Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971
(1971)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Johannes Jacobus Poortman
| |
[pagina 127]
| |
volger, L. Polak, was een man van zo geheel andere opvattingen dan Poortman dat het hem moeilijk viel te Groningen af te studeren, te meer daar hij altijd erg tegen examens opzag. Nadat hij al verscheidene publicaties op zijn naam had staan (waaronder Tweeërlei Subjectiviteit (1929), besloot hij te Amsterdam doctoraal-examen af te leggen bij Tj. de Boer, hetgeen echter door het aftreden van deze hoogleraar onmogelijk werd. Tenslotte legde hij in 1949 met goed gevolg doctoraal-examen af bij H.J. Pos. Zijn promotie aan de Universiteit van Amsterdam met Pos als promotor volgde op 30 november 1954 op een proefschrift getiteld: Ochêma. Geschiedenis en zin van het Hylisch Pluralisme (Het z.g. Dualistisch Materialisme). Gedurende het academisch jaar 1935-36 verbleef hij als Research Fellow in Philosophy aan de universiteit van Harvard. Van 1932 tot '38 was hij bestuurslid (van 1934-38 penningmeester) van de Studievereniging voor Parapsychologie, waarvan hij in 1920 een der oprichters was geweest. Van 1935 tot 1941 was hij mede-redacteur van Theosophia, het orgaan van de Nederlandse Afdeling van de Theosofische Vereniging (Adyar) en van 1938 tot 1959 bibliothecaris van de Bibliotheek van de Nederlandse Afdeling van deze vereniging te Amsterdam, welke hij tot een der beste bibliotheken op dit gebied maakte en waarvan hij een voortreffelijke catalogus samenstelde. In 1941 huwde hij mej. drs. A.W.D. Smelt, lerares Nederlands te Den Haag. Van 1944 tot 1950 was hij redacteur van de wijsgerige rubriek van de Winkler Prins Encyclopedie, 6e druk. Hij was lid van de Parapsychology Foundation te New York en werd verkozen tot Charter Member van de Parapsychological Association te Charlotesville, Virginia. Hij was lid van het Genootschap voor Wetenschappelijke Philosophie en van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. In 1942 richtte hij met prof. dr. F. Sassen de Nederlandse Wijsgerige Verzameling op (thans onderdeel van de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam). Poortman was geen gemakkelijk spreker en legde moeilijk menselijke contacten, hetgeen ten dele aan zijn jeugd moet worden toegeschreven. Hij was daarentegen een zeer gemakkelijk schrijver, zoals ook blijkt uit zijn omvangrijk en veelzijdig oeuvre. Wanneer hij schreef had hij het gehele artikel reeds in het hoofd en schreef het op zonder iets te wijzigen. Daarna bracht hij alleen nog redactionele wijzigingen aan. Uit het bovenstaande blijkt genoegzaam, dat hij, hoewel niet door de noodzaak tot levensonderhoud gedwongen, en ondanks een zwakke gezondheid, veel heeft tot stand gebracht op verschillende terreinen. Hij ver- | |
[pagina 128]
| |
enigde op merkwaardige wijze een zeer practische en een idealistische levenshouding, hetgeen ook zal blijken bij de bespreking van zijn werken. Deze kunnen worden onderscheiden in zijn wijsgerig en bibliografisch werk enerzijds en zijn studies op het gebied van de parapsychologie en theosofie en over Krishnamurti anderzijds. Hoewel hij een scherp onderscheid maakte tussen de wijsbegeerte als onderdeel van de wetenschap en een wereldbeschouwing als de theosofie, zo ontkomt men toch niet aan de indruk dat bij al zijn werk de theosofie een centrale plaats innam en dat deze eigenlijk de bron was waaraan al zijn werk, ook het wijsgerige, hoe wetenschappelijk benaderd, gefundeerd en behandeld ook, feitelijk ontsproot. Het is dan ook niet mogelijk bij al zijn werk een scherpe grenslijn te trekken.
