Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971
(1971)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Willem Leendertz
| |
[pagina 106]
| |
zendeling te worden, ten slotte niet voor de schilderkunst, maar voor de theologie koos. Zo ging hij evenals zijn tweede broer - de oudste studeerde rechten - theologie studeren, de studie die toch het meest aan zijn jeugdidealen beantwoordde. De drie jongens hadden hun studentenkamers in het achterhuis van Keizersgracht 194. Leendertz Willem maakte een heerlijke tijd door en stond in contact met een grote verscheidenheid van vrienden. Met prof. Van der Waals had hij veel gesprekken. Een leermeester en vriend was de medicus Van Melle. Hier lagen de aanrakingspunten op het gebied van de filosofie. Vriendschapsbanden werden ook aangeknoopt met mr. Gerrit Roes (later notaris in Den Haag), met mr. Willy Berger (later advokaat-generaal van de Hoge Raad) en met de latere kinderarts Nico Heijbroek, allen leden van het dispuut beets. Leendertz tekende een promotieplaat voor N.M. Hijmans van den Bergh (13 december 1905), waarop we de handtekeningen vinden van de latere hoogleraar in de chemie Hugo Kruyt, van C.A. Kortenhorst en van R.J. Tellegen. Na zijn doctoraalexamen studeerde hij nog een jaar in Groningen bij Is. van Dijk en profiteerde bovendien van de raadgevingen van prof. dr. P.D. Chantepie de la Saussaye te Leiden, bij wie ook mensen als De Buck (de egyptoloog) en Sevenster (de oudtestamenticus) college liepen. In 1908 trok hij met zijn inmiddels in de rechten gepromoveerde vrouw als doopsgezind predikant naar Nes op Ameland. In 1908 stond hij daar tegelijk met de doopsgezinde predikant in Hollum, Loosjes (later Luthers hoogleraar geworden) en vervolgens met ds. J. van Brakel). In de kleine gemeente, waar hij overigens zeer in zijn werk opging, hield hij veel tijd over voor studie. Reeds op 21 mei 1913 promoveerde hij, met als promotor prof. Van Dijk, op Sören Kierkegaard, die hij daarmee in Nederland introduceerde. Dit proefschrift oogstte bewondering. Op Ameland wachtte echter nog een grote taak op ander gebied. De Eerste Wereldoorlog brak uit. De burgemeester gooide alle papieren weg die hij niet begreep. De dominee ging daarom samen met de pastoor en met een oud-kapitein van de grote vaart zorgen voor de distributie. Nu bleek vooral ook het talent voor tuinieren en groentekweken van groot praktisch nut. Talrijke prominente figuren werden in het zomerseizoen de geregelde bezoekers van de doopsgezinde pastorie in Nes: de predikant dr. O. Noordmans, de rechtshistoricus prof. dr. D. van Blom, de hoogleraar in de kindergeneeskunde Scheltema, de klassicus Van Wageningen en de schrijfsters | |
[pagina 107]
| |
Carry van Bruggen (die met hem haar Prometheus besprak), Nine van der Schaaf en Jacqueline van der Waals. Ook vrienden van vroeger kwamen op Ameland. Het was een rijkte ijd. Het echtpaar las veel; dat wil zeggen mevrouw Leendertz las voor en de onder het raam luisterende ‘strunende’ Amelanders begrepen daar niets van, want vaak werd ook in vreemde talen gelezen. Verrijkend was deze periode dus zeker, maar zij duurde te lang. Ds. Leendertz paste immers, hoewel nooit dogmatisch, niet in het kader om beroepen te worden in een der gemeenten buiten het eiland. Toen het dertien jaar had geduurd, waagde hij de grote stap en werd in 1922 assistent aan de Universiteitsbibliotheek in Groningen. Om te kunnen bestaan moest Leendertz bijverdienen; hij schreef stukjes in kranten en tijdschriften en was tevens gevangenispredikant. In het kleine huis in de Wassenbergerstraat 14 werd het weer een va et vient van allerlei mensen, waarbij ook de studie niet werd verwaarloosd. Leendertz leerde er prof. Aalders kennen. Zijn ‘straatvrienden’, zoals hij dat placht te zeggen, waren de historicus Gosses en prof. Van der Pot. In producerend opzicht was deze periode niet zo vruchtbaar als die op Ameland, waar behalve de dissertatie nog uitkwamen het veelgelezen Levens-spanning (1915), waar in 1916 al een tweede druk van nodig bleek: het existentialisme klinkt er dan ook in door. In 1919 verscheen het geestige Dominee door J.B. (Janus Bifrons). In het volgende jaar kwam Gelijk of ongelijk, waarin het ‘entweder-oder’ van Kierkegaard verder gestalte kreeg. Een nieuwe fase zette in toen Leendertz op 1 mei 1924 werd aangesteld als bibliothecaris van de nog jonge bibliotheek van de Handelshogeschool te