| |
| |
| |
| |
Leo van Puyvelde
(Sint-Niklaas (Waas), 30 juli 1882 - Ukkel, 27 oktober 1965)
Leo van Puyvelde werd geboren te Sint-Niklaas (Waas) op 30 juli 1882. Hij deed zijn humaniora-studies aan het bisschoppelijk college van zijn geboortestad en promoveerde in de wijsbegeerte en letteren aan de Katholieke Universiteit te Leuven op 18 juli 1905.
Aanvankelijk maakte hij naam als literair-historicus, vooral door zijn tussen 1904 en 1908 verschenen Rodenbach-studies. Zijn eerste boek, een om- en bijwerking van zijn doctorale dissertatie Albrecht Rodenbach. Zijn leven en zijn werk dagtekent uit 1908 en kende zo'n opgang dat reeds het jaar daarop een tweede druk verscheen, onmiddellijk gevolgd door de Volledige uitgave van Albrecht Rodenbach's gedichten. Deze publikaties zijn de grondslag gebleven van alle verdere Rodenbach-studie.
Doch weldra ontwikkelde zich bij Leo van Puyvelde een tweede belangstellingskern: die van de plastische kunsten. Op dit gebied zou hij in de latere jaren internationale faam verwerven.
Bij Koninklijk Besluit van 22 mei 1912 werd hij aan de Rijksuniversiteit te Gent benoemd tot docent belast met de cursus in de kunstgeschiedenis. Van zijn overgang van literatuur- naar kunsthistorische studie getuigt zijn tweede opmerkelijk boek Schilderkunst en tooneelvertooningen op het einde van de middeleeuwen (1912), waarvan nog heden de wetenschappelijke waarde algemeen erkend wordt. Slechts zelden treft men in één werk de algehele beheersing aan van twee disciplines, in casu de filologische en de kunsthistorische.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog verbleef hij met zijn gezin in Nederland. Hij was verbonden aan de Belgische Ambassade, zodat hij goed op de hoogte bleef van de toestand in het bezette vaderland. Hij reageerde in tal van artikelen op de situatie in eigen land, waar de bezetter de Vlaamse Beweging en taalstrijd trachtte te misbruiken voor eigen doeleinden. Een gedeelte van zijn journalistieke arbeid werd gebundeld onder de titel Voor mijn land in oorlogsnood (1920). Het boek bevat o.m. de artikels geschreven op verzoek van de redactie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, toen, zoals Leo van Puyvelde schrijft in de inleiding ‘de activistische partij haar best deed om haar eenzijdige opvattingen in de Hollandsche pers en, langs dezen toen zeer gunstigen weg, in de wereldpers te verspreiden.’
| |
| |
Terug in het vaderland hervatte hij zijn bedrijvigheid als geleerde. Aan zijn filologische vorming hebben we nog Het ontstaan van het modern tooneel in de Nederlanden (1922) te danken - een met nauwgezette gegevens en sprekende feiten (nl. de oudste vermeldingen in de middeleeuwse rekeningen) opgebouwde bijdrage - alsook zijn baanbrekend Handwoordenboek voor de bouwkunst en de oudheidkunde (1924), het eerste werk ten onzent dat de Nederlandse wetenschappelijke terminologie voor de bouwkunst en oudheidkunde vastlegt.
In 1920 werd hij gewoon hoogleraar en voorzitter van het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis der Rijksuniversiteit te Gent. Zijn bevoegdheid werd toen uitgebreid tot de Oudheidkunde, de Middeleeuwen, de Renaissance en de Schilderkunst van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden. Bij K.B. van 17 januari 1927 werd hij aangesteld tot Hoofdconservator van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in België terwijl hij als ordinarius van de Rijksuniversiteit van Gent naar die van Luik overging.
Ook de Tweede Wereldoorlog bracht Leo van Puyvelde in het buitenland door. Toen Nederland door de Duitsers werd overrompeld was hij te Amsterdam voor de opening van de tentoonstelling ‘Belgische kunstenaars van heden.’ Met zijn vrouw kon hij zich nog net inschepen op een der laatste boten die Nederland verlieten. Hij hoopte over Frankrijk naar België terug te keren maar het schip was verplicht in Engeland aan te leggen. Hij vond er een onderkomen in Windsor Castle, waar hij, op verzoek van de Engelse koning, de collectie van 14.000 tekeningen onder de loupe nam en er tal van Vlaamse en Nederlandse tekeningen in aantrof, zoals blijkt uit de twee publikaties: The Flemish Drawings in the Collection of his Majesty the King at Windsor Castle (1942) en The Dutch Drawings in the Collection of his Majesty the King at Windsor Castle (1944). Bovendien hield hij in Engeland tal van lezingen om er de kennis van onze kunst te bevorderen.
