| |
| |
| |
Frans Jan Walravens
Anderlecht 7 augustus 1920 - Ukkel 25 juni 1965
Frans Jan Walravens werd in de Georges Moreaustraat te Anderlecht, een voorstad van Brussel, geboren op 7 augustus 1920. Zijn ouders waren erg arm en Jan kende dan ook een miserabele jeugd.
Zijn grootvader, een meester-timmerman, ging in 1885 failliet en overleed in een krankzinnigenasiel. Hij had drie kinderen, waarvan het jongste, de vader van Jan Walravens, pas zou huwen nadat zijn beide ouders overleden waren.
Corneille Frans Walravens was een drukker en een brave zondagsschilder die twaalf jaar academie had gevolgd en dol was op het impressionisme. Hij was 44 jaar toen hij in het huwelijk trad met de 20-jarige Françoise Jeanne Dognie, een stikster in een confectiezaak voor regenmantels, die soms ook werkte als huishoudster bij kleine burgers. Nog geen jaar na hun huwelijk werd Jan Walravens geboren.
Na enkele jaren verhuisden zijn ouders naar de steenweg op Bergen in dezelfde gemeente, waar zij in nummer 1003 een krantenwinkeltje zouden beginnen. Het gebouw bestond eigenlijk uit de vroegere paardenstallen van een verdwenen boerderij van de wijk Veeweyde. In 1934 zouden ze er een verdieping bijbouwen.
Niet alleen was vader Walravens een verwoed landschapsschilder, hij stelde ook een grote belangstelling in literatuur en las vooral Emile Zola en Tolstoj. De drang om iets te produceren heeft Jan Walravens dan ook gehaald uit de familiale sfeer. Later heeft hij geschreven dat het lezen bij hem niet de drang tot schrijven heeft opgewekt, maar dat deze drang reeds veel eerder bij hem aanwezig was. Toch las hij reeds heel vroeg de werken van Hendrik Conscience, Alexandre Dumas, Cyriel Buysse, Louis Couperus, Stendhal en André Dhotel. Het is in deze volgorde dat hij kennis maakte met deze auteurs.
Als kind verbleef Jan Walravens tijdens de vakantie vaak in Frankrijk, in Parijs en omgeving, waar een familielid woonde. Hij was zes jaar toen hem plots de passie voor het vioolspelen te pakken kreeg. Hij zat voortdurend op een ingebeelde viool te spelen, maar nadat hij een instrument gekregen had en enkele lessen had gevolgd, was zijn geestdrift geluwd. Tot grote ontgoocheling van zijn vader gaf hij het vioolspelen op. Onmiddellijk hierop begon hij, misschien wel als compensatie, te schrijven.
| |
| |
Zijn eerste, nog stuntelige verhaal, heette Op reis en handelde over een vader, die met zijn zoon op reis ging. De vader-zoon-relatie zou trouwens een thema worden dat steeds het oeuvre van Jan Walravens zou beheersen.
Aanvankelijk liep Jan Walravens school in het St.-Jozefinstituut te Anderlecht. Na een ziekte kwam hij in dezelfde klas terecht als de latere dichter Albert Bontridder en de latere beeldhouwer Florent Welles. Tot aan het einde van zijn leven zouden zij vrienden blijven.
Jan Walravens studeerde er heel goed en stond soms met 200 tot 300 punten voor op de tweede van zijn klas. Toch was hij niet de eerste in opstel, maar werd op dit gebied voorbijgestreefd door Albert Bontridder, wat hij nooit goed heeft kunnen verdragen. In deze periode las hij nagenoeg alle romans van Conscience. Iedere zaterdagavond en zondagmiddag zat hij met zijn ouders in een café in de buurt. Het grote verschil in leeftijd tussen zijn ouders leidde tot een mislukt huwelijk en om hieraan te ontsnappen, kenden zij alleen het café.
Als twaalfjarige schreef Walravens een eerste kort toneelstuk. Het speelde in een krankzinnigenasiel en werd blijkbaar beïnvloed door een bezoek dat Jan als kind had gebracht aan zijn grootvader.
In 1932 werd er in het gezin Walravens een tweede kindje geboren, maar dit zoontje is na acht dagen overleden; Jan is enig kind gebleven.
Een jaar later werd Jan Walravens door een ziekte aan de ogen getroffen en was hij gedurende zes weken blind. Na zijn genezing wilde hij zijn studies niet meer verder zetten. In de bibliotheek van het Willemsfonds leende hij boeken, zogezegd voor zijn vader, en las aldus Tolstoj, Buysse, Oeidipus en Zola.