Wanneer we nu overgaan tot de bespreking van zijn werk, dan wil ik allereerst zijn bibliografisch werk behandelen. Hiervan heeft hij een monumentaal en blijvend getuigenis nagelaten in zijn Repertorium der Nederlandse Wijsbegeerte, waarvoor hij van 1941 tot 1944 uitgebreide biografische en bibliografische onderzoekingen deed. Het werd in 1958 gevolgd door Supplement i van de hand van Poortman zelf. Het derde deel werd verzorgd door dr. N.A. Klever en verscheen in 1968 onder de titel Poortmans Repertorium der Nederlandse Wijsbegeerte, deel iii. Dit repertorium is een onmisbaar hulpmiddel gebleken voor allen die zich met de studie van de wijsbegeerte bezighouden. De opzet getuigt van dezelfde heldere zin voor systematiek die ook blijkt uit zijn Catalogus van de Bibliotheek der Theosofische Vereniging (Ned. Afd.). Zijn zin voor documentatie blijkt tevens uit de reeds vermelde Nederlandse Wijsgerige Verzameling, welke beoogt documentatiemateriaal te verzamelen over de Nederlandse beoefenaars van de wijsbegeerte. Dit werk wordt eveneens voortgezet door dr. Klever.
De wijsgerige opvattingen van Poortman zijn het best gekenmerkt door zijn eigen uitspraken, waarin hij zijn wijsbegeerte kenschetst als een westerse Vedānta, en als een realisme binnen een idealisme en ook wel als een hylisch pluralisme binnen een noïsch monisme, in welke wijsbegeerte de Grondparadox een centrale positie inneemt. Wij zullen trachten deze punten nader toe te lichten. Zijn eerste grote werk Tweeërlei Subjectiviteit. Ontwerp ener ‘Centrale Philosophie’, dat uitgaat van, doch tevens stelling neemt tegen het psychisch monisme van zijn leermeester Heymans, bevat eigenlijk reeds alle grond- | |
[pagina 129]
| |
trekken van zijn wijsbegeerte, hoezeer die ook in talloze latere artikelen en werken nader is uitgewerkt en aangevuld. Uitgaande van Kant's stelling dat de algemene begrippen als ruimte, tijd en causaliteit door het kennende subject aan de natuur worden opgelegd, m.a.w. dat het a priori oordelen zijn volgens welke het subject de zinsindrukken interpreteert, wijst Poortman erop dat dit kennistheoretisch subject wel niet identiek kan zijn met ons sterfelijk en feilbaar ik, daar dit zou leiden tot solipsisme en tot de vraag of objectieve kennis wel mogelijk is. Anderzijds is het duidelijk dat dit kennistheoretisch subject niet is een abstractie, maar in nauw verband staat met ons zelf en dat wij in zekere zin dit ook zijn. Zodoende komt hij tot de invoering van de onderscheiding tussen ‘suprasubject’ en ‘infrasubject’, en dus tot het begrip ‘tweeërlei subjectiviteit’, dat hij tot titel van zijn werk koos. Het suprasubject is dus ‘het subject dat door Kant aangenomen wordt om zekere gedeelten van ons weten in hun noodzakelijke algemeenheid en exactheid te verklaren, het tweede [d.w.z. het infrasubject, A.P.] zijn wij, die bij voorbaat het ‘slechts subjectieve’ van onze persoonlijke meeningen moeten toegeven’, zoals Poortman het zelf in dit werk omschrijft (p.5-6). Vervolgens stelt Poortman, uitgaande van de tegenstelling eenheid/veelheid, dat er slechts één suprasubject is en vele infrasubjecten. In het daarop volgende gnoseologische gedeelte, waar het gaat om de geldigheid van onze kennis (de ‘quaestio juris’ der kennistheorie), stelt hij dat wij allen als infrasubjecten deel hebben aan het éne suprasubject, en dat de geldigheid van onze kennis daarop berust. De waarheid is dus transcendent ten opzichte van het infrasubject. In het noölogische