergh opnieuw in 't Mechels groot seminarie aan, waar hij op 28 december 1919 door kardinaal Mercier priester wordt gewijd. Hierop volgde zijn terugkeer naar de Leuvense Alma Mater met de opdracht het doctoraat in de klassieke philolologie voor te bereiden. Een verblijf aldaar in het Heilige-Geest-college was van korte duur. Reeds op 2 februari 1920 ging hij als rhetorikaleraar naar het St.-Gummaruscollege te Lier. Niettegenstaande zijn taak van leraar slaagde hij erin, dank zij een ongemeen doorzettingsvermogen, het doctoraal examen in de klassieke letteren met grote onderscheiding af te leggen (1924). Voortaan zouden de nieuwe opdrachten snel op elkaar volgen: college-directeur te Lier (8 december 1924) en vervolgens op het St.-Jan Berchmanscollege te Antwerpen (30 juli 1927), onderrector aan de Leuvense Alma Mater (1936-1940), rector magnificus aldaar (1940-1962), hulpbisschop van de Mechelse kardinalen van Roey en Suenens (1954-1971). Inmiddels aanvaardde hij nog menig andere bijkomstige, soms zware taak, zoals bijvoorbeeld het voorzitterschap van de commissie belast met het onderzoek naar de houding van koning Leopold iii gedurende de Duitse bezetting (1946), vervolgens van de raad van beheer van de universiteit Lovanium te Kinshasa (1948), en verder van de Federatie van Katholieke universiteiten (1949).Ga naar voetnoot4 In deze korte biografische schets moet vanzelfsprekend onze aandacht vooral gaan naar Van Waeyenbergh's taak als rector magnificus van de Leuvense Alma Mater. Zijn rectoraat groeide uit tot een van de meest tragische, meest vruchtbare, meest glanzende van de sinds 1834 heropgerichte universiteit.Ga naar voetnoot5 Na amper te zijn benoemd op 19 maart 1940, beleefde de rector magnificus het uitbreken van de tweede wereldoorlog. Opnieuw leed de | |
[pagina 270]
| |
Universiteit grote schade. Op 17 mei 1940 ging haar bibliotheek in de vlammen op. Vervolgens moest de nieuw benoemde rector dag in dag uit een bestendige strijd van schermutselingen voeren tegen de Duitse bezettende macht om de autonomie van zijn instelling te vrijwaren, om zijn professoren en studenten te beschermen. Toen op 14 februari 1943 de Duitse militaire bevelhebber de eerste jaarsstudenten tot gedwongen arbeid verplichtte, verzetten de rectoren van de universiteiten zich eensgezind tegen deze ‘verordening’. Te Leuven weigerde Van Waeyenbergh namen en adressen aan de Duitse bevelhebbers mee te delen. Te Brussel nam hij het woord in naam van zijn collega's en beschuldigde hij de bezettende macht het volkerenrecht met de voeten te treden. Zijn moedige en harde welsprekendheid kon generaal Reeder niet slikken. Op 5 juni 1943 werd Van Waeyenbergh gevangen gezet en op 30 juni daaropvolgend tot achttien maand hechtenis veroordeeld. Dat hij te St.-Gillis-Brussel de gevangenis overleefde, dankte hij aan de tussenkomst van de hoogste kerkelijke en wereldlijke instanties. Hem werd te Tervuren een verplichte residentie opgelegd met volstrekt verbod nog als rector te fungeren. Toen echter op 13 mei 1944 de universiteit opnieuw zwaar door oorlogsgeweld werd getroffen, beletten de Duitse militairen niet langer meer zijn terugkeer naar Leuven om er de nood van zijn universiteit en die van de Leuvense burgers te lenigen. Onder Van Waeyenbergh's beheer kende ‘Leuven’ een ongemene uitbreiding. Gedurende de periode 1950-1960 steeg het aantal studenten van 7473 tot 13.404. Talrijke nieuwe gebouwen, waaronder het ruime academisch ziekenhuis te Pellenberg, rezen uit de grond. De universiteitsbibliotheek werd geheel hersteld en, dank zij de kundige leiding van de hoogleraren Van Cauwenbergh en Vanderheyden, werden de schappen opnieuw tot plooiens