Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971
(1971)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Jozef Goossenaerts
| |
[pagina 55]
| |
of op de wandeling niet wilde gebruiken, deed maar best te zwijgen. Die verklikkingsmethode heeft natuurlijk heel wat Vlaamse jongens tot verzet aangespoord en de Vlaamse zaak gediend. Dr. Jozef Weyns, ook een Kempenaar, maar van een jongere generatie, die zeer sterk met Goossenaerts bevriend was, schrijft: ‘een kladschrijfboek ‘cahier de flamand’ van 1894, uit zijn tijd aan het Klein Seminarie te Hoogstraten had hij bewaard en ik heb het ooit mogen zien. Ik heb toen aangetekend dat er negenmaal in stond: ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ en zeventienmaal ‘Leve de Vlaamsche Leeuw’.’Ga naar voetnoot1 In 1894! Het was zijn eerste jaar in dat college. Men kan nu wel meesmuilend de schouders ophalen voor dat ‘flauw’ romantisme, dat toen eigen was aan de Vlaamse jeugd, maar het was de spoorslag voor de actie die eruit groeien zou en die de Vlamingen zou brengen waar ze nu zijn. In het Klein Seminarie te Hoogstraten was er toen een jonge leraar, bezield met de liefde voor zijn moedertaal en een entoeziast ijveraar voor een Algemeen Beschaafd Nederlands: E.H. Th. Spaeninkx. Hij zal het wel zijn geweest die Jef het eerst heeft gewezen op het belang van een korrekt taalgebruik en de weg heeft voorbereid voor Willem de Vreese's taalzuiverende invloed. Het is in het Klein Seminarie dat de vriendelijke, guitige, maar Vlaamsgezinde Jef de eerste tekenen van opstandigheid vertoont en verboden paden bewandelt. Gedurende de Paasvakantie van 1897 (hij zit in de vierde Grieks-Latijnse) sticht hij met enkele andere medeleerlingen in het geheim Het Heidebloempje, een bond van ‘collegestudenten’. Jef hield van dergelijke geheime vergaderingen en is daar blijven van houden. Was hij in 1919 al niet aan zijn derde ‘Veem’! Ook zijn opstandigheid groeide steeds voort en het mag dan ook een geluk heten dat hij in 1901 zijn humaniora te Hoogstraten beëindigde. Jef Goossenaerts zal dus geen landbouwer worden zoals zijn voorouders. Maar welk studievak zal hij kiezen? Met zijn diploma van Grieks-Latijnse humaniora kan hij alle kanten uit, maar de studie mag niet te lang duren, want de ouders zijn niet rijk en er zijn vier kinderen. Na vier jaar studie kan men in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte een doctorstitel behalen en leraar worden. Welk vak kiezen? Klassieke Filologie? Geschiedenis? Germanistiek? Hoewel Jef in het college een goed leerling was voor de klassieke talen en ook over een uitstekend geheugen beschikte, | |
[pagina 56]
| |
kiest hij de Germanistiek. Ik kan niet met zekerheid zeggen waarom. Gewis niet uit liefde voor Engels of Duits, want die talen werden in de colleges zeer stiefmoederlijk behandeld. Ik vermoed dat het uit Vlaamsgezindheid was, zoals trouwens zovele anderen vóór en na hem. Waarschijnlijk heeft de invloed van de heer Spaeninkx daar ook iets mee te maken. En nu gebeurt er iets zonderlings. De katholieke landbouwerszoon gaat niet in Leuven studeren zoals alle collegeleerlingen van zijn streek, maar in Gent. Ik heb ergens gelezen dat het Willem de Vreese was die hem aantrok. Indien dat juist is, dan kan Jef Goossenaerts die naam alleen uit de mond van E.H. Spaeninkx gehoord hebben, die de naam van de jonge Gentse hoogleraar waarschijnlijk kende door zijn werk over De Gallicismen in het Zuidnederlands en door zijn actie in Vlaanderen voor een Algemeen Nederlands, nauw aansluitend met, en