| |
| |
| |
| |
Jan Joseph Camille Huysmans
Bilzen 26 mei 1871 - Antwerpen 28 februari 1968
Camille Huysmans werd geboren op 26 mei 1871 te Bilzen, provincie Limburg. Hij was een onwettig kind van Catharina Hansen, die nadien huwde met August Huysmans, een stoffenhandelaar. Zijn eigenlijke vader was O. Francken, een welgesteld apotheker uit Tongeren. Aan aard, datum en plaats van geboorte heeft Huysmans later dikwijls bespiegelingen geweid. Op precies dat ogenblik dat Parijs een ‘bloedige week’ doormaakte als duidelijk merkpunt van een zich emanciperend proletariaat in botsing met de bourgeoisie, werd hij in zijn nog devoot-katholiek en agrarisch Limburg als ‘liefdeskind’ ongewild reeds een non-conformist.
Wanneer hij zeven jaar werd en naar school moest beleefde België een passioneel hoogtepunt in de strijd tussen klerikalisme en antiklerikalisme. Er woedde een ongemeen hevige schooloorlog tegen de liberale onderwijswetten. De officiële Bilzense gemeenteschool werd door de clerus tot besmet gebied verklaard. Er bleef toch nog één leerling over: Camille, opnieuw non-conformist. In de zo merkwaardige loopbaan van Huysmans hebben deze ervaringen wel een blijvende indruk nagelaten. Zijn uitgesproken zin voor cynisme en zelfrelativering, zijn onvoorwaardelijke sympathie voor onterfden, verdrukten en politieke vluchtelingen zijn er ongetwijfeld mede door bepaald geworden.
Huysmans kreeg de kans tot studeren, eerst aan het atheneum te Tongeren, nadien - van 1887 tot 1891 - aan de Ecole normale des Humanités, de normaalafdeling van de Luikse universiteit. Zijn belangstelling lag toen vooral op het kultureel-filologische vlak. Te Bilzen was hij de animator van de lokale rederijkerij. Hij schreef stukjes, akteerde, zong, regisseerde en interesseerde zich voor de studie van oude literaire manuscripten. De thema's die hem het meest boeiden wezen de richting van zijn levensbeschouwing aan: de rol van de duivel in de literatuur, het oude volkslied, het dierenepos Vanden vos Reynaerde en de legendarische figuur van de opstandige geus Tijl Uilenspiegel, zo meesterlijk geportretteerd in de roman van Ch. De Coster.
Te Luik was Huysmans lid van Onze Taal, de beperkte kring van de te Luik studerende Vlamingen. Het flamingantisme van deze kring ontwikkelde zich anders dan in de universitaire milieus van Leuven en enigszins ook van Gent, waar een katholiek geïnspireerde en romantische taalbe- | |
| |
weging de symptonen droeg van het later uitbarstende Vlaams-Nationalisme. Huysmans' flamingantisme bleef een streven binnen de realiteit van een Belgisch unitair staatskader. Het stond ook dichter bij een sociale emancipatiegedachte. In 1887 trouwens sloot hij zich reeds aan bij de nog zeer jonge Belgische Werkliedenpartij. Het was de logische stap van een jong radicaal, die van deze derde politieke macht de grootste stimulans verwachtte om het censitaire bourgeoiskiesrecht te doorbreken. Een diep doorvoelde kennismaking met de socialistisch-revolutionnaire ideologie kwam daar toen nog niet bij kijken.
In juli 1891 kreeg Huysmans de titel van geaggregeerde voor het hoger middelbaar onderwijs. Twee jaar later kreeg hij een aanstelling als leraar aan het Collège de l'Union te Ieper in het verre West-Vlaanderen. Tussendoor bleef hij bijdragen schrijven voor de Limburgsche Maatschappij voor Letterkunde en voor het Brusselse socialistische dagblad Le Peuple. Een echte leraar leefde niet in Huysmans. Er bleef een heimwee naar een wetenschappelijke loopbaan, vermengd met een sterker wordend politiek bewustzijn, naarmate hij beter kennis maakte met het theoretische socialisme. Zo trok hij in 1895 terug naar de universiteit om er aan de oude faculteit de doctorsgraad te behalen. Kort nadien leerde hij Martha Espagne uit Schaarbeek kennen. Op 27 mei 1897 werd zij zijn eerste vrouw. Hij had zich inmiddels vast te Brussel gevestigd en vermits zijn politieke activiteiten weinig kans gaven aan een vaste benoeming in het onderwijs scheen de joernalistiek de aangewezen richting te worden, na een kortstondige en overigens kompleet mislukte poging om in Limburg een sigarenfabriek op te richten.