toe met boeken vol geladen. Professoren en studenten publiceerden overvloedig, en de inventaris van hun wetenschappelijk werk werd in boekdelen vii-xii van de Bibliographia Academia bekend gemaakt.Ga naar voetnoot6 Gedurende de laatste jaren van het Belgisch bewind in Congo durfde de rector het nog aan te Leopoldstad-Kinshasa de katholieke universiteit Lovanium te stichten.Ga naar voetnoot7 Zijn geestdrift en de toewijding van zijn medewerkers slaagden erin op de hoogvlakte van Kimuenza, nabij Kinshasa, de nieuwe universiteit volledig uit te bouwen. Over heel het land | |
[pagina 271]
| |
en in alle milieu's was Honoré Van Waeyenbergh, die uit de tweede wereldoorlog als held en martelaar te voorschijn was getreden, een geëerde en gevierde persoonlijkheid. Geen rector kreeg als hij zo milde giften toebedeeld. Nooit mocht Leuven zo overvloedig van de vrijgevigheid van een katholiek mecenaat genieten. Van Waeyenbergh, die als jongeling toeschouwer was geweest van de Brusselse staatsie en tijdens zijn negenjarig verblijf te Antwerpen de bekoring had ondergaan van de hang der Sinjoren voor barokse praal, hechtte eraan, meer dan vroeger te Leuven geschiedde, de ‘public relations’ met de overige universiteiten in binnen- en buitenland te verzorgen. Hij kende de kunst om zijn genodigden op heerlijk gastvrije wijze te ontvangen. Het verlenen van eredoctoraten werd telkens een schitterende Leuvense hoogdag. Promoties als die van Paul Claudel (1946), van kanselier Adenauer en minister Schuman (1948), van maarschalk Montgomery (1946) - om slechts enkele van de meest markante op te sommen -, had Leuven nooit in het verleden beleefd.Ga naar voetnoot8 Er was niet enkel een fraaie, veelkleurige academische stoet met kleurrijke vaandels en bazuingeschal. Er was telkens ook een bomvolle aula met op de eerste rijen de geestelijke en burgerlijke overheid, meermaals uitgedost in bonte kleedij. Er was vooral het warme, het romantisch-warme, geestdriftige woord van de rector die van meet af aan in het publiek steeds de passende feeststemming stijlvol wist te verwekken. Wellicht oordeelden oudere professoren dat men wat al te weelderig omsprong met uiterlijke praal en feestelijk klinkende bazuinen, maar achteraf bekenden zij dat Leuven een uitstraling had bereikt die haar zusterinstellingen wellicht enigszins beneden. Dat Van Waeyenbergh's rectoraat een ongemeen glanzend verloop kende, was voorzeker aan een uitzonderlijk samentreffen van gunstige omstandigheden te danken, doch alleen een sterke persoonlijkheid als de zijne kon erin slagen ze zo doeltreffend te bundelen en te benutten. De rector was geen geleerde in de stricte betekenis van het woord. Al te vroeg had hij aan studie moeten verzaken, en het werd hem nooit gegeven zich persoonlijk aan wetenschappelijk vorsen te wijden. Maar hij was een geboren leider, een bezielend inspirator, een gewiekst administrator. Hij beschikte over een werkkracht die hem nooit in gebreke liet. Begaafd met een haast alles onthoudend geheugen, met een wonderbare zin om problemen te doorzien en op te lossen, met een uizonderlijk talent om de | |
[pagina 272]
| |
