Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971
(1971)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Hendrik Jozef de Vos
| |
[pagina 175]
| |
ogenblik tot in de loop van september 1944 bleef hij leraar te Lokeren, aan de Rijksmiddelbare school. Een oud-leerling van een jongere generatie, Lucien Boussé, herdacht De Vos in de kroniek van de dag van de Belgische radio-omroep, op 7 september 1965. Hij getuigt van hem: ‘Wanneer een schoolman van zijn opdracht een roeping maakt, laat hij bij zijn leerlingen een onvergetelijke indruk na.’Ga naar voetnoot2 Ondertussen bouwde De Vos zijn geestelijke persoonlijkheid uit. ‘In de afwisseling van stille verzonkenheid en ruime activiteit voltrekt zich het geheim van de gever’ schrijft hij in het Woord Vooraf bij Guido Gezelle als Gotisch mensch, als het ware voor zichzelf. Denken en daadkracht bleven de polen van zijn bestaan, met een natuurlijke neiging naar het eerste. Het essay gewijd aan Gezelle verscheen in 1930, de honderdste verjaring van de geboorte van de grote priester-dichter. Het is een fraai stuk proza, vol van verering voor de worstelende mens Gezelle, getuigenis afleggend van de rijke, ondertussen opgedane, cultuur van De Vos. In hetzelfde jaar wordt De Vos medewerker van het zo pas opgerichte Schakels, Socialistisch Maandschrift voor Noord- en Zuid-Nederland, waaraan o.a. ook Henk Brugmans, Garmt Stuiveling en Achilles Mussche medewerken. De Vos is een typisch vertegenwoordiger van de Vlaamse generatie van de twintiger jaren. Zijn uit de weeën van de Eerste Wereldoorlog ontstaan flamingantisme en pacifisme groeiden uit tot een vooral ethisch en cultureel gekleurd socialisme. De studiosus in hem haalde het opnieuw op de actie. Hij liet zich inschrijven bij het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen, dat in de schoot van de Gentse Rijksuniversiteit werd opgericht. In 1931, overdag werkende, verwierf hij het licentiaat in de opvoedkundige wetenschappen. In 1935 werd hij tot doctor gepromoveerd over een proefschrift dat bekroond werd door de Koninklijke Vlaamse Academie en in 1939 gepubliceerd werd in twee delen onder de titel Moedertaalonderwijs in de Nederlanden. Het is een historisch-kritisch overzicht van de methoden bij de studie van de moedertaal in het middelbaar onderwijs sedert het begin van de negentiende eeuw. Prof. dr. Frank Baur was zijn promotor. De ontwikkeling van het moedertaalonderwijs ziet De Vos in als ‘zeitbedingt’, | |
[pagina 176]
| |
bepaald door politieke gebeurtenissen, algemene cultuurstromingen, taalopvattingen en taalinzicht, algemene pedagogische en didactische stromingen. De weg van het moedertaalonderwijs ziet hij aangewezen vooral door de principes en de praktijk van J.H. van den Bosch. Julien Kuypers schreef terecht dat de Nederlandse hervormer van de taaldidactiek J.H. van den Bosch ‘een blijvende invloed uitoefende op zijn [d.i. De Vos’] opvattingen inzake taalgebruik, (gesproken en geschreven, dialect en algemeen beschaafd) spelling, literatuuronderwijs, enz.’Ga naar voetnoot3
J.H. van den Bosch was voor De Vos ‘tot Meester en Vriend geworden’, Van den Bosch, die over zichzelf schreef: ‘Ik ben mogelijk wel meer een Zuid- dan Noord-Nederlands (althans Hollands) tiepe.’ En die aan deze tot De Vos gerichte woorden toevoegde: ‘En zo laat ik dan ook deze mijn ‘geistliche Habseligkeiten’ zonder gewetenswroeging naar 't Zuiden verhuizen. Wees mijn schatbewaarder!’Ga naar voetnoot4 Bij het samenstellen van zijn In memoriam J.H. van den Bosch heeft De Vos rijkelijk geput uit de documenten die Van den Bosch hem had ter hand gesteld, zodat het In memoriam in dat opzicht een rijke aanvulling betekent van zijn doctoraal proefschrift. Tegelijk blijkt de diepmenselijke verwantschap van beiden. Deze verwantschap leidt bijna tot een identificatie, die zelfs in beider portret is weer te vinden. Beiden waren bij uitstek moedertaalleraren, levenwekkers, boetseerders van jonge geesten en gemoederen. Beiden waren ze religieus, zonder tot een kerk te behoren. Sociaaldemokraten, maar geen partijmensen: selfmade men! Het huwelijk van De Vos bleef kinderloos. De Spaanse tragedie bewoog hem ertoe een Spaanse peuter op te nemen. Abundio Laréa was voor hem meer dan een zoon. Kon Abundio niet beantwoorden aan zijn verwachtingen, (hij had er zo graag een romanist van gemaakt) dan bleef het toch een hechte binding, die toeliet dat een stukje Spanje te Gent wortel schoot. Na de Spaanse tragedie volgde de nazistische onmenselijkheid. En weer stak de familie De Vos de hand toe: gedurende gans de oorlog verbleef onder het niets vermoedend oog van de Gestapo de toenmalige vaderlandsloze huidige ministerpresident van Rijnland-Westfalen, Heinz Kühn, in de Diksmuidestraat te Gent, slapend op een kamer bij De Vos' schoonzuster, verblijvend de dag door in het eigen huis, zonder vaar of vrees, als | |
[pagina 177]
| |
een rustige vanzelfsprekendheid. Van hetzelfde humanisme legde De Vos getuigenis af, toen hij na de bevrijding betrokken werd bij een van de toenmalig opgerichte onderzoekscommissies, waarvoor de rijksleerkrachten moesten verschijnen. Vóór de oorlog had hij in margina van zijn eigen onderricht een Nieuw leer- en leesboek voor de Duitsche taal samengesteld dat tijdens de Duitse bezetting werd verboden. Ook onder de oorlog bleef hij geestelijk weerbaar. In 1941 verschenen zijn Dialogen over opvoedingsproblemen, een politiekwijsgerig geschrift voor illegaal werkende studiegroepen te Gent en te Lokeren, onder die titel verkleed om de bezetter te verschalken. De auteur vraagt in zijn inleiding het geheel op te vatten als ‘ééen lange monoloog’ om een juiste voorstelling te hebben over zijn bedoeling. De paedagogiek, zo betoogt hij, staat als wetenschap autonoom. Ze is niet louter een product van tijdsideeën en maatschappelijke toestanden; zij is een fundamentele functie van het leven. De ethische instelling van Rik de Vos was stevig gefundeerd, beïnvloed o.a. door Leonard Nelson (1882-1927) sedert 1919 professor te Göttingen en leider van de psychologische richting in het Neo-Kantianisme.Ga naar voetnoot5 Onder de oorlog voorziet hij nog de uitgave bij Manteau te Brussel van Amazone van Carel Vosmaer van een inleiding en toelichtingen, evenals Lob der Vokale und Sizilischer Brief an den Mann im Monde van Ernst Jünger. Beide tekstuitgaven waren voor de hogere klassen van het middelbaar onderwijs bestemd. Typerend voor De Vos is vooral de keuze van Ernst Jünger als eerste nummer in de Deutsche Reihe van de Museionreeks. Zijn Auf den Marmorklippen (1939) werd onder de oorlog immers in stilte doorgegeven. Met de bevrijding brak voor De Vos een nieuwe loopbaan aan. Hij werd onmiddellijk als leraar Duits naar de Rijkslagere- en -middelbarenormaalschool te Gent overgeplaatst ter vervanging (26 sept.-7 nov. '44). van een leraar-collaborateur. Bij de aanvang van het schooljaar 1944-1945 was hij trouwens reeds waarnemend als inspecteur over de Germaanse talen voor het lager middelbaar onderwijs geroepen. Per 1 augustus 1945 werd hij het definitief. Deze opdracht zal hij tot het einde van het schooljaar 1955-1956 vervullen. Geheel de tijd speelde hij een aanzienlijke rol in de vernieuwing van het moedertaalonderwijs in het kader van een hervormd middelbaar onderwijs. Daarvan getuigt o.a. De koninklijke baan, | |