gedeelte sluit Poortman aan op de reeds door anderen betoogde stelling dat men er niet in slaagt het ‘ik’ of het subject principieel tot object te maken, hetgeen hij met een gedachte-experiment toelicht op p.142. ‘Wij bezitten kennis van het ik, in zóóver is het object; in zoover het echter object is, is het het ik niet meer’ (p.145). Deze contradictie vormt een fundamentele paradox, de ‘grondparadox’ welke volgens Poortman het grondbeginsel der philosophie is. Dit ontsnappen aan de poging het ‘ik’ te objectiveren, wijst op het absolute karakter, het losgemaakt zijn (absolvo) van het ‘ik’, zodat dus in het zuivere ‘ik’ of suprasubject het Absolute wordt aangetroffen. En dit zuivere ‘ik’ vervult de kennistheoretische functies van het suprasubject, en is de grondslag van de objectieve feiten en de wetten die het denken erover beheersen. De Grondparadox | |
[pagina 130]
| |
bestaat dus hierin dat het onmogelijk is het subject te objectiveren, terwijl het subject juist onze hoogste zekerheid vormt. En toch kan men in dit geval niet voldoen aan de eis dat men het te kennen object moet kunnen objectiveren. Deze identiteit van het wetende en het gewetene bevat dus een eeuwige paradoxie, welke Poortman beschouwt als een centraal beginsel, en deze grondparadox verschijnt dan ook bij tal van andere problemen, zoals de transcendentie en immanentie Gods, de oorzaakloze oorzaak, het eeuwig Nu, enz. Tegenover het Absolute, het éne Suprasubject staat de veelheid, d.w.z. de gewone, feitelijke werkelijkheid, die tevens de individuele infrasubjecten omvat. Doch deze gehele werkelijkheid in veelheid is afhankelijk van het ene suprasubject, waarvan zij de voorstelling of bewustzijnsinhoud vormt. In die zin kan men spreken van ‘idealisme’. In zoverre deze ‘werkelijkheid in veelheid’ bestaat los van het infrasubject dat er zelf deel van uitmaakt, kan men spreken van ‘realisme’. Er is dus sprake van een realisme binnen een idealisme. Het is tevens duidelijk dat het solipsisme zodoende vermeden wordt. In tegenstelling tot het psychisch monisme van Heymans, stelt Poortman tegenover het éne suprasubject (het noïsche), een hylisch pluralisme dat de gehele verschijningswereld omvat, d.w.z. zowel het psychische als het physische. In deze veelheid onderscheidt hij een fijnstoffelijk en een grofstoffelijk element, en voor deze gemeenschappelijke substantie gebruikt hij de term het hylische (Gr. υλη = ‘stof’). Omdat hij meer dan één graad van dichtheid van de stof aanneemt spreekt hij van hylisch pluralisme bij een noïsch monisme. De mens heeft aan beide deel en hierin ligt de mogelijkheid tot objectieve kennis, daar het suprasubject de natuurwetten en de algemene denkwetten in het hylische heeft gelegd, en de mens als deelhebbende aan het suprasubject ook a priori kennis heeft van deze algemene wetten, doch anderzijds kan hij als deel van het andere, of hylische, ook in relatie staan tot de feitelijke, hylische, wereld en daarvan kennis krijgen en er invloed op uitoefenen. De verhouding tussen het physische en het psychische berust volgens Poortman dan ook niet op enigerlei parallellisme, maar op interactie, wisselwerking, d.w.z. een hylisch causalisme. Inzake determinisme en indeterminisme huldigt Poortman de opvatting dat de mens wilsvrijheid bezit inzoverre hij deel heeft aan het suprasubject, maar als infrasubject bepaald is. Daar hij echter als empirisch subject slechts ten dele kent, lijkt het hem of hij een vrije keuze kan doen. | |