gepaste beslissing te kiezen en ze uit te voeren, is het hem gelukt met de hulp van een klein team van toegewijde medewerkers bergen van initiatieven en plannen te verzetten. Dat hij oververmoeid af en toe prikkelbaar werd en kon losbreken in een vlaag van geweldige opwinding, heeft meer dan een professor of student ondervonden. En toch hebben weinigen onder hen het hem aangerekend. Was hij niet de eerste om zich erover te verontschuldigen? Zocht hij niet telkenmale goed te maken wat hij meende te hebben misdaan, zodat stilaan - althans zo liep de mare - enkelen zelfs erop uit waren de rector kwaad te maken om achteraf het beoogde en het gevraagde, dat eerst geweigerd werd, dubbel en dik te bekomen? Een goed en vrijgevig hart, een onbegrensde bereidwilligheid om allen gedienstig te zijn, een fijnbesnaard gevoel om overal passend op te treden, een kunst om zonder onderscheid, handig en vriendelijk, zowel onder rijken als armen, onder hooggeplaatsten als werknemers, op te treden, waren de beste krachten die hem in het uitoefenen van zijn administratieve taak steeds ten dienste stonden, en die hem alle deuren openden tot bij de hoogste instanties, tot aan het koninklijke hof toe. Geboren Brusselaar, Antwerpenaar door nauwe gebondenheid met de metropool en haar gewezen burgervader, staatsminister Van Cauwelaert,Ga naar voetnoot9 was Van Waeyenbergh volmaakt tweetalig. Hij was dan ook gehecht aan alle instellingen die het unitair karakter van het land verzekerden, op de allereerste plaats aan de dynastie die hij in wel en wee trouw heeft gediend. Maar dit alles belette niet dat hij zich Vlaming voelde en dat hij zijn Vlaams, ja Vlaamsvoelend karakter nooit heeft prijsgegeven. Hij dankte dit Vlaams bewustzijn aan het milieu van Hoogstraten waar hij zijn humaniora-opleiding genoten had,Ga naar voetnoot10 en aan de blijvende bewondering die hij koesterde voor een politieke leider als Frans Van Cauwelaert die later te Antwerpen een van zijn beste vrienden werd.Ga naar voetnoot11 Hij voelde zich thuis bij Vlaamse letterkundigen als de Lierse Felix Timmermans en de sappige heer van Zichem: Ernest Claes. Geen wonder dat hij, de Vlaamsgebleven, fijngeaarde Brusselaar, als voorzitter van de eerste Vlaamse cultuurraad werd aangesteld.Ga naar voetnoot12 In zijn schriften treffen wij een van de eerste duidelijk | |
[pagina 273]
| |
uitgesproken wensen aan voor het toekennen van de culturele autonomie aan het Vlaamse land. Wel was zijn vlaamsgezindheid, onder invloed van leiders als wijlen kardinaal Cardijn en Floris Prims, sterk door sociale beweegredenen ingegeven.Ga naar voetnoot13 Na de tweede wereldoorlog, toen in het land een heftige repressie woedde tegen allen die van ver of van nabij hadden gecollaboreerd, trad de rector magnificus, wiens gedrag onberispelijk, moedig, heldhaftig was geweest, meermaals krachtig op om hen die van het rechte pad waren afgeweken, rechtvaardig, barmhartig, menselijk en christelijk, te beoordelen en te behandelen. Op de wereld-tentoonstelling te Brussel in 1958 was hij de gevierde spreker van de Vlaamse hoogdag.Ga naar voetnoot14 Op dit belangrijk moment, in aanwezigheid van een geweldige menigte, deed hij beroep op de natie opdat een ruim opgevatte amnestie verzoening en vrede zou schenken. Toen te Leuven de communautaire vraagstukken opnieuw aan bod komen en van Waalse zijde een strijdgroep werd opgericht, verzocht hij, doch te vergeefs, de bisschoppen de vereniging die olie op het vuur zou gieten en noodzakelijk een reactie van Vlaamse professoren moest uitlokken, te verbieden. Hoe betreurde hij anderzijds dat sommige hoogleraren van onbesproken gedrag, van hoge intellectuele standing, van brede openheid voor vreemde kulturen, hun handtekening schonken aan een manifest dat naar zijn oordeel een universitair geschoolde onwaardig was! Moeilijk te bewandelen was voorwaar de middenweg die hij gekozen had om zijn inrichting doorheen het stormweer een veilige koers te verzekeren. Van socialistische zijde werd hem verweten zijn patronaat te schenken aan initiatieven die naar de opvatting van De Volksgazet dreigden zijn persoon en gezag in dubbelzinnig vaarwater mee te sleuren.Ga naar voetnoot15 Van bevriende katholieke Vlaamse zijde werd hem daarentegen euvel geduid te hebben toegestaan dat aan franssprekende professoren te Leuven administratieve taalfaciliteiten en een franstalig middelbaar onderwijs werd | |