steunend op dat van het Noorden. Wat er ook van zij, Jef trok naar Gent en is er, een paar jaren nadat hij zijn doctorstitel had verworven, teruggekeerd om er zich voor goed te vestigen. Hij heeft er meer dan vijftig jaar verbleven. Zijn belangrijkste professoren waren: de Oostendenaar Jozef Vercoullie, de Gentenaren Willem de Vreese en Paul Fredericq, de Waal Henri Pirenne (Verviers), de Haarlemmenaar Henri Logeman en de Luxemburger Andreas Bley (Echternach). Hoewel Jef Goossenaerts nu al acht jaar Frans achter de rug had, zullen de algemene vakken die alle tot in 1930 in het Frans gedoceerd werden, hem toch nog een zekere inspanning hebben gekost, net als het Engels en het Duits waarvoor hij onvoldoende voorbereid was. Vooral het Engels zal van hem veel aandacht, moeite en ijver hebben gevergd, want Logeman was een zenuwachtig, veeleisend en sarkastisch man. Gelukkig beschikte Jef Goossenaerts over een goede gezondheid, een sterke wil, een grote werkkracht en een uitzonderlijk geheugen, dat hem ook later bij zijn organizeren onschatbare diensten heeft bewezen. Jef werd natuurlijk onmiddellijk lid (later voorzitter) van het Vlaams katholiek studentengenootschap De Rodenbachsvrienden, de tegenhanger van het (toen) liberale, Vlaamsgezinde, vrijzinnige en anti-klerikale 't Zal Wel Gaan. Een van de grote Vlaamse figuren uit die tijd aan de Gentse universiteit was de bioloog prof. dr. Julius Mac Leod, de stichter van de Vlaamse natuur- en geneeskundige congressen (1897) en de welbespraakte ijveraar voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Zijn invloed reikte verder dan de kring der vrijzinnige studenten getuigt Jef Goossenaerts | |
[pagina 57]
| |
van hem. Het is ook te Gent dat Jef bevriend werd met de vrijdenker Jan Oskar de Gruyter, de vernieuwer van het toneel in Vlaanderen en toen zijn jongere mede-student in de germanistiek. De samenwerking van die twee uitzonderlijke Vlamingen zal voor de Vlaamse heropstanding na de eerste wereldoorlog van zeer groot belang zijn. Jef Goossenaerts promoveerde in 1905 tot doctor in de letteren en wijsbegeerte (groep Germaanse Filologie) op een proefschrift dat de grondslag zou worden van zijn groot werk over De taal van en om het landbouwbedrijf in het Noordwesten van de Kempen. Twee jaar later is hij leraar Germaanse talen, eerst aan het Koninklijk Atheneum te Chimay (1907-08) en daarna te Ath (Aat), in Wallonië, niet ver van de taalgrens. Daar begint hij zijn taalgrensactie, samen met twee collega's, dr. Achiel De Beuckelaere (de latere ‘Ruwaard van Vlaanderen’ van de frontbeweging) en dr. Filip Van Isacker (de latere Belgische minister), alsook met de onderwijzer Staf de Clerc, (de latere leider van het Vlaams Nationaal Verbond [vnv]).Ga naar voetnoot2 In 1912 bekomt hij een definitieve aanstelling te Gent en wordt er de collega van de actieve flamingant Hippoliet Meert, taalkundige en stichter van het ‘Algemeen Nederlands Verbond’ en van de Westvlaamse dichter René de Clercq, de schrijver van De noordhoorn, beiden na 1914-1918 wegens activisme veroordeeld en in ballingschap in Nederland overleden. In 1914 (hij was toen tweeëndertig jaar oud) maakt onze Kempenaar kennis met de zee, te Oostende. Hij wandelt daar een uurtje op de dijk met Eugeen Van Oye, arts en dichter, leerling van Guido Gezelle. Toen was het al oorlog, maar Jef had er zich ‘uitgeloot’ en was dus vrij van dienstplicht. Zijn studiekameraad dr. Oskar de Gruyter moet echter naar de oorlog, als kanonnier. In het bezette gebied ontstond bij een zekere groep Vlamingen - en ook Walen - zeer vlug de gedachte aan de Duitsers te vragen wat de Belgische Staat hun had geweigerd. Zo ontstond het ‘activisme’. Andere flaminganten beschouwden dat als landverraad en bleven afzijdig; dat waren de ‘passivisten’. Jef Goossenaerts had nog geen partij gekozen toen hij in november 1915 door de Duitsers tot tien jaar dwangarbeid werd ver- | |