In juli 1944 werd hem de opdracht gegeven op te treden als Directeur-Generaal voor de bescherming van het Cultureel Patrimonium van België en bij K.B. van 4 september 1944 werd hij in zijn functie van Directeur-Generaal voor Schone Kunsten bevestigd. Een bevordering tot luitenant-kolonel liet hem toe de geallieerde troepen te vergezellen om de Belgische kunstwerken, die door de bezetter waren meegenomen, op te sporen. In de zoutmijnen van Alt-Aussee in Oostenrijk ontdekte hij er heel wat, o.m. het Lam Gods van de Gebroeders van Eyck uit de
| |
| |
Sint-Baafskathedraal te Gent. Zodra eind 1945 de musea weer hun deuren openden, nam hij ontslag als Directeur-Generaal om zich daadwerkelijk met de noodzakelijke herinrichting te kunnen bezighouden. Als hoofdconservator heeft hij heilzame hervormingen doorgevoerd, die alle beantwoordden aan de voorschriften van de moderne museografie en die in het buitenland navolging vonden. Hij zorgde voor vernieuwing in de inrichting van de zalen - de werken werden naar gelang hun esthetische waarde ondergebracht in de wandelzalen bestemd voor het publiek, in documentatiezalen voor de meer gespecialiseerde belangstellenden, en in studiezalen voor de vakkundigen en studenten - voor vernieuwing in de groepering en belichting van schilderijen - elk werk kreeg een voldoende geïsoleerde ruimte om volledig tot zijn recht te kunnen komen tegen een neutrale wand; speciale indirecte avondverlichting maakte het mogelijk de musea toegankelijk te maken voor iedereen. - Naar het voorbeeld van de Middagen van de Poëzie voerde hij een stelsel in van middagconcerten in de Musea. In dit verband zij verwezen naar zijn indringende studie over ‘Museum-problemen’ (De Vlaamse Gids, 1964, pp. 1-19), waarin hij er de nadruk op legt dat museums geen muffe bewaarplaatsen mogen zijn, maar aantrekkelijk ingerichte zalen. Ze hebben ‘een sociale zending: ze moeten kennis en schoonheidsaandoening verschaffen aan de gemeenschap.’ Dank zij dit gezond inzicht in de taak en roeping van de musea in onze moderne beschaving, zijn sterke wilskracht en zijn, trots de vorderende leeftijd, gaaf gebleven dynamisme heeft Leo van Puyvelde van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel een belangrijk centrum gemaakt voor de studie van de Vlaamse schilder- en beeldhouwkunst op elk niveau. Hij had oog voor de betekenis van de School van Latem toen de werken van Permeke, Gust de Smet e.a. nog weinig werden op prijs gesteld. Hij was tevens voorstander van een Museum voor hedendaagse kunst, dat ‘niet alleen een keuze zou bevatten van de huidige kunstvoortbrengst uit België, doch ook een beperkte samenvatting van de voornaamste strekkingen uit het buitenland.’
Door de oprichting van het Bulletin van de Musea en het Jaarboek schiep hij publicatiemogelijkheden voor kunsthistorische bijdragen. Toen hem in 1948 als hoofdconservator eervol ontslag werd verleend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd werd hem door 24 eminente geleerden uit binnen- en buitenland hulde gebracht in de Miscellanea Leo van Puyvelde (Bruxelles, Editions de la Connaissance, S.A., 1949, 386 pp.).
| |
| |
Want inderdaad, door zijn dynamische bedrijvigheid als hoofdconservator (1927-1948) enerzijds en door zijn met minutieuze zorg voorbereide colleges gedurende zijn jarenlang professoraat (1912-1953) anderzijds had Leo van Puyvelde zich een meesterschap verworven op het gebied van de kunst der Vlaamse primitieven, de Vlaamse Renaissance en de Antwerpse zeventiende-eeuwse kunst, wat evenwel vertrouwdheid met de moderne kunst niet uitsloot. Ter staving slechts enkele voorbeelden: ‘Het werk van de Belgische kunstenaars in ballingschap’ (1917), George Minne (1930) en L'ardente peinture de James Ensor (1939), naast zijn onverzwakte belangstelling voor de evolutie van twee geliefde schilders Fritz van den Berghe (bijdragen uit 1924, 1929, 1930, 1962) en Gustave de Smet (bijdragen uit 1917, 1918, 1919, 1924, 1929, 1930, 1935, 1944, 1949, 1953).