Hij bezocht dan de academie te Anderlecht, waar hij de lessen in publiciteitstekenen volgde, maar toen hij zeventien was geworden, beslisten zijn ouders dat hij nu maar moest gaan werken. Hij werd bij een effectenmakelaar geplaatst, waar hij echter weinig belangstelling voor het werk betoonde. Dit was ook de periode waarin hij droomde van een katholieke actie zonder echte politieke betekenis.
Toen de Duitsers in mei 1940 België binnenvielen, koesterde Jan Walravens een stille haat jegens de bezetters. In juni 1943 werd hij opgevorderd om in Berlijn te gaan werken. Hij durfde niet onderduiken uit angst dat de Duitsers zijn 67-jarige vader zouden gijzelen. In Berlijn maakte Jan de eerste bombardementen mee. In de slecht verlichte schuilkelders van de brandende Duitse hoofdstad trachtte Jan Walravens L'être et le néant
| |
| |
van Jean-Paul Sartre te ontcijferen, de auteur die hem het meest zou beïnvloeden. Ook schreef hij er lange brieven vol theoretische beschouwingen over literatuur naar zijn vrienden Albert Bontridder en Florent Welles.
Half december 1943 kon hij uit de hel van Berlijn ontsnappen dank zij een vals ziektebewijs van zijn vader. Gedurende negen maanden bleef hij dan ondergedoken in het Brusselse. Intussen had hij reeds Jeanne Adams leren kennen, met wie hij op 11 augustus 1945 in het huwelijk zou treden. Zij zouden kort na elkaar drie kinderen hebben, een zoon Chris, en twee dochters, Else en An. Hij raakte bevriend met de componist Pelemans.
Onmiddellijk na de bevrijding, in september 1944, werd Jan Walravens, die nooit een diploma van lager middelbaar onderwijs had behaald, door zijn vriend Willem Pelemans op de redactie van het dagblad Het Laatste Nieuws binnengehaald.
De lichamelijke en geestelijke wonden, veroorzaakt door de oorlog, waren nog niet geheeld of Jan Walravens zette zich reeds in voor een nieuw humanisme. Intussen maakte hij zijn grote geloofscrisis door. Bovendien overleed op 16 oktober 1944 zijn vader.
Zijn humanisme was gebaseerd op de existentialistische leer van Sartre en Albert Camus. Walravens werd een hartstochtelijk verdediger van een sterk geëngageerde literatuur. Herhaaldelijk heeft hij het in zijn nota's over de sociale ellende en het miserabilisme van de mens. Zijn eigen jeugd zal hier ook wel toe bijgedragen hebben. Hij verbindt deze humanistische opvattingen met de taak van de progressieve kunstenaar. Zo schrijft hij in zijn dagboek: ‘Ook de avant-garde is een humanisme.’
De internationale filosofische stroming van het existentialisme heeft zijn kijk op het leven en de literatuur vergroot. Niet alleen is zijn belangstelling internationaal gericht, maar tevens is zijn geestelijk dynamisme wars van de benepen braafheid en het oppervlakkig optimisme dat hij in de Vlaamse literatuur wil bestrijden. Op 24 augustus 1944 schreef hij reeds in zijn dagboek: ‘Ik zou Vlaanderen willen op zijn kop zetten.’ Maar in juli 1959 zou hij nog steeds vaststellen: ‘Wat zou het mooi zijn indien wij eindelijk een rebellerende literatuur in Vlaanderen kregen.’
Voortdurend zou Jan Walravens op de bres staan om de nieuwe literatuur te verdedigen, maar tevens zou hij zijn weerzin uiten voor al wat officieel, dikdoenerig en huichelachtig was. Zo weigerde hij te spreken op de officiële huldiging van Gaston Burssens, toen deze de staatsprijs gekregen had en in de bloemetjes werd gezet door de mensen, die tevoren nooit begrip voor zijn werk hadden getoond.
| |
| |
Na zijn huwelijk in 1945 ging Jan Walravens wonen in de Robert Buyckstraat 7 te Anderlecht. Op Het Laatste Nieuws kreeg hij spoedig de leiding van de culturele redactie en stelde hij de wekelijkse pagina ‘Kunst en Letteren’ samen, die hij hoofdzakelijk met Willem Pelemans gedurende vele jaren volschreef. Later zou hij ook beroep doen op jonge schrijvers als Hugo Raes en Paul de Wispelaere.