[pagina 58]
| |
oordeeld omdat hij twee ontvluchte geallieerde soldaten onderdak had verleend. Daar stond de doodstraf op. Zijn tot het activisme toegetreden vrienden zullen hem wel het leven hebben gered. Zo kwam Jef Goossenaerts in de Duitse kerkers terecht. Eerst in het kamp te Göttingen, een groot krijgsgevangenkamp waar ook Belgische soldaten zaten, daarna in dat van Havelberg. Op het einde van de oorlog wordt Achiel Debeuckelaere nog gevangen genomen bij een aanval. Dit geeft aanleiding tot een aantal geheimzinnige verwikkelingen waarin ook onze vriend Goossenaerts betrokken schijnt te zijn geweest. Een paar maanden later wordt de wapenstilstand gesloten en Jef kan terugkeren naar Gent. Ongeveer tegelijkertijd was ook dr. Frans Daels, commandant-geneesheer uit een tegengestelde richting weergekeerd te Gent, om zijn vrouw terug te zien en kennis te maken met zijn eerste zoon, die enkele weken na zijn vertrek naar de IJzer ter wereld was gekomen. Hoe Goossenaerts en Daels elkaar toen leerden kennen, weet ik niet, maar ook uit die ontmoeting zal een samenwerking groeien die twintig jaar lang heilzaam zal zijn voor de culturele ontwikkeling van het Vlaamse Volk. Ook zijn oud-medestudent dr. Oskar de Gruyter is teruggekomen van de oorlog en is nu leraar (eerst studiemeester) aan het Kon. Atheneum te Gent. Maar Jef Goossenaerts is dat niet meer, want hij heeft te Göttingen meegedaan aan activisme onder de soldaten en was daarom als leraar geschorst. Oskar de Gruyter was in de winter van 1917 zijn vriend Juliaan Platteau achter het front gaan opzoeken om de plannen te bespreken van een Vlaams fronttoneel en met Pasen 1918 was de zaak in kannen en kruiken. Zij konden tot aan de wapenstilstand vertoningen geven voor de Vlaamse soldaten van de IJzer. Hoewel Oskar de Gruyter een schitterend leraar was, die zijn leerlingen kon bezielen en les gaf met hart en ziel, kon hij de planken niet vergeten en trad hij, na zijn lesuren, op als regisseur en acteur. Jef Goossenaerts, geschorst, was wel verplicht op een andere manier aan de kost te geraken. Maar dat belette hem niet (behept zoals hij was met de oprichtingsziekte) op te richten of te helpen oprichten. De Westvlaamse arts dr. Verduyn wilde de Vlaamse Oud-Strijders in één verbond samenbrengen: de vos. Goossenaerts richtte de vos van Oost-Vlaanderen op. (Daaruit groeide dan verder de ‘IJzerbedevaart’, waaraan in den beginne ook niet-katholieken konden deelnemen, maar die later uitgroeide tot een klerikale, nationalistische manifestatie.) Hij had een groot aandeel | |
[pagina 59]
| |
in het tot stand komen van het Vlaams Ekonomisch Verbond, de Vlaamse Ingenieursvereniging, het Vlaamse Volkstoneel. Dat Vlaamse Volkstoneel heeft een buitengewoon belangrijke rol gespeeld in het culturele leven van Vlaanderen. Het heeft tot in de verste hoeken van het Vlaamse land de eeuwenoude toneeltraditie wakker geroepen. Eerst voor de soldaten aan het front en later weer voor heel de Vlaamse bevolking speelde het de Warenar, Jozef in Dothan, Freuleken en Een goed humeur, Onder een dak en Dolle Hans, Roeping, Levensstromingen, De tuin der dromen, Starkadd alsook vertalingen van