Door zijn ontelbare hooggewaardeerde voordrachten in het buitenland, door zijn pedagogische gaven als docent, door zijn van persoonlijk inzicht en visie getuigende bijdragen in Nederlandse, Franse, Engelse, Amerikaanse, Duitse en Zwitserse tijdschriften, is Leo van Puyvelde een ongeëvenaard verspreider geworden van onze nationale kunst in den vreemde. Ook buiten de landsgrenzen werd hem vaak om deskundig advies verzocht in kunstaangelegenheden en -betwistingen. Hij was lid van tal van geleerde genootschappen: van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (1911), de Koninklijke Academie voor Oudheidkunde van België (1923), de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde te Leiden (1914), het Historisch Genootschap te Utrecht (1925), de Royal Hiberian Academy, Dublin (1930), de Academia Nacional de Belas Artes, Lissabon (1933), de Académie Septentrionale, Parijs (1934), de Academia Nazionale dei Lincei, Rome (1949); voorzitter van het Internationaal Congres voor Kunstgeschiedenis (1930), voorzitter van de Internationale Commissie voor Iconografie (1932). Hij trad ook op als gastprofessor aan de Sorbonne (1932), aan de universiteit van Algiers (1933), de universiteiten van Princeton, Harvard en Yale (1939), van Warschau, Krakau, Wilno en Poznan.
Als kunsthistoricus is Leo van Puyvelde steeds zijn eigen weg gegaan, brekend met de traditionele opvattingen die nog opgang maakten in zijn jeugd. Voor hem was kunstgeschiedenis geen louter beredeneerd geheel van documenten en feiten, maar tevens en vooral studie van de eigen stijl van de kunstwerken en kunstenaars, een studie die slechts groeien kan uit het vergelijkend onderzoek van de met zekerheid ge- | |
| |
identificeerde werken. Naderhand kunnen dan, voortbouwend op het verworvene, anonieme werken aan bepaalde kunstenaars toegeschreven worden. Hij verzette zich tegen de methode van studie door middel van foto's. Schilderkunst berust in de eerste plaats op kleuren, waaruit de vorm en compositie ontstaan. Hij, die gedurende zijn talrijke verblijven in het buitenland, met de kunstwerken zelf had kennis gemaakt, mocht terecht zo spreken. Toch zijn zijn werken geen louter subjectieve studies: hij slaagde erin feitenmateriaal én artistiek aanvoelen tot één geheel te verwerken, omdat hij, uitgaande van ver doorgedreven analyses, de synthese nooit uit het oog verloor. Evenmin aanvaardde hij de stelling dat een kunstenaar noodzakelijk beter werk presteert naargelang hij ouder wordt, maar hij bewees dat o.a. Van Dyck en Jordaens in hun jeugd hun beste doeken schilderden. De vinnigste strijd voerde Leo van Puyvelde tegen de tegenstanders van het schoonmaken van oude schilderijen. Reeds in 1921 had hij gewezen op de noodzakelijkheid daarvan en in de jaren 1930-1933 zette hij een grootscheepse reinigingscampagne op touw, die heel wat beroering verwekte in eigen land, maar uiteindelijk, omdat hij in een door hem ingericht laboratorium steunde op de moderne fotografische en chemische procédés, in de meeste grote musea werd nagevolgd.
Noch pensionering (1948) noch emeritaat (1952) betekenden voor hem een periode van rust, doch veel meer een periode van toenemende werkzaamheid, want nieuwe uitgaven, herwerkte herdrukken, vertalingen volgden elkaar op.
Geen tentoonstelling was voor hem denkbaar zonder een ernstige voorstudie die haar neerslag vond in een wetenschappelijk opgevatte catalogus en vaak in een publikatie.
De 83-jarige hoopte, na het voorbereidend werk voor de tentoonstelling ‘De eeuw van Rubens’ (Koninklijke Musea voor Schone kunsten te Brussel, 15 oktober-12 december 1965), waarvan hij helaas de opening niet kon bijwonen, de reeks La peinture flamande au siècle des Van Eyck (1963) en La peinture flamande au siècle de Bosch et de Brueghel (1962) af te sluiten met een gelijkaardige studie La peinture au siècle de Rubens.
De dood heeft er anders over beschikt.
De internationaal erkende kenner en verspreider van onze Vlaamse kunst overleed vrij plots in zijn woning te Ukkel op 27 oktober 1965.