[pagina 274]
| |
aangeboden. Toch heeft niemand in twijfel getrokken dat zijn hart steeds Vlaams voelde en dat in laatste instantie zijn gemoed steeds aan de Vlaamse volksaard, aan zijn Vlaams-Brabantse afkomst de voorkeur schonk. Vandaar ook zijn ijveren voor al wat Vlaanderen en Nederland nader tot elkaar kon brengen. Vandaar de steun die hij na de bevrijding schonk aan het opzet om de nood te lenigen van Nederlandse hoogleraren, zo zeer beproefd gedurende de laatste maanden van de tweede wereldoorlog. Vandaar verder zijn initiatief om tussen Nijmegen en Leuven een blijvende uitwisseling van hoogleraren in het leven te roepen. Vandaar de eer en de vreugde die hij genoot toen hij naar Nederland kon gaan om aan koningin Wilhelmina een Leuvens eredoctoraat te overhandigen.Ga naar voetnoot16 Misschien koelden later zijn betrekkingen met het Noorden enigszins af. Er werd gefluisterd dat de rector, die uit alle hoeken van de wereld met eredoctoraten werd bekroond, het enigszins vreemd vond dat Nederland, en in het bijzonder Nijmegen, geen behoefte had gevoeld om zich bij die wereldwijde hulde op meer expliciete wijze aan te sluiten. Laten wij niet denken dat in dit rijk gevulde leven beproevingen achterwege zijn gebleven. Herhaaldelijk werd de rector pijnlijk getroffen door het vroegtijdig overlijden van naaste bloedveranten. En daar waren vooral de reeds vermelde harde slagen die in 1940-1943 aan de Universiteit en aan zijn persoon door de Duitse bezettende macht werden toegebracht. Doch in 1945 keerde het getij, en wij kunnen getuigen dat vooral gedurende de jaren 1945-1957 de blijde levensdagen het wonnen van de ogenblikken van tegenslag of van tegenstand. Natuurlijk was niet alles even rooskleurig. Daar kwam in de eerste plaats de ontgoocheling die hij opliep in de ridderlijke strijd, die hij samen met zijn secretaris-generaal, jonkheer Leo van der Essen,Ga naar voetnoot17 had gevoerd tot eerherstel van koning Leopold iii.Ga naar voetnoot18 Daar ontwikkelde zich verder in zijn land een harde schoolstrijd door de regering Van Acker-Collard ingeluid.Ga naar voetnoot19 Ook een nieuwe, steeds aan kracht winnende vlaams-nationalistische stroming ver- | |
[pagina 275]
| |
stoorde de atmosfeer van het politieke leven.Ga naar voetnoot20 Doch eerst in 1961 voelde hij hoe voor hem de heerlijkste phase van zijn loopbaan voorbij was. Op zondag 6 augustus 1961 overleed te Mechelen Kardinaal Jozef-Ernest van Roey.Ga naar voetnoot21 Deze kerkvorst was uit steenrots gehouwen en trotseerde, onwankelbaar gehecht aan zijn geloof en vaststaande beginselen, alle stormen die hem en zijn beleid overvielen. Niemand heeft er ooit aan gedacht hem als zinspreuk een Fluctuat et Mergitur toe te kennen. Hij was rechtlijnig; onwrikbaar trouw aan allen die zijn vertrouwen hadden verdiend. Deze wisten steeds op wie zij mochten rekenen. Zijn gegeven woord was onherroepelijk; zijn gezag dekte ten volle zijn richtlijnen; zijn wijsheid paarde voorzichtigheid aan kalm beraad. Van Waeyenbergh mocht in de Sint-Rombouts-kathedraal de lijkrede houden van de overledene Mechelse aartsbisschop. Hij sprak uit het volle hart, en toch gold zijn toespraak niet als één van zijn beste. Zijn stem bezat haar klankvolle helderheid niet meer. Af en toe was het of zij stokte. Het heengaan van de Mechelse prelaat kwam voor de rector magnificus vooral ongelegen, daar hij op het einde van hetzelfde jaar, op 25 november zeventig jaar zou worden. Op de eerstkomende bisschopsvergadering