Sofokles, Goethe, Hebbel, Schnitzler, Bahr, Wilde, Shaw, Sjlaikjer en Pinero. Toen De Gruyter inzag dat hij het leraarschap en het regie- en acteurschap niet verder samen kon uitoefenen, gaf hij het leraarschap op en toen hij besefte dat hij financieel het toneel niet baas kon, wendde hij zich tot Goossenaerts, die toch over gedwongen vrije tijd beschikte. Voortaan zorgde De Gruyter voor het zuiver artistiek gedeelte, Goossenaerts voor al het overige: directie, propaganda, beheer, administratie, secretariaat en boekhouding. Op 13 maart 1922 werd De Gruyter benoemd tot bestuurder van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg (kns) te Antwerpen en daarmee nam hun samenwerking een einde. In juni 1925 werd C. Huysmans minister van Kunsten en Wetenschappen. Hij benoemde onmiddellijk Jef Goossenaerts in zijn oude plaats aan het Koninklijk Atheneum te Gent. Deze gaf Nederlands in de zesde en is dat blijven doen tot aan zijn pensionering. Toen ik in 1928 aan hetzelfde Atheneum werd aangesteld en in 1929 Nederlands zou geven in de hoogste klassen, stelde ik aan Jef voor te ruilen, maar hij weigerde. Hij hield van zijn jongens, hoefde geen lessen voor te bereiden en beschikte over veel vrije tijd die hij voor heel ander werk best kon gebruiken. Hoewel hij zijn baantje aan het Atheneum als bijkomstig beschouwde, was hij een goed leraar en zijn invloed op de leerlingen was groot. Hij ging zeer gemoedelijk met hen om en zij hielden ontzaglijk veel van hem. Hij leerde ze niet alleen goed Nederlands, hij leerde ze veel meer: liefde voor hun taal en liefde voor hun volk. Ik heb van mijn leerlingen niets dan lof over hem gehoord. Hij stond ze bij met raad en daad. Dr. M. Gysseling vertelt dat hij op raad en aandringen van zijn oud-leraar Goossenaerts op achttienjarige leeftijd zijn eerste wetenschappelijke studie over Folklore uit Oudenburg en omliggende schreef en publiceerde.Ga naar voetnoot3 Zijn opstel ter | |
[pagina 60]
| |
herdenking: Goossenaerts als filoloog is niet zeer lang, maar het ademt vriendschap en dankbaarheid.Ga naar voetnoot4 Diezelfde vriendschap straalt uit het artikel van prof. dr. H. Draye, die geen leerling van hem is geweest, maar die getuigt dat het aan Goossenaert's suggestie aan Draye's Leuvense leermeester, prof. Van de Weijer, te danken is, dat zijn (Draye's) doctorale dissertatie, Een analytische bibliografie van de Vlaams-Waalse taalgrens in België (Leuven 1934) tot stand is gekomen.Ga naar voetnoot5 Ik ben slechts twee en een half jaar Jef Goossenaert's collega geweest, maar daar ik in Gent woonde heb ik hem nog dikwijls ontmoet. Hij was een zeer joviaal, rondborstig man, met wie men onmiddellijk op vertrouwelijke voet stond en die men op zijn verzoek met zijn voornaam aansprak. Hij speelde een belangrijke rol in de vergaderingen van de Vlaamse lerarenvakbond van het Officieel Middelbaar Onderwijs en was natuurlijk de spil van de Vlaamse Filologenkongressen. Een van de belangrijkste verwezenlijkingen van Jef Goossenaerts is de uitgave (sinds 1935) van zijn Wetenschappelijke Tijdingen. Orgaan van de Vereeniging voor Wetenschap, een tijdschrift dat wat inhoud en wat formaat betreft heel veel weg heeft van Forschungen und Fortschritte. In januari 1941 verliet ik Gent voorgoed en heb Jef Goossenaerts pas in het begin van de jaren vijftig weer ontmoet. Over de nare oorlogstijd hebben wij niet gesproken, want het had ook geen zin meer. Ik wist van vrienden, en ik heb het ook later gelezen, dat hij zich buiten de collaboratie had gehouden ondanks het feit dat de meeste van zijn