Tijdens de eerste jaren na de oorlog was Louis Paul Boon het enige lichtpunt in de Vlaamse letteren. Jan Walravens, die ook toezicht uitoefende op het weekblad De Zweep, plaatste hierin vele verhalen van Boon onder diverse schuilnamen om aldus deze schrijver in zijn financiële nood te helpen. In 1954 werd hij redacteur en in 1961 redactiesecretaris van het maandblad De Vlaamse Gids, dat onder zijn leiding een grote bloei zou kennen en waarin talrijke jongeren debuteerden. Ook zou hij in dit tijdschrift rubrieken laten schrijven over poëzie door Paul Snoek en over proza door Paul de Wispelaere.
Heel zijn jeugd heeft Jan Walravens twee plannen gekoesterd: een eigen tijdschrift beginnen en een toneelgroep oprichten.
In 1949 werd dan het tijdschrift Tijd en Mens opgericht, waarvan Jan Walravens en Remy C. Van de Kerckhove de stichters waren en waarvan ook Louis Paul Boon, Hugo Claus, Ben Cami, Albert Bontridder en Marcel Wauters redactieleden werden.
In zijn voorwoord tot het eerste nummer van Tijd en Mens, dat in september 1949 verscheen, schreef Jan Walravens onder meer: ‘Het is er ons in de eerste plaats om te doen de jeugd aan het woord te laten, die in 1940 twintig jaar was en niet door professoren maar door de oorlog opgevoed werd.’ En verder ‘In ons verhalend en essayistisch proza zullen wij streven naar een onvervalste en totale voorstelling van de mens en van de realiteit die hem omringt.’
Nooit heeft Jan Walravens het prestige van de literatuur los kunnen zien van de menselijke situatie. Bovendien zag hij de mens steeds geplaatst in zijn tijd. Met een ongebreideld enthousiasme ging hij aan het werk, schreef ontelbare kritieken in Het Laatste Nieuws om de nieuwe, experimentele poëzie te helpen doorbreken. Vaak werd hij hierbij ontgoocheld, maar nooit raakte hij ontmoedigd. Blijkbaar onvermoeibaar organiseerde hij talrijke bijeenkomsten en lezingen in Vlaanderen en Nederland. Met even veel geestdrift schreef hij over de abstracte schilderkunst als over de experimentele poëzie. Maar eigenlijk beheerste hij alle facetten van de avant-gardekunst. Hij volgde met even veel belangstelling de concrete en
| |
| |
elektronische muziek, de moderne jazz met een bijzondere voorliefde voor Gerry Mulligan, het absurde toneel, de film van de nouvelle vague en was een hartstochtelijk verdediger van de televisie.
In 1950 verhuisde het gezin Walravens naar de Florimond De Pauwstraat 13 te Anderlecht, waar ook het redactie-secretariaat van Tijd en Mens werd gevestigd. Dat jaar verscheen zijn eerste boekuitgave in de reeks Tijd en Mens, een monografie over de Vlaamse schilder Jan Vaerten. Deze werd gevolgd door monografieën over de schilders Valerius de Saedeleer en Felix De Boeck. Eveneens in de reeks boekuitgaven van Tijd en Mens verscheen in 1951 zijn eerste literair essay Phenomenologie van de moderne poëzie. Dat zelfde jaar verscheen ook zijn eerste roman, Roerloos aan zee, waaraan hij van 1944 tot 1950 had geschreven. Over deze roman, waarin Walravens voor het eerst in Vlaanderen de existentialistische ideeën trachtte weer te geven, schreef Herman Teirlinck: ‘Maar dit boek van Walravens is nieuw - althans nieuw ten overstaan van onze Vlaamse begrensdheid, en wijders in de betrekkelijke mate van het nieuwe, waartoe een menselijke boodschap bijdragen kan.’
Zijn tweede jeugddroom zou Jan Walravens in 1951 verwezenlijken. Samen met Bert Parloor en Staf Knop richtte hij het Brussels Kamertoneel op. Ook met deze groep zou hij baanbrekend werk in Vlaanderen verrichten. Zij zouden o.m. de eerste eenakter, Getuigen, van de nog onbekende Hugo Claus creëren, evenals Boy, het enige toneelspel van Gaston Burssens. Bij deze groep werden ook schilders betrokken, die toen nog onbekend waren, maar sedertdien grote faam hebben verworven, zoals Jan Cox, die de decors schilderde, Serge Vandercam en Pierre Alechinsky. Ook verleenden Fred Engelen, Jo Dua en Lode Verstraeten, die later naam zouden maken in de Vlaamse toneelwereld, hun medewerking.