Via vrienden van Le Peuple werd hij parlementsverslaggever bij het liberaal-progressistische blad Le Petit Bleu. Daarnaast werd hij betrokken bij de stichting van verschillende vlaamsgezinde en socialistische periodieken: De Gazet van Brussel, La Bonne Graine, Het Goede Zaad, De Ploeg. Zijn leven lang zou de joernalist in hem wakker blijven.
De politieke doorbraak kwam niet zo vlot. In de socialistische middens - zeker te Brussel - scheen een combinatie van socialistische en flamingantische gezindheid een nogal ketterse aangelegenheid. Huysmans zou eerst het onweerlegbare van zijn grote persoonlijkheid moeten bewijzen, vooraleer hij in het eigen Belgische socialisme een topplaats kon veroveren. Het was op het terrein van de Tweede Internationale dat dit proces tot rijping kwam. De Belgische Werklieden Partij was, naast de Duitse en Oostenrijkse partijen, uitgegroeid tot een invloedrijke en bewonderde
| |
| |
beweging. De Belgische opdracht in de uitbouw van internationale contacten werd belangrijker en zonder twijfel konden veeltalige intellectuelen zoals Huysmans daarbij zeer behulpzaam zijn. Op het Parijse congres van september 1900 kwam zijn kandidatuur als secretaris van de Internationale voor het eerst ter sprake. Pas na het Amsterdamse kongres van 1904 viel hem de functie werkelijk te beurt. Het jaar daarop werd hij aangesteld als permanent secretaris van het uitvoerend bureau met zetel te Brussel.
In de oorspronkelijke bedoeling van de meest invloedrijke vertegenwoordigers zou de taak van dit bureau zeer beperkt blijven en zou de opdracht van secretaris zeker niets meer zijn dan deze van een neutraal en politiek machteloze coördinator. In deze zeer beslissende en dramatische fase van de geschiedenis van het internationale socialisme heeft Huysmans nochtans een meesterlijke rol gespeeld. Het socialisme lag gevangen tussen een revolutionnaire droom op wereldschaal en de meer beperkte, pragmatische verantwoordelijkheden binnen elk nationaal kader. Op de achtergrond kwam daarbij de stijgende oorlogsdreiging. Huysmans in zijn streven om de Socialistische Internationale een concrete politieke gestalte te geven, heeft in deze jaren een onmeetbaar rijke politieke ervaring opgedaan. Tegen de stroom in van wantrouwen en dissidenties moest hij proberen aan het bureau een internationaal erkende autoriteit te geven. Hij moest daarbij ook het ontwakend socialisme in andere kontinenten in het spoor helpen. Zo lag hij aan de basis van uitgebreide contacten met Sun Yat Sen, de leider van de eerste Chinese revolutie in 1911. Zo was hij een voornaam raadgever in de ontwikkeling van sociaal-democratische groepen in Latijns-Amerika. De belangrijkste en meest delikate opdracht tenslotte was het creëren van een actieve vredesfunctie, in uitvoering van de theoretische discussies en resoluties op de internationale kongressen.
Parallel aan zijn winnende invloed op internationaal vlak, steeg zijn bekendheid in Belgische partijrangen. Zijn rol bij de oprichting van de syndikale commissie in 1906-1907 is beslissend geweest. Het betekende de vaste organisatorische uitbouw van een syndikalisme in nauw contact met de politieke arbeidersbeweging. Op 1 januari 1908 werd hij gemeenteraadslid te Brussel en op 22 mei 1910 volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brussel. Hij kon nu ook met meer gezag eigen politieke opvattingen doen gelden. Opvallend in dit opzicht was zijn optreden in het Belgische nationaliteitenvraagstuk. In december 1910 werd hij, samen met de liberaal L. Franck en de katholiek F. van Cauwelaert, één van de
| |
| |
‘drie kraaiende hanen’, die als erkende vertegenwoordigers van de drie grote nationale partijen opkwamen voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Tot 1930 zou dit probleem één van de grote struikelblokken van de Belgische politiek blijven. In de jaren voor 1914 werd het duidelijk dat de grote doorbraak van het socialisme in de Vlaamse gewesten zeker mee zou geconditionneerd worden door de houding ten aanzien van het Vlaamse vraagstuk. Huysmans kon daarvoor een beluisterde stem doen weerklinken.