vrienden zich onmiddellijk aan de zijde van de nazi-overweldiger hadden geschaard. Indien Jef Goossenaerts dat niet heeft gedaan, dan is dat zonder twijfel omdat hij er geen heil voor Vlaanderen in zag, want hij was gewoon voor zijn overtuiging uit te komen. Hij komplotteerde wel graag, maar streed steeds met open vizier. Zich geheel afzijdig houden kon hij ook niet. In een toespraak, gehouden te Oostakker op 20 oktober 1968 zei Arthur De Bruyne: ‘In 1942, op de beperkte Wetenschappelijke kongressen, te Gent gehouden, verzocht dr. Goossenaerts twee Duitse officieren in uniform (vertegenwoordigers van de Militärverwaltung) beleefd, maar ook beslist, héén te gaan.’Ga naar voetnoot6 In de Wetenschappelijke Tijdingen kan men ter inleiding van een artikel lezen: ‘Aan een van de specialisten onder de jongeren, docent aan 's | |
[pagina 61]
| |
Rijks Universiteit te Gent, vroegen we derhalve om onderstaande bijdrage - en om meer. Doch dat meer is voor later, ‘als 't gedaan is’ (Red.).’Ga naar voetnoot7 Wat de ‘Red.’ met ‘als 't gedaan is’ bedoelde, kan ik ook nu nog niet verklaren.Ga naar voetnoot8 Arthur De Bruyne schrijft voorts: ‘Het komitee voor de Dosfelherdenking te Dendermonde, in 1950, had een voorzitter nodig die aan verschillende voorwaarden moest voldoen: hij mocht b.v. niet ‘zwart zijn’ en moest toch het vertrouwen genieten van de ‘zwarten’ onder de radikale Vlamingen. Niet zonder handigheid, en met heel wat jongensachtige guitigheid (zijn vele Uilenspiegel-Reinaertsstreken moeten toch ook wel eens geboekt worden!) heeft dr. Goossenaerts zich toen schitterend van zijn taak gekweten.’Ga naar voetnoot9 De heer De Bruyne beschouwt deze typering waarschijnlijk als een compliment. Het spijt mij dan ook zijn zienswijze niet te kunnen delen. Ik hield meer van de Goossenaerts uit de eerste oorlog dan van die uit de tweede, maar de toestand in de tweede was ongetwijfeld veel ingewikkelder en eiste eigenlijk een veel kordater houding. Wat Jef Goossenaerts' gedragslijn heeft bepaald, kan ik niet vermoeden. Na de bevrijding werd hij gedurende verscheidene maanden in het kamp voor ‘incivieken’ te Lokeren opgesloten en toen zonder enige veroordeling vrijgelaten: het beste bewijs dat het gerecht hem niets bepaalds ten laste kon leggen. Ik heb dat alles pas vernomen toen hij reeds weer thuis was. Het leed is hem werkelijk niet gespaard gebleven, maar hij heeft het manmoedig en gelaten gedragen. Ik behoor niet tot diegenen die het gezegde ‘de mortuis nihil nisi bene’ huldigen, de waarheid moet ook na de dood de voorrang hebben. Jef Goossenaerts heeft op mij steeds een grote aantrekkingskracht uitgeoefend en zijn gezelschap was mij altijd een vreugde: hij was goedhartig, opgeruimd, joviaal en prettig in de omgang. Hij had veel gemakkelijker en waarschijnlijk beter dan vele collega's van het Gentse Atheneum een academische loopbaan kunnen inslaan, maar dat trok hem niet aan. Hij wilde meer doen voor zijn volk, waarmee hij als boerezoon zich zo verbonden voelde. Hij bleef de bescheiden, liefst achter de schermen zwoe- | |
[pagina 62]
| |
gende strijder. Hij was onbaatzuchtig en dacht nooit aan zichzelf. In de geschiedenis van de Vlaamse strijd neemt hij een enige, maar belangrijke plaats in. Hij was lid van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis. In 1956-58 verscheen zijn groot werk en in 1962 werd hij tot lid benoemd van de Maatschappij te Leiden. Hoewel hij niet erg gesteld scheen op eerbewijzen zal die erkenning van zijn wetenschappelijk werk hem wel genoegen hebben gedaan.