Rob. Roemans en Hilda van Assche
| |
| |
| |
Bibliografie
Voor de publikaties tot en met 1948 wordt verwezen naar: Rob. Roemans, Analytische bibliograpbie van Prof. Dr. Leo van Puyvelde. Turnhout 1949. (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Reeks IV, nr. 12)
1946 | De geestelijke waarden in het onderwijs. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 149-158. |
1947 | Van Dyck, een zelfstandig kunstenaar. Jaarboek van de Ver. van de Oudheidkundige en Geschiedkundige Kringen van België, pp. 29-40.
Rubens' Aanbidding door de herders te Antwerpen. Jaarboek van het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen (1942-1947), pp. 83-87. |
1948 | The flemish Primitives, Paris-Brussels, Editions Marion, 151 pp.
Een bundel tekeningen van Hieronymus Wierix. In: Miscellanea J. Gessler, Leuven, pp. 1026-1029.
Van Dyck's Portraits in the Concoran Gallery of Arts, Washington. Phoebus (Basle), I, nr. 1, p. 48. |
1949 | The Genius of flemish Art, London, Phaidon Press, 29 pp.
The Sketches of Rubens. Second printing, London, Kegan Paul, Trench, Trubner and Co. Ltd, 99 pp. (tekst) + 104 pp. (ill.).
Gustave de Smet, Antwerpen, De Sikkel, 16 pp. (tekst) + 24 pp. (ill.)-ook Franse uitgave.
Quinten Metsys, Der segnende Christus. In: Hauptwerke des Kunstmuseums Winterthur, Jubiläumausgabe, pp. 15-18.
Les Primitifs portugais et la peinture flamande. In: Rapports et Communications du XVIe Congrès international d'Histoire de l'Art, Lisbonne-Porto, pp. 23-41-als overdruk verschenen onder de titel: Les Primitifs portugais et les Primitifs flamands, Lisbonne, 19 pp.
Le dessin chez Rubens, Van Dyck et Jordaens. Les Beaux-Arts (Bruxelles), XIII, nr. 445, pp. 4-6.
L'atelier et les collaborateurs de Rubens, Gazette des Beaux-Arts (Paris-New York), 6e pér., t. XXXV, pp. 115-128 + t. XXXVI, pp. 221-260.
De diepte in van Dyck's werk. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 139-161. |
1950 | Van Dyck, Bruxelles-Amsterdam, Elsevier-Paris Librairie Gründ, 239 pp.
Kunst en kunstgeschiedenis, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 405 pp.
La peinture flamande à Rome, Bruxelles, Editions de la Librairie Encyclopédique, 240 pp. (tekst) + 96 pp. (ill.).
Peter Paul Rubens, De slag van de Amazonen, Amsterdam-Antwerpen, Van Ditmar N.V., 14 pp.-Duitse, Engelse, Franse en Zweedse vertalingen in hetzelfde jaar
Le Maître de Flémalle et Van der Weyden. Beaux-Arts, XIV, nr. 501, p. 7.
La profondeur artistique d'Antoine Van Dyck. Etudes d' Arts (Alger), V, pp. 1-41. |
1951 | Un tableau symbolique de Rubens. In: Beiträge für Georg Swarzenski, Berlin-Chicago, pp. 185-188.
Isidoor Teirlinck als mens. In: Jaarboek Kon. Vl. Acad., 1949-'50-'51, pp. 46-48.
Les Van Eyck furent aussi des miniaturistes. Arts (Paris), 23 november, p. 2.
Nouvelles oeuvres de Jean van Hemessen. Revue Belge d'Archéologie et d'Histoire de l'Art, XX, pp. 57-71.
Herman Beenken, Rogier van der Weyden. Id., id., pp. 75-76.
Eugène Fromentin, De meesters van weleer. Id., id., p. 186.
Louis Réau, L'art religieux du Moyen Age. La sculpture. Id., id., p. 315.
Jean Alazard, L'art italien des origines à la fin du XIVe siècle. Revue Belge de Philologie et d'Histoire, XXIX, pp. 1427-1428. |
| |
| |
1952 | Rubens, Paris-Bruxelles, Elsevier, 238 pp.
La peinture et la sculpture à Bruxelles. In: Les belles Heures de Bruxelles, pp. 227-254.
Jeroen Bosch, gezonde Brabander. De Periscoop, II, nr. 3, p. 146.
Les sources du style de Rubens. Revue belge d' Archéologie et d'Histoire de l'Art, XXI, pp. 23-53.