diende dan de vraag gesteld of de pensioengrens die de rector zelf voor het emeritaat van zijn professoren had ingevoerd, ook voor hem zou gelden. Daartoe besliste de bisschopsbijeenkomst van juli 1962 inderdaad, en dit onder omstandigheden die de rector aanvoelde als een gemis aan tact en aan dankbaarheid voor de talrijke diensten die zijn glorieus rectoraat aan Leuven had bewezen. Bij wijze van troost boden de bisschoppen hem aan om te Leuven nog twee jaar aan te blijven als rector magnificus. Hij zou het rectorale huis in de Naamse straat blijven betrekken, een bureau behouden in de Universiteitshalle, maar op het bestuur van de Alma Mater geen invloed meer uitoefenen. Noch deze goed bedoelde schikking, noch de rede door kardinaal Suenens bij de opening van het academiejaar 1962-1963 voorgelezen, schonken aan Van Waeyenbergh blijvende voldoening. Vanaf oktober 1962 werd zijn leven een kruisweg, een ‘crux et martyrium’. Hij kon zich niet verzoenen met de idee voortaan van de administratie van de universiteit met wie hij was vergroeid, radicaal te zijn verwijderd.Ga naar voetnoot22 Bovendien moest hij onmachtig toezien hoe de groeiende splitsing tussen Walen en Vlamingen te Leuven zienderogen toenam en hoe ze weldra | |
[pagina 276]
| |
brutaal tot uiting kwam in het luidkeels door studenten en zelfs enkele professoren uitgebrulde ‘Walen buiten’. Hij was ervan overtuigd dat hij behendiger zou zijn opgetreden, en dat hij bepaalde teksten niet zou hebben opgesteld en gepubliceerd.Ga naar voetnoot23 Later kwam ook de evolutie van de grotendeels door hem gestichte Zaïreense universiteit Lovanium zijn gevoelig gemoed vergallen. Van Waeyenbergh heeft zich niet verzet tegen het overdragen van het gezag aan de Zaïreense overheden. Hem deed het echter leed dat de naam Lovanium werd weggevaagd, en hij was ervan overtuigd dat de gelijkschakeling van alle universitaire Zaïreense instellingen een groot gevaar betekende voor de katholieke zending van de Kinshasa-stichting, een gevaar dat ongetwijfeld zelfs een mgr. Tschibangu niet zou kunnen weren. Dat Van Waeyenbergh niet ter ziele is gegaan vooraleer de beslissingen van de Zaïreense overheden werden getroffen was een laatste beproeving die hem niet werd gespaard. Voorwaar hij moest ook de droesem van de ‘bittere kelk des lijdens’ drinken. Ten slotte, toen de wond die hem te Leuven was toegebracht enigszins genas, werd hij gepijnigd door de verregaande verwarring, het gebrek aan kerkelijke discipline, de liturgische verwildering waarvan de postconciliaire ontwikkeling der Kerk het troosteloze beeld gaf. Reeds tijdens zijn Leuvens rectoraat had hij geoordeeld strenger dan zijn onderrector mgr. Litt te moeten ingrijpen, toen piepjonge priesterstudenten op eigen gezag gevestigde liturgische voorschriften overtraden of nieuwe invoerden, alsof zij, zoals eertijds Cornelius, door een hemels visioen daartoe waren begunstigd en gemandateerd. Later, residerend te Brussel en dagelijks celebrerend in de Suzannakerk, droeg hij er tot eerherstel een heilige mis op, toen hij had vastgesteld dat de pastoor aan een jeugdgroep had toegestaan rond de gedachtenis van het kruisoffer des Heren een malloterige, stuntelige show te ensceneren. Met een profetische verontwaardiging klaagde Van Waeyenbergh de wantoestanden aan en veroordeelde hij allen die de illusie koesterden de Kerk een schonere en rijkere toekomst te bezorgen dank zij een politiek van het ‘après nous le déluge’. Niet dat Van Waeyenbergh een intolerant of bekrompen geest was. Steeds eerbiedigde hij elke oprechte overtuiging, steeds wist hij voornaam met andersdenkenden om te gaan. Toen de Duitse overheid de Vrije Universiteit te Brussel sloot, nam hij het zware risico en de edel- | |