Willem Pée | |
Voornaamste geschriftenGa naar voetnoot10Boeken:De taal van en om het landbouwbedrijf in het Noordwesten van de Kempen. Een taal-, vak-, geschied-, heem en volkskundige bijdrage tot de Nederlandse woordenschat. Gent 1956-1958. (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Reeks vi.76; p.1057-1094 zijnde een fonetische transcriptie van een aantal trefwoorden van de hand van D. Fagot.) Ons Nederlands un jargon vaseux? Langemark, nv Vonksteen, 1958 (een tweede druk verscheen in 1958, een derde in eigen beheer in 1962). | |
Artikelen:Wetenschap in Vlaanderen. Maandschrift uitgegeven door de Vereeniging voor Wetenschap; na 1939: Wetenschappelijke Tijdingen:Ga naar voetnoot11 Ter inleiding in 1, 1935, p.1-2. Dr. J. Mac Leod en ‘De Vlaamsche Hoogeschool’ in 1, 1935, p.34-36. Vlaamse academiën in 2, 1936, p.1-9. Willem de Vreese in 3, 1938, k.256-259. Voor Zuid en Noord in 4, 1939, k.193-194. Ter inleiding in 5, 1940, k.1-3. Is er nog werk? in 5, 1940, k.209-212 en k.246-249. Is er nog werk? in 6, 1941, k.23-25, 58-59, 82-83. | |
[pagina 63]
| |
Een terugblik in 7, 1942, k.121-124 en 181. Heemkunde en wetenschap i in 8, 1943, k.49-53. Heemkunde en wetenschap ii in 8, 1943, k.76-78. Heemkunde en wetenschap iii in 8, 1943, k.97-103 (met H. Draye en G. Schamelhout). Heemkunde en wetenschap iv in 8, 1943, k.157-158 en 193-196. Over een museum voor wetenschap in 9, 1944, k.73-76. Ter inleiding in 10, 1950, k.1-4. Een instituut voor Neerlandistiek in 10, 1950, k.5-10. Een vraaggesprek in 10, 1950, k.160-161. Na een jaar in 11, 1951, k.33-38. Prof. em. Ir. J. Meuwissen in 11, 1951, k.113-117. Van de i.w.o.n.l. in 11, 1951, k.337-344 en k.395. Een veelomvattend, hoogst belangrijk initiatief: de volkskunde-atlas voor Nederland in 12, 1952, k.1-9. Iets over Mac Leod en de te vervlaamsen Universiteit Gent in 12, 1952, k.101-104. Van de taalgrens in België in 12, 1952, k.241-244. Van onze landbouw en zijn geschiedenis. En van een merkwaardig boek in 12, 1952, k.329-337. Over hoger landbouwonderwijs en wat er mede in verband staat, door prof. dr. Martin in 13, 1953, k.5-7 en 43-45. Een heuglijke tijding. Een groot voorbeeld in 13, 1953, k.41-44. Voor Zuid-Afrika in 14, 1954, k.1-4. Van de Lex Salica 1 in 14, 1954, k.249-252. Een praatje met de lezer in 18, 1958, k.1-4. Onze Reinaert op het spoor in 19, 1959, k.241-257 en k.289-306. Hoger onderwijs en kijkradio in 19, 1959, k.443-448 (met M. Grijpdonk). De taalgrens in 20, 1960, k.1-2. †Jan Grauls in 20, 1960, k.103-108 (met M. Grijpdonk). Waar staan wij? in 21, 1961, k.1-6. De Nederlandse taal in Vlaanderen in 21, 1961, k.353-358. Geen tweede taal in het lager onderwijs in 22, 1962, k.49-58. Over en uit onze Cuerboeken en nog wat in 22, 1962, k.387-398. Wetenschappelijke Kongressen in 1963. Onze eigen aantekeningen in 23, 1963, k.267-270. | |