Jean Alazard, Ingres et l'Ingrisme. Revue belge de Philologie et d'Histoire, XXX, pp. 436-438.
Bij het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 601-605. |
1953 | Jordaens, Paris-Bruxelles, Elsevier, 238 pp.
La peinture flamande au siècle des Van Eyck, Bruxelles, Elsevier, 355 pp.
Gustave de Smet et son style. In: Catalogue Exposition Gustave de Smet, Charleroi.
[Le Greco, hors de son temps et des écoles]. In: Journées internationales d'études d'art dans le cadre de l'exposition ‘Le Greco, de la Crète à Tolède, par Venise’, Bordeaux, pp. 32-34.
Bosch, Bruegel et Ensor, visionnaires et moralistes. Les Beaux-Arts, XVII, nr. 614, p. 8.
A. Rodenbach. De Periscoop, III, nr. 10, p. 4.
Verslag over de prijsvraag: Bijdrage tot de studie van de woordenschat in verband met de schilderkunst in de zeventiende eeuw. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 513-516.
Jordaens zoals hij was. Id., pp. 739-748.
Nabeschouwingen over Albrecht Rodenbach. West-Vlaanderen, II, p. 161. |
1954 | La décoration d'une ville par Rubens. In: Urbanisme et architecture. Etudes écrites et publiées en l'honneur de Pierre Lavedan, Paris, pp. 305-310.
Geslachten van kunstenaars. In: Album van de Bond der Kroostrijke Gezinnen, Brussel, pp. 17-23.
Attrait des Primitifs flamands. In: Catalogue de l'exposition: Flandres, Espagne, Portugal du XVe au XVIIe siecle, Bordeaux, pp. 17-19.
De eenheid van de Europese kunst. Europa één [Brussel] nr. 24, januari, pp. 15-18.
L'unité de l'art européen. Europe unie [Bruxelles] IV, nr. 1, pp. 4-6.
L'énigme du Maître de l'Annonciation d'Aix-en-Provence. Gazette des Beaux-Arts, 6e pér., t. XLIV, pp. 145-162.
Edouard Portugalois. Revue belge d'Archéologie et d'Histoire de l'Art, XXIII, pp. 119-121.
De geest van Hieronymus Bosch. Id., id., p. 238.
Les Van Eyck au Portugal et en Espagne. Visages du Monde. Cahiers trimestriels d'Art et de Littérature (Paris), nr. 107: Flandres, Espagne, Portugal, pp. 6-8 + 22. |
1955 | Hubert et Jean Van Eyck, Paris, Amiot-Dumont, 42 pp. (tekst) + 36 pp. (ill)-Engelse (1955), Italiaanse (1955) en Duitse (1956) vertalingen.
Le Caravagisme. Communication aux Journées internationales d'Etudes d'Art de Bordeaux. In: Cahiers de Bordeaux, II, pp. 95-98.
Renaissance italienne et Renaissance flamande. In: Atti del XVIII Congresso internazionale di storia dell'arte, Venetia, pp. 189-196.
Een portret van Nikolaas Rockox door Antoon van Dyck. Artistenblad (Antwerpen), VII, mei, p. 8.
Van Dyck à Genova. Emporium (Bergamo), LXI, dl. CXXII, nr. 729, pp. 99-116.
A. van Dyck à Gênes. Revue belge d'Archéologie et d'Histoire de l'Art, XXIV, pp. 39-60. |
| |
| |
| Willem van Haecht en zijn ‘Galerij van Cornelis van der Geest’. Id., id., pp. 159-163.
De taal van Jan van Eyck. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 213-223. |
1956 | De bedoelingen van Bosch, Amsterdam, N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, 30 pp.
Albrecht Rodenbach. In: Albrecht Rodenbach herdacht 1856-1956, Gent, pp. 7-15.
Bernardo Passeri, Marten de Vos and Hieronymus Wierix. In: Scritti di storia dell'arte in onore di Lionelle Venturi, Roma, pp. 59-64.
Notes sur le Caravagisme. Etudes d'Art, 1955-1956, nr. 11-12, pp. 7-11.
De Van Eyck's te Luik. De Periscoop, VI, nr. 8, p. 1 + 9.
Rembrandt ou la magie de la peinture. Le Phare Dimanche, nr. van 15 juli.
Rembrandt, schilder van het onzegbare. Gazet van Antwerpen, nr. van 17 juli. |
1957 | L'esprit de Bosch. Communication aux Journées internationales d'Etudes d'Art de Bordeaux. In: Cahiers de Bordeaux, pp. 58-62.