Voor de eerste maal bracht deze groep in Vlaanderen werk van Samuel Beckett, Eugène Ionesco en Arthur Adamov. Vooral te Brussel verrichtte het Kamertoneel baanbrekend werk, maar het trad ook op in verscheidene steden van Vlaanderen, evenals in Nederland.
Het Kamertoneel stak definitief van wal op 4, 5 en 6 november 1953 in de kleine zaal van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Toen werden drie eenakters gespeeld: Gelijk wij zijn geweest van Arthur Adamov, Getuigen van Hugo Claus en Met gesloten deuren van Jean-Paul Sartre. Deze laatste eenakter werd door Jan zelf voor deze gelegenheid vertaald. Dit programma sloeg in als een bom in de Vlaamse toneelwereld. De traditionele kritiek trok heftig van leer, maar een jong publiek was
| |
| |
geestdriftig. Nadien werden ook stukken van Tone Brulin gecreëerd.
Te Antwerpen had men toen nog nooit een stuk van Sartre gespeeld. Walravens wilde dan per se de Antwerpenaars met het toneel van zijn lievelingsauteur confronteren. In het Theater op Zolder, waar Tone Brulin directeur was, werd dan De lichtekooi gespeeld. Het had zulk groot succes, dat men er zes weken lang bleef spelen.
Maar Walravens wilde zich hier niet beperken tot toneelvoorstellingen. Hij richtte ook debatavonden in, waar het woord werd gevoerd door Herman Teirlinck, Fred Engelen, Tone Brulin, dr. Jan Grootaers, Jan de Hartog en Huib van Hellem.
Op zeker ogenblik waren Bert Parloor en Staf Knop beiden geestdriftig om een stuk van Jan Walravens zelf op te voeren, maar de auteur zelf bleek het niet goed genoeg te vinden en de creatie vond nooit plaats.
Het bestaan van Het Kamertoneel kostte de drie oprichters heel wat opofferingen. Toen niemand de leiding wilde overnemen, werd in 1957 besloten de groep te ontbinden, maar toen reeds bleek dat het bestaan van Het Kamertoneel een mijlpaal was geweest in de geschiedenis van het Vlaamse toneel.
De doorbraak van de experimentele poëzie in Vlaanderen kwam vooral met de publikatie van de bloemlezing Waar is de eerste morgen? in 1955 waarin Jan Walravens de dichters van de groep Tijd en Mens voorstelde. Twee jaar later zou hij een bloemlezing Vijfde kolom wijden aan de nieuwe strekkingen in het Vlaamse proza. De titel ontleende hij aan de rubriek, die hij maandelijks schreef in het tijdschrift De Periscoop. In deze rubriek wijdde Jan Walravens niet alleen aandacht aan de moderne literatuur, maar schreef hij ook over de schokkende gebeurtenissen, die zich voordeden in Hongarije, Egypte en Algerije.
De tweede roman van Jan Walravens, Negatief, waaraan hij schreef van 1952 tot 1956, verscheen in 1958 en werd bekroond met de Leo J. Krijnprijs, de prijs die reeds eerder aan zijn vrienden Louis Paul Boon en Hugo Claus was toegekend.
Niet alleen als essayist en criticus, maar ook als romanschrijver stond Jan Walravens in de voorste gelederen. Terecht noemde Herman Teirlinck hem een pegelaar van de tijdsgeest, die stout en roekeloos wrong om uit de oude beklemmingen vrij te komen. Beïnvloed door het zich uitbreidende existentialisme, niet terugdeinzend om Nietzscheaanse gevolgen te trekken, vertoonden zijn romans al de voor- en nadelen van een stellingname op ideologisch gebied. Zo was Roerloos aan zee een confrontatie met
| |
| |
de Godsidee of een gevecht met God, existentieel gezien en met de conclusie dat de mens voor God staat als voor een allesbeheersende macht, zoals tegenover de oceaan.
Kempadel, het hoofdpersonage van Roerloos aan zee, was nog eerder een gepersonifieerde gedachte dan een levend personage. Veel overtuigender is dan ook de roman Negatief, waarin de hoofdpersoon, Pierre Esneux, een zestigjarige kleptomaan, bezeten blijkt door de krankzinnige manie om alles te vernietigen.