Ons Heem:Een Jan van Gent in 9, 1951, p.130 (Sprokkeling 165). Van boekweit en nog iets in 11, 1955, p.61-68. Een blaadje uit onze kultuurgeschiedenis in 11, 1957, p.128. Nog van meulens in 12, 1958, p.91 (Molenbericht). Heemverbonden doopnamen in 12, 1958 (Onze stam 7; Familiekundige sprokkelingen). Honderd molens in 12, 1958, p.154 (Molenbericht). Een huismiddeltje in 12, 1958, p.188 (Limburgse lieflijkheden). Heemkunde in 13, 1959, p.137-144. Molens en techniek in 13, 1959, p.155 (Molenbericht). In de stille Kempen in 13, 1959, p.167-172. Ook een paar Reynardiana in 14, 1959, p.53-55. Iets over voornamen, familienamen, bijnamen en dies meer in 14, 1960, p.103-108 (Onze stam 9). | |
[pagina 64]
| |
En nog de ‘Butterkanne’ uit Goslar in 14, 1960, p.192 (Sprokkeling). De aardappelziekte, de stad Wenen, de honingslinger en de polka in 14, 1960, p.226 (Sprokkeling). Hoe de Vlaming geschapen is in 16, 1961, p.13 (Sprokkeling). Nog stro in de kerk in 16, 1961, p.50 (Sprokkeling). Merkwaardig vogelmuseum in 16, 1962, p.194-195 (Sprokkeling). Verjaardag-sprokkeling in 16, 1962, p.212 (Onze stam 11). Wat is dat met Kallo? in 17, 1962, p.18-19 (Van heem tot heem). Nog iets over boekweit in 17, 1963, p.94-95 (Sprokkeling). Nog rare patroonheiligen iii in 17, 1963, p.215 (Sprokkeling). Boodschap van dr. Goossenaerts, voorgelezen op de vergadering van 4-8-'63 in 18, 1963, p.63-64. Molen in Lex Salica in 18, 1964, p.110. | |
Andere tijdschriften en verzamelwerken:Over taal in Hoogstudent. Orgaan van de Katholieke Vlaamsche Studenten aan de Hoogeschool te Gent 8, 1910. Uit de geschiedenis van de taalgrensbeweging in De Taalgrens. Orgaan van de Vereeniging Taalgrens, Wakker! 1, 1929, p.41-43 en 56-59. Van een dorpje in De Taalgrens 3, 1931, p.6-10. Nog over Broeken in De Taalgrens 3, 1931, p.27-28. Taalgrensaktie in het algemeen in De Taalgrens 3, 1931, p.52-57. Het Vlaamse Volkstooneel in Dr. Jan Oskar de Gruyter 1885-1929; zijn levenswerk, Antwerpen, De Sikkel, 1934, p.83-145. Asklippel in Taal en Tongval 5, 1953, p.172-175. Hoekje van de Volkskunde. De wolf en de steert! in Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 23, 1954, p.163-167. Een praatje over onze bieën in De Spycker. Heemkundige Studiekring Essen-Kalmthout-Huibergen, 1954, p.81-87. Iets over enkele uitheemse woorden in het Noordwesten van de Kempen in Taal en Tongval 8, 1956, p.79-85. Over en om het ontstaan van Het Heidebloempje in De Spycker, 1957, p.69-78. Over aanhangers en over beemd in Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 16, 1962, p.81-87. | |
Bronnen:J. Goossenaerts, Het Vlaamse Volkstooneel in Dr. Jan Oskar de Gruyter 1885-1929; zijn levenswerk, Antwerpen, De Sikkel, 1934, p.83-145. J. Goossenaerts, Hoe een Kempenaar West-Vlaanderen ziet in Ons Heem 18, 1964, p.176-186. Arthur de Bruyne, Dr. Jef Goossenaers 1882-1963 in Dietsland-Europa, januari 1969. w.l.r., Uit het dossier van 't Pallieterke, dr. Goossenaerts 1882-1963 in 't Pallieterke. Jef Weyns, Dr. Goossenaerts: Wetenschap in liefde voor Vlaanderen in De Standaard, 9 december 1963. M. Gysseling, Goossenaerts als filoloog in Wetenschappelijke Tijdingen 24, 1964, k.9-10. J. Weyns, Jozef Goossenaerts: de mens in Wetenschappelijke Tijdingen 24, 1964, k.5-8. H. Draye, Jozef Goossenaerts 1882-1963 in Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 40, 1964, p.140-141. |
|