Les Joyeuses Entrées et la peinture flamande. In: Actes du IIe Congrès de l'Association des Historiens de la Renaissance, 2e section = Les fêtes de la Renaissance. 2. Fêtes et cérémonies au temps de Charles V, Paris, (1960), pp. 287-296.
A continuous line of gifted painters. European-Atlantic Review (London), 1957-1958, pp. 40-41.
Un portrait de marchand par Quentin Metsys et Les percepteurs d'impôts par Martin van Reymerswale. Revue belge d'Archéologie et d'Histoire de l'Art, XXVI, pp. 3-23.
Rayonnement de l'Ommegang. La Revue de Bruxelles, nr. 1, pp. 7-9. |
1958 | Hubert et Jean van Eyck. XVe siecle, Paris, Librairie. A Hatier, XVI pp. (tekst) + 63 pp. (ill.)-Portugese en Italiaanse vertalingen in hetzelfde jaar.
Medewerking aan: Knaurs Lexikon alter Malerei, München-Zürich.
Rubens, ambassadeur d'Anvers. In: Anvers (Collection Exposition Belgique 1958, nr. 1) - ook Engelse vertaling.
Het Hof van Margaretha van Oostenrijk en de schilderkunst. In: Margaretha van Oostenrijk en haar Hof. Tentoonstellingscatalogus, Mechelen, p. XI.
Notes sur le Caravagisme. Le Cahier des Arts (Bruxelles), nr. 49, 15 januari, pp. 684-685.
The Buildings and Art Treasures of Belgium. Country Life (London), CXXIII, nr. 3198, pp. 944-945.
La décollation de Saint Paul d'Aix-en-Provence non de Rubens, mais de Boeyermans. Revue belge d'Archéologie et d'Histoire de l'Art, XXVII, pp. 29-37.
L'annonciation du Maître de Flémalle. Id., id., pp. 193-207.
De Blijde Intrede van Ferdinand van Oostenrijk te Antwerpen in 1635 en Rubens' tussenkomst. Standen en Landen, (Leuven), XVI, pp. 17-33.
De Ommegang te Brussel in 1615 naar de schilderijen van Denijs van Alsloot. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 117-129.
Verslag over de prijsvraag: Gudrun in de Nederlanden. Id., pp. 469-470.
Een Vlaams schilder te Rome in de XVIIe eeuw: Lodewijk Primo. Id., pp. 629-637.
L'esquisse-modèle du Saint Martin de Van Eyck. Zeitschrift für Kunstgeschichte (Berlin), XIX, pp. 183-186.
Dirk Bouts. De Vlaamse Gids, XLII, pp. 71-82. |
1959 | Les Primitifs flamands. 3e édition, Bruxelles, Elsevier, 181 pp.
De Vlaamse Primitieven. 2de druk, Brussel, Meddens, 183 pp.
L'Agneau mystique d'Hubert et Jean van Eyck. 2e édition, Bruxelles, Elsevier, 134 pp.
Het Lam Gods van Huibrecht en Jan van Eyck. 2de druk, Brussel, Meddens, 134 pp.
Van Dyck. 2e édition, Bruxelles, Elsevier, 294 pp. |
| |
| |
| Préface. In: Ernst Buchner, La Pinacothéque de Munich. Les chefs-d'oeuvre de l'art européen, Paris, Elsevier, pp. 5-7.
Introduction. In: Catalogue de l'Exposition rétrospective de l'oeuvre de George Minne, Forest-Bruxelles.
La lumière et la couleur dans la composition artistique. Communication aux Journées internationales d'Etudes d'Art. In: Cahiers de Bordeaux, pp. 33-37.
Het aandeel van de voornaamste kunstschilders in de tapijtweverij. In: Herfsttij van de Vlaamse tapijtkunst. Internationaal colloquium, Brussel, (1960), pp. 59-68.
In memoriam Arthur Laes. Bulletin des Musées Royaux des Beaux-Arts, VIII, pp. 251-253.
Rubens, painter of still-life. The Connoisseur, Year Book (London), pp. 122-127.
Les ‘Saint Ignace’ et ‘Saint François Xavier’ de Rubens. Gazette des Beaux-Arts, 6e pér., t. LIII, pp. 225-236.
Verslag over de ter opname ingezonden studie: Is het Lam Gods een geschilderd mysteriespel? door J. de Baets. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 575-577.