[pagina 131]
| |
Doch de ware vrijheid komt slechts aan God als het ene Suprasubject toe. Zie het opstel Indeterminisme of determinisme in De Grondparadox (1961). Dit hylisch pluralisme heeft Poortman later uitvoerig uitgewerkt in Ochêma: Geschiedenis van het Hylisch Pluralisme (Het z.g. Dualistisch Materialisme). Dit dualistisch materialisme sluit aan bij de gedachte der Neo-Platonici dat de ziel een voertuig (Gr. οξημα) bezit, samengesteld uit fijnere stof. Neemt men nu aan dat er meer onderverdelingen van de stof bestaan, dan kan men van pluralisme spreken en wel van hylisch pluralisme. Dit behoeft niet in te houden dat er daarboven niet nog een ‘immaterieel zijnde’ bestaat. Poortman onderscheidt hier zes verschillende metaphysische standpunten: alpha: het monistisch materialisme: de gehele werkelijkheid bestaat uit gewone stof. bêta: dualistisch materialisme: er bestaat een tweede soort stoffelijkheid, b.v. van de ziel. gamma: alleen God is met stoffelijk, daarnaast bestaat alleen stoffelijkheid, grover en ijler. delta: God en de ziel zijn onstoffelijk. De voertuigen zijn stoffelijk, grover of ijler. epsilon: het anthropologisch dualisme, verbonden met de naam van Descartes: God en de ziel zijn immaterieel. Daarnaast bestaat alleen de ons bekende grove stof. zêta: de tegenhanger van het alpha standpunt: het zijnde is volledig immaterieel: stof en lichaam zijn slechts verschijning. Berkeley's opvatting en het psychisch monisme van Heymans. Het hylisch pluralisme omvat dan de standpunten bêta, gamma en delta. In het historisch gedeelte behandelt Poortman nu die denkers en scholen welke het hylisch pluralisme aanhingen. In de eerste twee delen bespreekt hij het voorkomen ervan bij de oude cultuurvolken in Egypte, Assyrië-Babylonië en Perzië en bij de Germanen en Kelten (dl. i) en in India en China (dl. ii). Het was zijn bedoeling in de delen iii, iv en v de Grieks-Romeinse cultuurkring, Israël, het Christendom, de Islam en de nieuwe tijd te behandelen. Deze zijn niet meer door Poortman geschreven, daar hij er de voorkeur aan gaf eerst in deel vi de zin van het hylisch pluralisme te behandelen. In deel via biedt hij niettemin een historisch aperçu van de niet behandelde perioden. Zoals reeds gezegd, moet Poortmans standpunt gezien worden als een hylisch pluralisme binnen een idealistisch monisme, daar de grondparadox | |
[pagina 132]
| |
inhoudt dat de gehele verschijnselenwereld slechts relatief bestaat tegenover het Suprasubject. Terecht heeft hij daarom zijn opvatting gekenschetst als een Westers Vedantisme, daar ook in de Advaita, d.w.z. het niet-dualisme van Shankara's Vedānta het eeuwige, onveranderlijke Zelf het enige reële beginsel is, waartegenover de ervaringswereld met zijn categorieën van tijd, ruimte en oorzaak slechts een relatief bestaan heeft. Het Zelf is de diepste werkelijkheid en het is het zelf van alles wat bestaat. Onze ervaring is slechts mogelijk door het universele Zelf in ons.
Dat Poortmans opvattingen nauw aansluiten bij die van de moderne theosofie behoeft nauwelijks betoog. Immers ook deze leert dat er slechts één werkelijk Bestaande is: de universele tman of Geest, waartegenover een wereld van Māya bestaat, die als fijn- en grofstoffelijk wordt opgevat, al moet worden erkend dat de theosofie zich voornamelijk heeft beziggehouden met de behandeling van deze pluralistisch opgevatte stofwereld. Ook hier vinden wij dus een fundamenteel idealisme bij een hylisch pluralisme.