[pagina 178]
| |
een schets over de wekkende en cultuurscheppende functie van de moedertaal, die hij als de kern van de hervorming van het middelbaar onderwijs opvat. De titel is veelbetekenend. In zijn In memoriam J.H. van den Bosch verhaalt hij hoe van den Bosch als leraar te Zierikzee in 1891 het hele program wegblies: ‘'t Was nog maar een begin, maar hij zag zijn weg, de groote ‘weg des Konings’ duidelijk voor hem’ (p.116). Ook bij Nelson treffen we de term aan ‘Der Königsweg der Ethik’ (p.24). Geestdriftig grijpt De Vos de gelegenheid aan, die hem door zijn functie wordt geboden, en die hij door zijn gezag verdient, om de leraren te stuwen in de goede richting, langs de moeizaam goede weg. De 27e mei 1964 hield hij in de algemene vergadering van de Kultuurraad voor Vlaanderen, waarvan hij op 9 oktober op verzoek van de Bestendige Deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen lid was geworden, en meteen toetrad tot de Raad van Beheer, nogmaals een vurig pleidooi houdend voor het moedertaalonderwijs. Gerijpt door de ervaring, door de buitenlandse contacten, door zijn verruimde werkkring, al ‘spreekt het bijna vanzelf dat het skepticisme zich met de jaren in mij heeft ingevreten’ legt hij in een uitgebalanceerd bouwstuk, voor de laatste maal, getuigenis af van zijn liefde voor taal en volk. In één principe vat hij de opdracht van het moedertaalonderwijs van alle levende beschaafde volken samen: ‘het principe, dat de oorspronkelijke synthese, in de taalnatuur van het kind gegeven, organisch, van binnenuit in aanraking komend met de dingen van de wereld, onder de leiding van de taaldocent groeit naar een meer geestelijke synthese van taalcultuur.’ Vanaf 1951 begon De Vos tevens met de publicatie van werkboekjes, voor het lager middelbaar onderwijs, in het geheel drie, en sedert 1954 in samenwerking met zijn collega, inspecteur Dr. J. Vannes, volgde een Leidraad, eveneens drie deeltjes, bedoeld voor het hoger middelbaar onderwijs. Het ging niet om nieuwe leerboeken, wel was het een poging tot concentratie, met als leidend beginsel 't wekken van het besef dat taal op de eerste plaats klank is met betekenis. Voor het expressief lezen volgde De Vos in grote trekken het volgens hem onschatbaar, thans verdwenen Leer- en Taalboek van J.H. van den Bosch. Hij legt er nogmaals de nadruk op dat het vooral op de persoonlijkheid van de leraar aankomt, terwijl het opstel langzamerhand de graadmeter moet worden van het succes. In de volgende drukken van de Werkboekjes werd de leerstof voor woordenschat en stijlstudie toegevoegd, en verschenen tevens illustraties met de medewerking van dr. J. Deleu. | |
[pagina 179]
| |
Ondertussen was De Vos een belangrijke personaliteit geworden in het Vlaams cultuurpedagogisch leven. In de lente 1946 had hij het nog bestaande pedagogisch tijdschrift voor het openbaar onderwijs, Persoon en Gemeenschap mede over de doopvont gehouden. In 1948 werd hij de hoofdredacteur. Hij bleef het tot zijn dood, 31 juli 1965. De 1e juli 1956 werd hij als opvoedkundig adviseur in de Centrale Dienst van het Ministerie van Nationale Opvoeding opgenomen, titel die met ingang van 1 mei 1958 Directeur van Administratie bij het Bestuur van de Studiediensten werd. De Vos was als adviseur de nederlandstalige tegenhanger van Marion Coulon, die gezien het historische franstalige overwicht meer vat kreeg op het algemeen pedagogisch beleid dan met De Vos het geval was. De Vos zijn verdiensten waren daarom niet minder. Reeds als inspecteur was hij van meetaf aan (1951 in Amsterdam, 1953 in België) de bezieler