Guillaume van Herp, bon peintre et copiste de Rubens. Zeitschrift für Kunstgeschichte, XX, pp. 46-48. |
1960 | L'Ommegang de 1615 à Bruxelles, Bruxelles, Editions du Marais, 36 pp.
Van Dyck, Hasselt, Heideland, 305 pp.
Italie et Flandre. In: Catalogue de la Ve Foire des Antiquaires, Bruxelles, pp. IV-VII.
Les Primitifs flamands. Jardin des Arts (Paris), nr. 69, pp. 13-24 (= Les Primitifs flamands, Introduction).
Grosze Meister, gute Handwerker. Marginalien zur flämischen Kunst. Merian (Hamburg), XIII, nr. 12 (= Flandern), pp. 16-20.
Un paysage avec Saint Christophe de Pierre Breughel l'Ancien. Pantheon (München), XVIII, pp. 138-141.
Edouard Portugalois. Id., id., pp. 288-295.
De Pinacotheek te München. De Periscoop, X, nr. 4, p. 6 + 7.
De Vlaamse Primitieven te Brugge. Hun zin voor waarheid, eenvoud, stilte en contemplatie. Id., id., nr. 9-10, p. 1 + 2 + 7.
Bij de Van Dycktentoonstelling in het Rubenshuis te Antwerpen. De tekeningen en schetsen van Antoon van Dyck: hun betekenis en techniek. Id., id., nr. 9-10, p. 13 + 18.
Considérations sur les maniéristes flamands. Revue belge d'Archéologie et d'Histoire de l'Art, XXIX, pp. 63-101.
Louis Hautecoeur, Nouvelle histoire générale de l'art. Id., id., p. 249.
Verslag over de ter opneming ingezonden studie: De opbloei van de literaire Barok-studie in West-Europa rond 1920, door Marcel Janssens. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 503-504.
De betekenis van de kunst van de Van Eycks. De Vlaamse Gids, XLIV, pp. 1-12. |
1961 | A Tondo at the Time of the Van Eycks. The Art Quarterly (Detroit), XXIV, pp. 259-261.
Vlaams leven te Leuven in het begin van deze eeuw. Dietsche Warande en Belfort, CVI, pp. 253-268.
La réhabilitation des Primitifs flamands. Le Flambeau, XL, pp. 541-544.
Projets de Rubens et de Van Dyck pour les tapissiers. Gazette des Beaux-Arts, 6e pér., t. LVII, pp. 143-154.
De tentoonstelling Latem 1910. Een antwoord aan Marc Eemans. De Periscoop, XI, nr. 11, p. 10.
‘Pro Civitate’, een lofwaardig initiatief. De Periscoop, XII, nr. 1, p. 1. |
| |
| |
| Vlaamse tapijtwevers in Engeland. Revue belge d'Archéologie et d'Histoire de l'Art, XXX, pp. 199-218.
Iconographie chrétienne. A propos du livre de Louis Réau. Revue belge de Philologie et d'Histoire, XXXIX, pp. 305-307.
Verslag over de ter opneming ingezonden studie: De gewijde teksten van ‘Het Lam Gods’, kritisch onderzocht door J. de Baets O.P. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 351-353. |
1962 | La peinture flamande au siecle de Bosch et Breughel, Paris, Elsevier, 492 pp.-Duitse vertaling (1963).
De levenskunstenaar. In: Zo was Jan Boon, Antwerpen, pp. 196-203.
La salle des États à Anvers. Anciens Pays et Assemblées d'Etats (Louvain), XXIV, pp. 113-121.
Margaretha von Oesterreich und die Schönen Künste. Alte und Moderne Kunst (Wien), VII, nr. 60-61, pp. 5-9.
Mons Desiderio. Critica d'Arte (Firenze), IX, nr. 51, pp. 46-48.
Breughel und der Sinn seiner ‘Bettler’ im Louvre. Speculum Artis (Basel), mei-juni, pp. 9-11.
Afscheid van Charles Bernard. De Vlaamse Gids, XLVI, pp. 66-67.
De expressionistische kunst van St.-Martens-Latem. West-Vlaanderen, XI, pp. 411-416. |
1963 | Velasquez, Paris, Meddens, 78 pp.
Les premiers grands peintres du Hainaut (XVe et XVIe siècles). In: Hainaut d'hier et d'aujourd'hui, Mons, pp. 307-311.
Portrait de Guillaume Richardot par Rubens en Van Dyck. In: Jean Alazard, Souvenirs et Mélanges, Paris, pp. 195-199.