De internationale toestand bleef evenwel de grootste aandacht opeisen. Na de zestiende bijeenkomst van het Internationale Socialistische Bureau op 29 en 30 juli 1914 moest men het voorziene kongres te Wenen sine die uitstellen. Daags nadien werd Jean Jaurès vermoord. Huysmans sprak op de begrafenis te Parijs een indrukwekkende rede uit over de betekenis van de socialistische vredesidealen. Minder dan drie weken later moest hij als Brussels mandataris de intocht van de Duitse bezettingstroepen aanzien. Het leek er op dat de Socialistische Internationale dood was.
Mede bepaald door zijn afkomst, vorming en eigen temperament was Huysmans nooit een theoreticus van het socialisme geworden. Hij was een pragmaticus met een passionele, rotsvaste overtuiging en liefde voor zijn socialistische idealen. Evenmin was hij verankerd geraakt in nationale politieke verantwoordelijkheden. Daarom wellicht gaf hij ook na 1914 de hoop niet op zijn taak als secretaris van de Internationale te kunnen verder zetten. De uitvoering van die hoop werd een gevaarlijke gok.
Toen hij eind 1915 met zijn gezin over de Nederlandse grens trok om in Den Haag het Bureau van de Internationale weer tot enig leven te brengen, kwam zijn houding bij de meeste prominente meerderheidssocialisten als hoogst verdacht voor. De partijen in de oorlogvoerende landen waren totaal ingeschakeld in de oorlogspassie. Een gezamenlijke conferentie van alle gebonden en niet-gebonden partijen kwam in hun ogen op niets anders neer dan op verraad of verzwakking tegenover wat nu primair was geworden en dat was de onvoorwaardelijke overwinning op Duitsland. Daarenboven kwam ook verzet langs ultra-pacifistische zijde, die zich rond de objectieven van de Zimmerwald-conferentie schaarde en de ogenblikkelijke omschakeling van oorlog naar sociale revolutie vooropstelde. Het was een eerste duidelijk symptoom van de definitieve scheuring in de socialistische rangen. Toch werkte Huysmans in de moeilijkste omstandigheden verder en poogde hij vanaf april 1917 te Stockholm een internationale bijeenkomst van alle partijen te organizeren. Ondanks de
| |
| |
uiteindelijke mislukking van dit initiatief mag men het beschouwen als het grootste en belangrijkste exploot van Huysmans. Het is een essentieel element geworden in het verloop van de eerste wereldoorlog.
‘De man van Stockholm’ heeft het ook na de oorlog lastig gehad zijn politiek te verdedigen. Hij moest opnieuw als non-conformist in de naoorlogse politiek zijn plaats heroveren. Op het vlak van de binnenlandse politiek begon hij evenzeer tegen de wind in zijn politieke stellingen te heroveren. In een overhitte patriottische sfeer werd de Vlaamse eisenbeweging grondig gekortwiekt. Er was immers een Vlaams aktivisme geweest: de nauwe samenwerking met de Duitse ‘Flamenpolitik’, die geleid had tot de vernederlandsing van de ‘Von Bissing’ universiteit te Gent en tot de installatie van de Raad van Vlaanderen. Huysmans heeft zich in de Kamer, op meetings en in verschillende publicaties volledig ingezet tegen een veralgemenende stroom van anti-Vlaamse verdachtmakingen. Hij wist zich in beide gevallen onweerstaanbaar correct te verdedigen en te verantwoorden.
Brussel was evenwel niet het aangewezen terrein om zich met dergelijke houding als politicus recht te houden. Op 24 april 1921 ging hij als raadslid over van Brussel naar Antwerpen, waar zijn populariteit bijzonder groot was geworden. In de algemene wetgevende verkiezingen was hij volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Antwerpen geworden.