Rotterdam, waar hij een enorme activiteit ontplooide en steeds meer vertrouwen genoot. Al gauw werd hij privaat-docent, later bijzonder hoogleraar in de filosofie aan de Rotterdamse hogeschool. Hij werd leider van het plaatsingsbureau voor afgestudeerden, was lid van de studiekring van studerende predikanten, verzorgde met prof. Meyers in Leiden de Statistische Berichten en gaf ook nog een cursus in Den Haag aan de opleiding der bibliothecarissen. Naast deze activiteiten nam ook de productiviteit weer toe. In 1933 verscheen het geschrift Dogma en existentie dat geheel in de hier geschetste ontwikkeling past. Het ambt van bijzonder hoogleraar aanvaardde hij op 1 mei 1936 met de rede Ratio en existentie. In zijn persoonlijk leven was in die tijd naast veel vreugde en vriendschap een groot verdriet gekomen. Zijn jongste dochter, zelf leerling van de Handelshogeschool en dus ook zijn leerling, werd op twintigjarige leeftijd weggenomen. | |
[pagina 108]
| |
Dit verdriet en de docententaak brachten hem ertoe zich nu meer dan ooit te verdiepen in de filosofie. Zo verscheen nog juist voor het oppieuw uitbreken van een oorlog het kloeke boek Rangorde van geestelijke waarden, waarin het Franse en Duitse existentialisme, de invloed van Kierkegaard en Nietsche in verrassende visie worden overzien. Het boek was echter te wetenschappelijk om ooit populair te worden. De familie woonde toen niet meer in het huis van prof. Drucker, dat een vorstelijk onderdak had geboden aan de mooie inboedel van Leendertz. Twee schilderijtjes van Weissenbruch, een van Roelofs en een zeer vroege Gabriël hadden daar al geprijkt. In 1938, toen Leendertz naar de Hoflaan was verhuisd, kwam daarbij een schitterende versie van de Noordermarkt door Isaäc Israels. In de Hoflaan woonde het gezin schuin tegenover de toenmalige burgemeester Oud, die vaak met zijn vrouw kwam oplopen. Daar maakte Leendertz, onder een zware bolpoottafel belegd met matrassen, het bombardement van Rotterdam mee. Van het huis werd alleen de serre getroffen; even verder werd een woning geheel vernield. Direkt na de capitulatie maakte Leendertz een wandeling door het nog brandend en instortend stadsgedeelte. Ook zijn dochter en schoonzoon waren de inval goed doorgekomen. In november 1940 werd Leendertz' eerste kleinzoon en naamgenoot geboren. In die zelfde oorlog, in januari 1944, werd ook een kleindochter geboren, genoemd naar de in 1934 gestorven studente. Direkt na de oorlog volgde Leendertz' benoeming tot gewoon hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. De Rotterdamse periode is per 1 december 1945 afgesloten: het leven in een huis met tuin wordt vervangen door dat op een flat. Naast zijn functie aan de Universiteit aanvaardt hij op 11 februari 1946 een functie aan de Kweekschool der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit (erkenning pas na zijn zestigste jaar!). Nog altijd met uitersten bezig spreekt hij ook nu over De middenweg en het midden, waarbij duidelijk blijkt dat hij die middenweg alles behalve ‘gulden’ vindt. Ook houdt hij zich met dogmatiek bezig: Zijt gij dogmatisch of zijt gij ondogmatisch? In 1953 verschijnt ook het oorspronkelijke Profielen van gedachten, dat veel is gelezen en dat opnieuw de zo eigen kijk op nuances in het denken verraadt. Zijn ster staat in het zenith. Vaak wordt hij gevraagd om te preken. Hij doet dit graag en goed, steeds sober en kort en toch altijd rijk aan inhoud en actueel. Hij trekt er op uit. Midden 1949 is hij met zijn vrouw in de Verenigde Staten en houdt daar in talrijke plaatsen lezingen en preken. | |
[pagina 109]
| |
Natuurlijk vergeet hij de grote musea niet. Voor de Kierkegaardherdenking in Kopenhagen in augustus 1955 wordt hij als deskundige uitgenodigd. Met zijn vrouw bezoekt hij het graf van Kierkegaard, uit wiens werk hij in datzelfde jaar een nieuwe bloemlezing samenstelt, direkt uit het Deens vertaald. In 1953 wordt besloten voor de ‘oude dag’, al is die voor het echtpaar nog niet aangebroken, weer een huis te zoeken dat buiten ligt. Het wordt Santpoort. Met de verhuizing wordt een achttienjarige periode aan de Pinellaan ingeluid. Een schare van leerlingen weet hij om zich te verenigen, van wie verschillende hem tot zijn dood trouw bleven. Zij zien tegen hem op, bewonderen hem, hebben misschien aanvankelijk angst voor hem, omdat hij bij tentamens dóórvraagt, maar voelen later verering, genegenheid en zelfs vriendschap. Hij