Inleiding. In: Catalogus van de Tentoonstelling ‘Kunst en Stad’, Brussel, pp. 23-27-ook Franse uitgave.
De verering van de H. Maagd door heiligen, door P.P. Rubens. In: Id., id., p. 41.,
Inleiding. In: De eeuw van Breughel. Tentoonstellingscatalogus, Brussel, pp. 17-22, naast biografieën en notities-ook Franse uitgave.
P.P. Rubens, La Vierge et l'Enfant, de la Galerie Robert Fenck. In: Catalogue de l'Exposition de tableaux de Maîtres flamands, Bruxelles, Galerie Robert Fenck.
Hommage à Georges Wildenstein. Arts, nr. van 26 juni, p. 13.
La Vierge vénérée par des Saints, par Rubens. Les Beaux-Arts, XVII, nr. 1020, p. 4.
La Renaissance flamande. Id., id., numéro spécial: Le siècle de Brueghel, p. 6, 7, 9.
Het altaarstuk van het Ambacht van de Visverkopers te Antwerpen. Bulletin Kon. Musea voor Schone Kunsten van België, XII, pp. 35-50.
Denis Rouart, Correspondance de Berthe Morisot avec sa famille et ses amis. Documents réunis et présentés par D.R. Erasmus. Speculum Scientiarum (Darmstadt), IX, nr. 21-22, pp. 674-675.
Dankwoord bij de hem gebrachte hulde n.a.v. zijn ruim 50-jarig lidmaatschap van de Academie. Jaarboek Kon. Vl. Akad., pp. 209-212.
Verslag over de prijsvraag: Tekstuitgave van J.B. Houwaerts' Vier Wterste (1583), met inleiding en taalkundige commentaar. Id., pp. 241-242.
Scheppingskracht en humor in het werk van Bosch. De Periscoop, XIII, nr. 4, p. 1+7.
Inleiding tot de tentoonstelling ‘Kunst en Stad’. Id., id., nr. 8, p. 1 + 2.
De Vlaamse Renaissance. Id., id., nr. 12, p. 1 + 2 + 8.
La jouissance esthétique. Rotary international, pp. 457-459.
De lotgevallen van een ‘H. Maagd in de glorie’ van Rubens. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 45-51. |
1964 | Les Primitifs flamands. 4e édition, Bruxelles, Meddens, 181 pp. |
| |
| |
| Rubens. 2e édition, Paris, Meddens, 288 pp.
Dr. Rob. Roemans. In: Analytische bibliografie van Dr. Rob. Roemans door Hilda van Assche, Hasselt, pp. 5-6.
Préface. In: Philippe Minguet, L'Art dans l'Histoire, Paris, Casterman, pp. 5-6.
Roger van der Weyden. L'Italie. Un voyage capital, mais sans influence. Les Beaux-Arts, nr. 1067, 12 november, p. 2 + 16.
Le banquet d'Acheloüs par Rubens. Gazette des Beaux-Arts, 6e pér., t. LXIII, pp. 93-98.
De betekenis van Rogier van der Weyden. Versl. en Med. Kon. Vl. Acad., pp. 283-299.
Museum-problemen. De Vlaamse Gids, XLVIII, pp. 1-19. |
1965 | Le collectionneur et le marchand d'art-De verzamelaar en de kunsthandelaar. In: Catalogue de la Xe Foire des Antiquaires, Bruxelles (IV pp.).
Inleiding. In: De eeuw van Rubens. Tentoonstellingscatalogus, Brussel, pp. XIX-XXXII, naast biografieën en notities-ook Franse uitgave.
Floris ou Key? Le portrait de la famille van Berchem. Bulletin des Musées Royaux des Beaux-Arts de Belgique, XIV, pp. 197-204.
Un important portrait d'Hélène Fourment par Rubens. Revue belge d'Archéologie et d'Histoire de l'Art, XXXIV, pp. 3-10.
De Vlaamse Renaissance. De Periscoop, XV, 4, p. 1 + 2 (uitgebreider tekst dan die van 1963).
Van Dyck, portretschilder. Id., id., nr. 12, p. 4 + 8. |
1966 | Goya, Paris-Bruxelles, Meddens, 80 pp. |
1968 | La peinture flamande des Van Eyck à Metsys, Bruxelles, Meddens, 262 pp.-Nederlandse vertaling (1969). |
1969 | De poëtische waarheid van Pieter Brueghel de Oude. Uitgegeven, ingeleid en bibliografisch verantwoord door H. van Assche. Brabant, nr. 3, pp. 15-23. |
|
|