van de vakantiecursussen voor Belgische instellingshoofden en leraren te Amsterdam en van deze voor Nederlandse rectoren, directeurs en leraren te Gent en elders in België, samen met prof. dr. P. Minderaa en inspecteur dr. C.M. Geerars. De Vos offerde er een groot stuk van zijn vakantie voor op. Tweemaal was hij bovendien voorzitter van de Belgisch-Nederlandse Spellingcommissie, voorzitter van de Commissie in verband met de gelijkwaardigheid van de diverse diploma's voor Noord en Zuid (Effectus Civilis) ondervoorzitter van de Nederlands-Belgische Stichting Werkcomité voor Opvoeding tot Democratie. Wegens zijn verdiensten ontving hij op 3 januari 1962 het ereteken van Officier in de Orde Oranje Nassau. Ook in de schoot van de Belgisch-Duitse culturele betrekkingen was hij bij de lerarenuitwisseling betrokken. Actief bovendien bij diverse Europese ontmoetingen, waaraan hij zijn geestverwanten gaarne deelachtig maakte, was hij het tevens, die voor ruime informatie zorgde door de kosteloze verspreiding op rijkskosten van twee reeksen persknipsels, zowel in het Nederlands als in het Frans. Voor de Belgische onderwijsproblemen waren het de Knipsels en de Extraits, voor het buitenland de Pedagogische Tijdingen uit het Buitenland en L'Actualité Pédagogique à l'Etranger. Het eerste initiatief ging reeds vroeger ter ziele; het tweede sloot in 1970 met zijn twaalfde jaargang af. Met H.J. de Vos ging een minzame en tegelijk hardnekkige, grote werker heen, trouw aan zijn bescheiden Vlaamse afkomst, trouw aan zijn nationale, sociale en humane levensconceptie tot de laatste levensdag. Hij hoopte nog langer te leven om nog veel te kunnen zeggen en doen. Aan | |
[pagina 180]
| |
de kwaal, die hem onverbiddelijk ondermijnde, kon hij geen geloof hechten. Een paar dagen voor hij stierf, zei hij nog toe naar de opening van de dertiende vakantiecursus voor Nederlandse rectoren en leraren te komen. De Vos liet niet los, zijn volk niet, zijn werk niet, het leven niet.
R. Merecy | |
Voornaamste geschriftenGuido Gezelle als Gotisch mensch. Antwerpen, Lectura, 1930. Nieuw leer- en leesboek voor de Duitse taal. Brussel, De Boeck, 1936-1938 (drie delen). Moedertaalonderwijs in de Nederlanden. Een historisch-kritisch overzicht van de moedertaal in het middelbaar onderwijs sedert het begin van de negentiende eeuw. Turnhout, J. van Mierlo-Proost, 1939. Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde vi, 61 (twee delen). Dialogen over opvoedingsproblemen. Brussel, Manteau, 1941. Basis-reeks. In memoriam J.H. van den Bosch. Verhoudingen en geestelijke ontmoetingen in het lven van Jan Hendrik van den Bosch (1862-1941). Brussel, Manteau, 1943. C. Vosmaer, Amazone. Brussel, Manteau, 1943. Museion-reeks. Ernst Jünger, Lob der Vokale und Sizilischer Brief an den Mann im Mond. Brussel, Manteau, ?1943. De koninklijke baan. De wekkende en cultuur-scheppende functie van de moedertaal in het hervormde m.o. Brussel, Manteau, 1945. Basis-reeks. Werkboekjes voor Nederlandse taallessen in het lager middelbaar onderwijs. Antwerpen, De Sikkel, 1951-1952 (drie delen, waarvan thans zijn verschenen resp. de zevende (1967), vijfde (1965) en zesde (1970) druk). Jean Rolland, Inleiding tot de studie van opvoedkunde. Gent, De Vlam, 1953 (vertaling). Leidraad voor de Nederlandse taalcursus in de hogere cyclus van het middelbaar onderwijs. Antwerpen, De Sikkel, 1954-1956 (met J. Vannes; drie delen, waarvan thans zijn verschenen resp. de vijfde (1970), derde (1963) en tweede (1960) druk). De Vos publiceerde in diverse vaktijdschriften. Talrijke artikels verschenen uiteraard vanaf 1946 in Persoon en Gemeenschap. |
|