[pagina 277]
| |
moedige geste op zich zijn eigen universiteit open te stellen voor de vrijzinnige Brusselse studenten, zonder enige druk op hun overtuiging uit te oefenen. Hij was evenmin gesloten voor de oecumenische beweging en keurde allerminst de hang van vele christenen af om de kerkelijke eenheid terug te vinden. Hij was het toch die te Leuven de bijeenkomst presideerde waarop de anglikaanse bisschop van Canterbury, dr. Ramsey, het woord voerde.Ga naar voetnoot24 Doch hij kon niet opschieten met lieden die zonder houvast en zonder bevoegdheid met het oecumenisme flirten, of die door de steun daaraan een goedkoop succes zochten voor mislukkingen op eigen kerkelijk terrein. Pluralisme betekende voor hem geen vervlakking van eigen grenzen maar trouw aan persoonlijke overtuiging om daarvan uitgaande met succes een dialoog te voeren en zo eventueel verschraalde en verzuilde standpunten voorbij te streven. Toen een Leuvens hoogleraar vroeg op de hoede te zijn om niet opnieuw een kinderachtig irenisme (als dat van de ‘aufgeklärte’ Loosduinse pastoor Willem Imme, die destijds verlangde met zijn boezemvriend, de plaatselijke predikant Eyken, in één graf te worden bijgezet, een potsierlijke wens waarmee zelfs Roegier niet naliet de draak te steken)Ga naar voetnoot25 opnieuw in de mode te brengen, droeg deze waarschuwing zeker Van Waeyenbergh's goedkeuring. Op het Tweede Vaticaanse concilie heeft de rector geen vermeldingswaardige rol gespeeld. Hij beschikte niet over de nodige theologische vakkennis om er oordeelkundig op te treden. Hij vond ook geen tijd en bezat geen verlangen meer om zich aan studie te wijden om op andere gebieden, zoals ‘christelijk onderwijs’ of ‘Kerk en wereld’, met gezag mee te spreken. Te Rome was hij gedurende de sessies van het Concilie zeer eenzaam. Hij voelde zich te midden van een menigte ‘periti’ en pratende concilievaders een voorbijgestreefd man, die men zelfs voor de show niet meer wou aanspreken. Hem bleef slechts de taak, ja, naar hij meende, de zending over een Cassandra-rol op te nemen, of beter, als een oudtestamentisch gerichtsprofeet, tegen onheilen die een roekeloos kerkelijk beleid in het leven kon roepen, een waarschuwende stem te verheffen. | |
[pagina 278]
| |
Voelde mgr. Van Waeyenbergh meer en meer aan hoe hij door het politiek en religieus gebeuren werd voorbijgegaan en van lieverlede een ‘eenzame broeder’ werd, toch kon hij in zijn laatste levensjaren vaststellen hoe opnieuw langzamerhand het aantal toenam van hen die zich duidelijker rekenschap gaven van het door hem gepresteerde reuzenwerk, en die leerden inzien hoe men met verwoeste gewesten geen nieuwe lente aan de Kerk verzekert. Vertrouwend op de Voorzienigheid en de Sedes Sapientiae, sprak hij, tegen alle ruitenbrekers in, op zijn manier een ‘We shall overcome’ uit.
Op 6 juli 1971 meldde zich vrijwel onverwacht Monseigneur's levenseinde aan. Dat hij het niet zo plotseling en zo spoedig had voorzien, blijkt onder meer uit het feit dat hij geen geldig testament had neergeschreven en niet op afdoende wijze beslissingen had getroffen in zake boeken en archief.Ga naar voetnoot26 De crisis die hem overviel, was zo geweldig en hield zo blijvend aan dat hij te Leuven, waarheen hij werd overgebracht, geen belangrijke besluiten meer kon treffen. Hij stierf vroom en gelaten op 19 juli 1971 in het rusthuis Emmaüs. Hij had zich er tegen verzet in het academisch ziekenhuis te worden opgenomen. Het zou te veel herinneringen hebben opgewekt die zijn gevoelig hart niet meer zou hebben kunnen verwerken. La garde meurt et ne se rend pas...Ga naar voetnoot27
j. coppens |
|