ontvangt hen ieder persoonlijk in zijn woning en vooral zijn vrouw weet dan een sfeer van vertrouwelijkheid te scheppen, die een verbondenheid kweekt. Verscheidene adepten heeft hij in hun ambt bevestigd of gewoon maar bezocht met zijn vrouw bij een rondreis langs hun gemeenten. Elf van hen sloten zich aaneen en vormden een ecclesiologische werkgroep die het boekje Doopsgezind belijden nu uitgaf. Prof. Kossen (die na de dood van Leendertz een In memoriam aan Leendertz wijdde) was er één van. Ondertussen miste in de theologische faculteit de bezielende leiding van Leendertz zijn uitwerking niet. Een grote opleving werd merkbaar. Het ondogmatische maakte dat allerlei tegenstellingen werden overbrugd, zodat mensen als Beek, Sevenster en Mönnich broederlijk samenwerkten met Van Niftrik en Smelik. Allen voelden hem als een vader en tegelijk ook als vriend. Zij kwamen bij hem aan huis en vonden een warm onthaal. Er werd gedebatteerd. De woorden flitsten en velen van hen werden geboeid door zijn sterk relativeringsvermogen, zijn onuitputtelijke humor, zijn veelzijdige kennis en daarbij nog door zijn praktisch inzicht. Dit alles maakte hen blij en, toen het afscheid kwam, weemoedig. Dat afscheid kwam in 1954 met de ook weer spitse rede Hetzelfde is niet altijd hetzelfde. De vrienden hadden een uniek boekje Maskerspel samengesteld, waarin ieder op de hem eigen wijze getuigde van de diepere, de religieuze humor van deze leider van de faculteit, die het spel met hen speelde als ‘veredelde’ homo ludens. Niemand wilde hem vergeten. Toch hield Leendertz ermee op. Zijn laatste boekje Gods Woord in men- | |
[pagina 110]
| |
senhanden (ook weer typisch voor hem om dit onderwerp aan te pakken en er over na te denken) verscheen in 1956. Toen vond hij het genoeg. In zijn wijsheid besloot hij niet meer te publiceren, hoewel hij tot kort voor zijn dood zijn helderheid behield. Weer brak een tijd van reizen aan. Het zat hem in het bloed. Samen met zijn vrouw maakte hij in 1959 nog een reis naar Egypte en vervulde daarmee een lang gekoesterde wens. Zo was hij in 1935 met zijn vrouw samen ook in Spanje geweest als afgevaardigde van de Nederlandse regering naar het Tweede Internationale Congres van Bibliotheken en Bibliografie te Madrid en Barcelona.Ga naar voetnoot3 Zo was hij met haar gereisd naar Bulgarije, Griekenland, Schotland en waarheen niet al. Tot zijn reisgenote hem op Hemelvaartsdag 1966 ontviel. Toen leek het alsof hijzelf ook spoedig zou bezwijken. Hij kwam deze slag na een zestigjarig huwelijk toch weer te boven, paste zich aan, genoot nog van twee achterkleinkinderen en behield tot het laatste zijn gevoel voor humor. Op 28 juni 1970 kwam hij voor het naar bed gaan te vallen en brak zijn heup. In het ziekenhuis zei hij dat hij een ‘goede’ val had gedaan: hij had immers het theeblad met het oude Franse porselein onberoerd gelaten! Zijn toestand verergerde na enkele dagen, maar verbeterde voor korte tijd na een bloedtransfusie. Toch had hij geen moed meer om voort te leven. Op 10 juli kwam de koorts terug en toen was het snel afgelopen, zoals hij dat gewenst had. Bij zijn begrafenis op 15 juli 1970 sprak prof. Beek met als uitgangspunt Levens-spanning. Leendertz' broer, emeritus-predikant, sprak aan het graf het Onze Vader. Het was een regenachtige, vochtige dag; het weer waar hij zo van had gehouden. Zo vond Willem Leendertz de rust aan de zijde van vrouw en dochter op de nog steeds stille en landelijke begraafplaats Oud-Kralingen, waar kort daarna de Duitse vertaler van zijn Profielen van gedachten, ds. H. Fischer, werd begraven.
J.F. Heijbroek | |
Voornaamste geschriftenHoe komt men dichter bij Kierkegaard? Groningen 1908. Sören Kierkegaard. Amsterdam 1913. | |
[pagina 111]
| |
Levens-spanning. Amsterdam 1915. Dominee (onder pseudoniem J.B.). Haarlem 1919. Gelijk of ongelijk. Amsterdam 1920. Dogma en existentie. Amsterdam 1933. Ratio en existentie. Amsterdam 1936. Rangorde van geestelijke waarden. Haarlem 1940. De middenweg en het midden. Haarlem 1946. Profielen van gedachten. Haarlem 1952. Zijt gij dogmatisch of zijt gij ondogmatisch? Assen 1953. Hetzelfde is niet altijd hetzelfde. Haarlem 1954. Sören Kierkegaard. Fragmenten uitgekozen en ingeleid. Haarlem 1955. Gods Woord in mensenhanden. Haarlem 1956. Gedankenprofile. Tübingen 1958. | |
Over Leendertz:H.B. Kossen, In memoriam prof. dr. W. Leendertz in Theologie en Praktijk 30, p.97. |
|