Dat het hylisch pluralisme een belangrijk steunpunt vindt in de parapsychologie, en ook omgekeerd de parapsychologische verschijnselen in het hylisch pluralisme hun beste verklaringshypothese vinden, heeft Poortman uiteen gezet in het opstel Wisselwerking of Parallelisme in Variaties op één en meer Themata (1947) en in Ochêma vi, par.264, 268, seq.
Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat met Poortman een belangrijk en oorspronkelijk wijsgeer van ons is heengegaan, die zijn gehele leven heeft gewijd aan de fundamentele problemen der metaphysica en kennisleer, aan een der hoogste opgaven van de menselijke geest: de wijsgerige bespiegeling over fundamentele levensvragen als immanentie en transcendentie, determinisme of indeterminisme, leven en dood, de verhouding van God en schepping, en van ziel en lichaam. Een wijsgeer tevens die streefde naar een objectieve metaphysica en de mogelijkheid ervan aanwezig achtte.
A.A. Prins | |
[pagina 133]
| |
Voornaamste geschriftenBoekenTweeërlei subjectiviteit. Ontwerp eener ‘Centrale philosophie’. Haarlem 1929. De noodzaak der eenzijdigheid. Assen 1936.Ga naar voetnoot* Over eenige min of meer occulte motieven in de wereldlitteratuur. Assen 1937.Ga naar voetnoot* Van trouw en ontrouw, trouwen en vertrouwen. Assen 1939.Ga naar voetnoot* Het hegemonikon en zijn aandacht van den tweeden graad. Assen 1939.Ga naar voetnoot* Drei Vorträge über Philosophie und Parapsychologie. Leiden 1939. De mogelijkheid van de metaphysica. Leiden 1946 (openbare les). Variaties op één en meer themata. Leiden 1947. Repertorium der Nederlandse wijsbegeerte. Amsterdam-Antwerpen 1948. De Theodicee, het continuïteitsbeginsel en de grondparadox. Leiden 1951. Ochêma. Geschiedenis en zin van het hylisch pluralisme (het z.g. dualistisch materialisme). Deel i. Assen 1954 (diss. Amsterdam). Ochêma. Deel ii. Assen 1958. De wijsgerige projectie. Assen 1958 (oratie). Repertorium der Nederlandse wijsbegeerte. Supplement 1 (1947-1957). Amsterdam-Antwerpen 1958. E. Douglas Fawcett en Raynor C. Johnson. Amsterdam 1958.Ga naar voetnoot* De grondparadox en andere voordrachten en essays. Assen 1961. De twee sóphias of de verhouding van theosofie en wijsbegeerte. Amsterdam 1962.Ga naar voetnoot** Immanuel Kant en de parapsychologie. Assen 1963.Ga naar voetnoot** Philosophy - theosophy - parapsychology. Some essays on diverse subjects. Leiden 1965. Ochêma. Delen via-d. Assen 1967. | |
ArtikelenVoor de tijdschriftartikelen raadplege men in het algemeen bovengenoemd Repertorium en het Supplement daarop. Zie ook W.N.A. Klever, Poortmans Repertorium der Nederlandse wijsbegeerte. Deel iii (1958-'67). Amsterdam-Antwerpen. Enkele van de daar vermelde artikelen verdienen hier een tweede vermelding: Parapsychologie und theosophie in Neue Wissenschaft. Zeitschrift für Parapsychologie 6 (2-3), Febr.-Mrt. 1956. Die Fruchtbarkeit der Grundgedanken des Vedanta für die abendländische philosophische Problematik in Kant-Studien 51 (4), 1959-1960.Ga naar voetnoot*** Over de éne waarheid en de grenzen van het scepticisme in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie, juni 1963. Advaita en Neoplatonisme in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie, mei 1964. K.P.C. de Bazel. Architect en theosoof in Theosofia 67, juni 1966. Leibniz und der hylische Pluralismus [Kurzfassung] in Akten xiv. Intern. Kongr. f. Philosophie. Wien 2-9 Sept. 1968. |
|