Vanaf dat moment staat men voor een escalatie van politieke initiatieven en functies en het is amper mogelijk hiervan de belangrijkste te commentariëren. Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 hadden de Antwerpse liberalen hun meerderheid verloren. Huysmans was toen bij de onderhandelaars de stuwende kracht om naar een coalitie te zoeken met het kristen-demokratische deel van de katholieke opinie. Het liep uit op het ‘mystiek huwelijk’ met de Vlaams-katholieke voorman Frans Van Cauwelaert, die samen met Huysmans vijftig jaar lang in het parlement zetelde. Deze nieuwe Antwerpse coalitie werd een belangrijk precedent in het Belgische politieke leven dat steeds volgens andere politieke krachtlijnen was verlopen. Het heeft onder meer geleid tot de Antwerpse schoolvrede tussen het katholiek vrij onderwijs en het niet-confessioneel stadsonderwijs. Het was een uitzonderlijke wapenstilstand op dat terrein van de schoolstrijd, die vanaf 1850 de grote twistappel in de nationale politiek was geworden. Wanneer dan in juli de eerste en erg gesaboteerde regeringscoalitie tussen socialisten en kristen-democraten (de regering Poullet-Vandervelde) tot stand kwam, lag het voor de hand dat ook Huysmans een mi- | |
| |
nisterportefeuille werd aangeboden. Hij kreeg het beheer van het departement Kunsten en Wetenschappen (onderwijs inbegrepen). Hij nam er een groot aantal initiatieven ter bevordering van de kulturele infrastructuur en van het nationale kunstpatrimonium en hij werkte aan de moderne uitbouw van het normaalonderwijs. Verder lag zijn benoemingspolitiek aan de Gentse universiteit duidelijk in de lijn van zijn streven naar de algemene vernederlandsing, die in 1930 een feit zou worden.
Nieuwe piekpunten in zijn politieke loopbaan werden zijn benoeming tot burgemeester van Antwerpen op 4 januari 1933 (tot 16 mei 1940 en opnieuw van 12 september 1944 tot 2 augustus 1946) en de verkiezing tot voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 23 juli 1936 (tot 21 april 1939). Het was vanop deze zeer hoge sleutelposities in het politiek beheer dat hij geconfronteerd werd met de gevolgen van de politieke en economische krisis. Buiten de dagelijkse realiteit van het politieke werk is zijn houding ten aanzien van deze krisis wellicht het meest revelerend voor zijn persoonlijkheid. Het opkomend fascisme vond in hem een onmiddellijk en onverbiddelijk tegenstander. Zijn positie als Kamervoorzitter kon hem niet beletten daadwerkelijk steun te geven aan allerlei antifacistische acties en aan het republikeinse Spanje. In januari 1937 reisde hij zelf naar het Spaanse front. Op meetings en voor de micro van radio Madrid nam hij onomwonden stelling tegen de non-interventiepolitiek. Een stijgend aantal politieke vluchtelingen kon bij Huysmans op hulp en bescherming rekenen. Zeker was dit het geval voor de joodse vluchtelingen.
De houding van Huysman tegenover het joodse probleem verdient een afzonderlijke behandeling omdat het in gans zijn levensloop een constante is gebleven. Als jong secretaris van de Tweede Internationale werd hij vlug geconfronteerd met de tegenstellingen tussen de vrij machtige Joodse ‘Bund’ (Joodse arbeidersliga) en ‘Poale Zion’, de zionistische socialisten. In de bijzonder geamineerde debatten ter zake ijverde Huysmans voor de opname van de zionistische organisatie. Zonder twijfel hebben de nauwe contacten met Kaplansky e.a. in Den Haag, 1916-1917, verder een stimulerende rol gespeeld in zijn sympathieën voor de zionistische zaak. Het felle en verwoestende anti-semitisme van Hitler-Duitsland heeft deze ‘vriendschap voor het leven’ daadwerkelijk gestaald. Antwerpen kende vlak voor de Tweede Wereldoorlog 55000 joden onder zijn bevolking. Huysmans heeft in alle omstandigheden gepoogd dit bevolkingsdeel te beschermen. De Duitsers wisten bijzonder goed hoe Antwerpen aldus uitgroeide tot een belangrijk ontvangstcentrum voor anti-fascistische en jood- | |
| |
se vluchtelingen. Op de achtergrond van soms hevige perscampagnes tegen Huysmans ontwikkelde zich trouwens een merkwaardig duel met Duitse diplomatieke diensten en partijinstanties om hem tot een andere en meer neutrale politiek te brengen.
