weest, Van Liers stijl in overwegende mate bepaald, zoals onder meer blijkt uit zijn Tweede Sonatine voor Piano. Pijpers naar een biologisch model ontwikkelde theorie van de kiemcel treedt bijvoorbeeld nog duidelijk naar voren in Van Liers Eerste Symfonie, die in 1930 door Evert Cornelis met het Utrechts Stedelijk Orkest ten doop werd gehouden. Intussen had hij zijn geestdrift voor de Griekse beschaving niet verloren en had hij zich in het bijzonder omtrent de klassiek-Griekse tragedie een diepgaande kennis verworven. Toen in 1932 de rector van het Utrechtse gymnasium ter gelegenheid van een herdenkingsfeest hem verzocht een muzikale bijdrage te leveren, componeerde hij muziek voor Sophocles' Aias, terwijI hij bovendien de régie van de opvoering op zich nam. Bij het componeren van de koren voor Aias bleek hem, dat de bestaande vertaling van Burgersdijk in ritmisch opzicht onbevredigend was: juist dit ritmische element scheen hem in de oorspronkelijke tekst zeer wezenlijk en dus besloot hij zelf een nieuwe vertaling te vervaardigen. Het handhaven van de Griekse metra bracht hem weliswaar soms in conflict met de natuurlijkheid van de vertaling, maar het behoud van de muzische hoedanigheden van de grondtekst leek hem van meer belang voor zover het de compositie gold. Daar de opvoering toevertrouwd zou worden aan gymnasiasten en conservatoriumleerlingen, hield Van Lier de orkestratie tamelijk eenvoudig: twee fluiten, klarinet, hobo, fagot, twee trompetten, hoorn, piano, strijkers en slagwerk. Het resultaat oogstte veel succes en heeft Van Lier geïnspireerd later een ander drama van Sophocles, Antigone, op vergelijkbare wijze te behandelen. Zijn vertaling van Antigone bezorgde hem in 1955 de Nijhoff-prijs.
Reeds uit dit voortgezette streven de antieke eenheid van tekstritme en muzikaal ritme ook in de Nederlandse vertaling te bewaren, blijkt hoezeer het ritme als raakpunt van muziek en poëzie hem bezighield; hij zou er in 1966, in zijn openbare les bij het aanvaarden van het ambt van lector aan de Groningse universiteit, in theoretische zin op terugkomen. Een poging tot het vinden van een andere oplossing van het ritmische en prosodische probleem kan gezien worden in zijn declamatorium De dijk naar een gedicht van Jan Engelman, waarbij poëtische en muzikale elementen een grotere mate van zelfstandigheid behouden.
Sinds 1932 publiceerde hij muziekkritieken, onder andere in de nrc en later in Het Parool. Hoewel hij het recenseren gedurende jaren vrij regelmatig heeft voortgezet, vermocht deze bezigheid hem toch niet te bevredigen; te veel bleef hier stukwerk, onvermijdelijk oppervlakkig. Wel