In een interview heeft Jan Walravens toegegeven dat hij invloed had ondergaan van Dostojefski en André Gide. Typisch Dostojefskiaans in Negatief is de drang van Esneux tot biechten en tot zelfaanklacht.
Te Kraainem, een gemeente aan de rand van Brussel, liet Jan Walravens een huis bouwen, waar het gezin zich in 1957 vestigde in de Hortensialaan 25.
Jan Walravens, die altijd een kind van de Brusselse volksbuurten is gebleven en een liefhebber van de typische drank gueuze-lambik, publiceerde in 1958 de gids Hier is Brussel, die een onmisbare publikatie is voor wie zijn persoonlijkheid wil doorgronden. Voor deze studie ontving hij in 1958 de A. Maxprijs. Een erepenning werd hem nog uitgereikt voor zijn artikel De Gouden Eeuw der grote steden, verschenen in Het Laatste Nieuws van 2 juli 1958 en handelend over een tentoonstelling, die datzelfde jaar te Gent werd gehouden. Hij werd ook bevorderd tot ridder in de Orde van Leopold ii.
Intussen was hij ook medewerker geworden aan verscheidene Nederlandse dag- en weekbladen. Zo was hij o.m. correspondent voor De Groene Amsterdammer en medewerker aan Het Nieuwe Boek en Kunst van Nu. Hij was redacteur van de tijdschriften Kroniek van Kunst en Kultuur en Het Toneel. Ook werkte hij geregeld mee aan literaire en artistieke uitzendingen van de Vlaamse radio en televisie, o.m. aan het bekende tv-programma ‘Vergeet niet te lezen’, waarin hij auteurs interviewde over hun pas verschenen werk. Hij was tevens bestuurslid van de Brusselse afdeling van het Willemsfonds, leraar aan het Persinstituut te Brussel, lid van verscheidene commissies en jury's en gaf nog talrijke voordrachten in Vlaanderen en Nederland. Hij was een zeer goed spreker, die met overtuiging uiteenzettingen over literatuur en kunst kon houden en zijn geestdrift aan het publiek kon mededelen.
Met Gaston Burssens was hij ook één van de bezielende bestuursleden van de modernistische kunstkring Celbeton te Dendermonde. Niet alleen
| |
| |
had hij ontelbare contacten in Vlaanderen en Nederland, maar hij was ook een graaggeziene figuur in de kringen van franstalige dichters. Hij publiceerde in Le Journal des Poètes. Hij was ten slotte nog vice-president van de Belgische afdeling van de Internationale Vereniging van Kunstcritici, zetelde in het inrichtend comité van de Internationale Poëziebiënnale te Knokke en was bestuurslid van het Vlaamse pen-centrum.
Ondanks al deze drukke werkzaamheden nam Jan Walravens thuis ook nog actief deel aan het familieleven. Hij was er de man niet naar om zich op te sluiten in zijn werkkamer. Zijn romans schreef hij gewoon in de woonkamer of zelfs aan een hoek van de keukentafel, met het geroezemoes van de kinderen om hem heen. Soms liet hij ongevraagd zijn papieren en boeken in de steek om zijn vrouw te helpen bij het huishouden.
Aan zijn kinderen leerde hij dezelfde levendige belangstelling te hebben voor alle uitingen van de geest. Hij kon uren met hen praten, maar niet als een wijze oudere tot onervaren jongeren. Hij wisselde met hen van gedachten als gelijken. De kinderen hadden ook recht op hun eigen programma's op de televisie, en wanneer het uur voor hun programma was aangebroken, schakelde hij over, zelfs wanneer op een andere zender een uitzending bezig was die hem interesseerde.
In zijn woning te Kraainem kwamen in augustus 1960 een twintigtal schrijvers samen om hem te vieren naar aanleiding van zijn veertigste verjaardag. Onder hen bevonden zich Gaston Burssens, Hugues C. Pernath, Chris Yperman en de beeldhouwer Roel D'Haese. Tone Brulin was pas terug uit Zuid-Afrika en draaide enkele films af die hij ginds had opgenomen en liet platen met Afrikaanse muziek horen.
In zijn dagboek, waaruit een keuze in 1964 verscheen onder de titel Jan Biorix, schreef Jan Walravens over deze bijeenkomst: ‘Veertig jaar geworden en veel vriendelijke vrienden aan huis gehad. Zoals steeds midden de mensen: ellendig eenzaam geweest. En mij binnenin zo hard gevoeld als een steen in de woestijn.