Zo werd deze episode in hoge mate bepalend voor zijn houding na de Duitse inval op 10 mei 1940. Zijn vlucht kreeg echter een bijzondere politieke betekenis. Op regeringsvlak stelde zich voor België een moeilijk en delikaat probleem. De laatste uren van de achttiendaagse veldtocht waren uitgelopen op een scherp conflict tussen de regering Pierlot en koning Leopold iii, die als legerchef weigerde zijn regering naar Frankrijk te volgen. Het verklaart de politieke ontreddering en aarzeling om vlug een beleidslijn in oorlogstijd uit te stippelen. Huysmans daarentegen wou onmiddellijk een voortzetting van de strijd aan de zijde van Engeland. Met een mandaat ter beveiliging van de Belgische (Antwerpse) diamantindustriebelangen, wist hij op 21 juni 1940 te Bayonne te ontschepen naar Engeland. Samen met de minister H.M. Jaspar peilde hij er dadelijk de mogelijkheden tot erkenning van een Belgisch nationaal comité dat zich in dienst zou stellen van de oorlogsinspanning. Hij is daar niet in gelukt bij gebrek aan voldoende politieke dosage onder de eerste kern Belgische emigranten te Londen en bij gebrek ook aan invloed op de zo vitale koloniale belangen. Onrechtstreeks echter heeft hij aldus de uiteindelijke oprichting van een Belgisch kernkabinet te Londen bespoedigd. Inmiddels had hij zijn inspanningen vooral gericht op het in werking stellen van een Belgisch parlementsbureau dat onder meer kon waken over het in stand houden van een parlementaire kontrole op het executieve gezag.
Een ander facet van zijn Londense activiteit betrof het lot van het internationaal socialisme. Sinds begin 1940 was hij immers voorzitter van de Socialistische Internationale geworden. Alhoewel zijn standpunt tegenover het oorlogsgebeuren duidelijk andere accenten vertoonde dan in de Eerste Wereldoorlog, wou hij niettemin de internationale contacten en consultaties onder socialisten levendig houden. De aard van de oorlog, de situatie in de bezette landen en de ongelijke representativiteit van de socialistische groepen in Engeland overtuigden hem er van dat een werking van de Internationale onmogelijk was geworden. Toch wist hij gedurende gans de oorlog op eigen initiatief een permanent contact in stand te houden met alle aanwezige socialistische groepen en tendenzen.
Op 12 september 1944 kwam hij terug als burgemeester in zijn pas bevrijd Antwerpen. In de zeer moeilijke politieke restructuratieproblemen
| |
| |
bleef zijn rol een tijdlang beperkt tot de lokale problemen van de Antwerpse heropleving. Enkele van zijn publicaties uit 1945 - The Jewish state, Het België van morgen, Brieven aan een jongen socialist - wezen daarnaast op zijn onverminderde belangstelling voor een breder internationaal en ideologisch terrein. Hij was 75 jaar wanneer hij op 1 augustus 1946 van de Prins-Regent de opdracht kreeg tot het vormen van een regering. Te midden hevige politieke en sociale beroering werd hij premier van een regering met één stem meerderheid en samengesteld uit socialisten, liberalen en kommunisten. Het was ‘de meeuw op één poot’, zoals hij het in een gedicht uitdrukte, die op 20 maart 1947 reeds ten val kwam. Inmiddels was ook een einde gekomen aan zijn burgemeesterschap van Antwerpen. Wel werd hij in de daaropvolgende regering Eyskens-Spaak opnieuw minister van Openbaar Onderwijs (tot 15 augustus 1949). Het werd zijn laatste mandaat in de executieve sector.
De spanning in het politieke klimaat was toen terug aan het stijgen. De Koningskwestie, nadien de schoolstrijd en tenslotte de Vlaams-Waalse verhoudingen gingen het politiek toneel beheersen. Het waren stuk voor stuk verdelingslijnen, die in feite indruisten tegen de fundamentele bekommeringen van Huysmans. Zijn ervaringen hadden hem van politicus tot staatsman gemaakt en zowel zijn karakter als zijn levensstijl dwongen hem verder tot een onafhankelijke en soms paradoxale houding in tal van klassieke politieke twistvragen. Het stoorde zeker zijn populariteit niet. De nationale hulde voor zijn tachtigste verjaardag op 27 mei 1951 groeide uit tot een meer dan ongewone manifestatie met meer dan honderdduizend deelnemers. Zijn ereplaats in het politieke leven werd op 27 april 1954 opnieuw bevestigd wanneer hij voor de tweede maal en weer in een zeer moeilijke tijd tot voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd verkozen (tot 11 november 1958). ‘To remove bitterness’ was het hoofdmotief van zijn installatierede. Het was niet enkel de oude wijze man, die sprak en de geesten wou sussen en verzoenen. Hij bleef fel en onafhankelijk in zijn denken en handelen. Het was meest merkbaar in de buitenlandse politiek, die hij voorstond. Opvallend bleef zijn hartstochtelijke genegenheid voor het zionisme. Hij had in 1947-1948 al zijn invloed aangewend opdat België in de algemene uno-vergadering voor het bestaan van Israël zou stemmen. Zijn eerste politieke rustpunt nam hij waar om in maart en april 1950 Israël te bezoeken. Hij kreeg er een bijzonder hartelijk onthaal. Israël werd nadien trouwens nog verschillende keren zijn uitgelezen reisdoel. Overigens werden zijn talrijke en officiële buiten- | |
| |
landse reizen het markante kenmerk van zijn laatste levensjaren. Zij stonden telkens in correlatie met opvallende standpunten, die hij in de politieke actualiteit innam. Belangrijkst waren zijn twee Kongoreizen in 1951 en 1956 en dan vooral zijn reeks bezoeken aan kommunistische landen (Joegoslavië, juni 1952; ussr, september 1955 en juli 1961; China, september 1956; ddr, juni 1964 en augustus 1965). Hij kwam er naar voor als een overtuigd voorstander van ontspanning en van de erkenning van China en van de ddr.
Huysmans vond in deze jaren een trouwe hulp en een grote overgave bij Ida Huysmans, met wie hij op 25 september 1957 in het huwelijk trad. Zijn eerste echtgenote, Marthe Espagne, was op 14 januari 1955 overleden. Dit tweede huwelijk met een vrouw die vijftig jaar jonger was dan hij, bevestigde het ongebluste non-conformisme dat hem steeds had gekenmerkt. De onverwoestbare en actieve Huysmans stak vol schijnbare paradoxen: de oude republikein was een intiem vriend en bewonderaar van koningin Elisabeth, de oude flamingant trad op voor veralgemeende tweetaligheid, de zionist pleitte voor Mao-China. Zijn opvattingen en vooral zijn ontembare wil om in het politiek leven actief te blijven gaven in mei 1965 aanleiding tot een spijtige botsing met zijn Antwerpse partijfederatie. Men nam hem niet meer op als kandidaat voor de Kamerverkiezingen en daarop diende hij een afzonderlijke en dissidente lijst in. Hij werd niet meer verkozen. In het globaal perspectief van zijn leven was het een mineur incident. De biograaf moet het vermelden voor de volledigheid en voor de kenschetsing van de felle atmosfeer waarin ook zijn laatste levensjaren verliepen. Hij bleef de incarnatie van de vier ‘kerels’, die hem in de kultuurgeschiedenis het meest hadden geboeid - Reinaart de Vos, Uilenspiegel de Geus, de Demon en de Duivel. Zij hebben hem blijkbaar geïnspireerd tot een ongemeen intens en vruchtbaar leven. Hij was de actieve getuige en medespeler in verschillende essentiële fazen van de hedendaagse geschiedenis. Zijn enorm privé-archief legt er een indrukwekkende getuigenis van af. Het werk om deze getuigenis tot leven te brengen mag de boeiende opdracht worden van de nu levende historici.
1 oktober 1971
Herman Balthazar
| |
Voornaamste geschriften
De meest volledige bibliografische oriëntatie vindt men bij:
D. de Weerdt, Bibliografische gegevens betreffende Camille Huysmans in Bijdragen tot het Huysmansonderzoek, Antwerpen, Stichting C. Huysmans, 1971, p.5-24.
| |
| |
Selectief is daarnaast te vernoemen:
R. Roemans en H. van Assche, Camille Huysmans, een levensbericht gevestigd op persoonlijke getuigenissen en eigen werk. Hasselt, Heideland, 1961.
W. Eekeleers, Een biografie van Camille Huysmans. Brussel, Ter Kameren, 1964.
G. Haupt, Correspondance entre Lénine et Camille Huysmans 1905-1914. Parijs-Den Haag, Mouton, 1964.
|
|