Ik weet wel wat het is. Voor mij is het alsof ik geen jeugd had. Ik bedoel: alsof mijn verleden geen waarde, geen bestaan had gehad. Ik ben verschrikkelijk alleen met wat ik ben. Zonder hinterland. Ik ben veertig jaar, ik wacht op mezelf, dit is op de teruggave van mijn voorbije jaren.’
In februari 1960 maakte Jan Walravens op uitnodiging van de Unesco voor zijn krant een reis naar Egypte naar aanleiding van de campagne om het behoud van de tempels van Aboe-Simbel. Toen hij terug kwam, bleek hij daar hevige koorts te hebben gehad.
| |
| |
Twee jaar later zou hij voor de eerste maal ernstig ziek worden. Een geheimzinnige ziekte, waarover de geneesheren zich niet konden of wilden uitspreken, had hem neergeveld. Zijn ziekteverlof, dat aanvankelijk voor een paar weken was voorzien, werd verlengd tot enkele maanden.
Toen hij terugkwam op de redactie van Het Laatste Nieuws was hij niet meer dezelfde. Van dan af was hij de prooi van de ziekte die hem niet meer zou loslaten.
Alsof hij wist dat hem niet veel tijd meer beschoren was, schreef Jan Walravens nog druk voort. Van zijn derde roman, die de positieve keerzijde van zijn vorig werk moest uitbeelden, kon hij echter tot geen hem bevredigende versie meer komen.
Wel schreef hij mooie verhalen als De stenen krekel, dat in 1961 verscheen in de bloemlezing Dertien Vlamingen, samengesteld door Ivo Michiels. Ook schreef hij het scenario van een opera voor Willem Pelemans, Het blauw van Pusiano, waarvan ook de definitieve versie niet is ontstaan, maar de voorlopige tekst in Vandaag ii is verschenen.
Ook bleef hij zo veel mogelijk actief als promotor van de nieuwe literatuur. Zo was hij nauw betrokken bij de oprichting van de Galgeboekjes, waarvan als eerste deel zijn Jan Biorix verscheen. De opvallende titel is te danken aan Louis Paul Boon, die daarover op het omslag in verband met de Tijd en Mensgroep het volgende schreef: ‘Hij was onze chef, onze aanvoerder, onze kapitein van de bende. Wij schreven zomaar wat. Hugo Claus, Maurice D'Haese en ik. En wij maakten verzen, Bontridder, Cami en Wauters. Maar Jan wist wat wij ermee bedoelden. Jan gaf het vorm en inhoud en zin. Als iemand onze literatuur veranderd heeft, dan moet hij daar verantwoordelijk voor gesteld. Met die flikkerende ogen, met die bewegende handen, met die ruige snor: Ambiorix. Ik verontschuldig mij, maar ik heb hem soms met vertederde spot gezegd: Janbiorix.’
Benevens aan het derde deel van zijn romantrilogie werkte Jan Walravens ook nog aan een volavond toneelspel, dat eveneens onafgewerkt is gebleven. Hij had trouwens plannen voor verscheidene toneelstukken.
De woorden, die hij over de dood van Vincent Van Gogh voor de Vlaamse televisie zei, kregen na zijn dood een nieuw reliëf. Hij zei, waarschijnlijk welbewust en opzettelijk, over Van Gogh: ‘Hij wist dat hij sterven ging, maar hij was heel kalm, heel rustig.’
Ook Jan Walravens wist dat hij ging sterven en bleef heel rustig toen hij opnieuw naar het St.-Elisabethziekenhuis te Ukkel diende overgebracht. Zijn moeder en zijn vrouw waren de enige getuigen van zijn laat- | |
| |
ste ogenblikken. Zijn kinderen had hij inderdaad de laatste dag niet meer willen zien. De dokter had hem gewaarschuwd dat de laatste dag aangebroken was. Hij aanvaardde rustig zijn lot.
Terwijl zijn moeder zich over hem boog, draaide hij zich op zijn rechterzijde en scheen zich goed te nestelen. Toen is hij heel zacht de dood ingegleden. Het was 25 juni 1965. Hij was 45 jaar geworden.
Willem M. Roggeman
Een volledige bibliografie van Jan Walravens verscheen in het huldeboek Facetten van Jan Walravens dat door het maandblad De Vlaamse Gids als nrs.3 en 4 in 1966 werd uitgegeven.
Een monografie van Jan Walravens door Paul de Wispelaere, evenals het eerste deel van zijn Verzameld werk, waarin zijn creatief proza is opgenomen, zijn in voorbereiding.
|
|