| |
| |
| |
Pieter Johannes Risseeuw
('s-Gravenhage, 16 mei 1901 - 11 juni 1968)
Wil men Risseeuws leven en werk verstaan, dan moet men de man en zijn activiteiten zien in het kader waarin hij thuishoorde. Die omlijsting is historisch, kerkelijk en sociaal van aard. Zij is voor zijn leven het gegeven geweest en het is verder de vraag hoe de individuele mens die hij was, zich in dat kader heeft gevormd, ontwikkeld, hoe hij daarbinnen gewerkt heeft en is gerijpt.
Risseeuw kwam uit de kleine burgerij, uit een milieu van hard werkende, sober levende mensen, sociaal onbeschermd, verknocht aan hun protestants-christelijk geloof en trouw aan de over hen gestelde machten. Zij voerden vaak een stille heldenstrijd om hun kinderen met God en met ere groot te brengen en ze beter onderwijs te geven dan zij zelf hadden kunnen krijgen. De in deze milieus omstreeks 1900 geborenen vormden een overgangsgeneratie: achter hen de misdeelden en betrekkelijk rechtelozen die moeite hadden het hoofd boven water te houden en niet deelden in de goederen van de cultuur; vóór hen de generatie van het gelijkgesteld onderwijs en verbeterde sociale toestanden. Tegenover de ouderen uit het eigen milieu gevoelden wij (mag ik wel zeggen) piëteit en genegenheid; tegenover de generatiegenoten - met inbegrip van ouderen en jongeren - werden wij meegesleept door een culturele zendingsijver, een ware Entdeckerfreude die alle gelijkgezinden wilde laten delen in wat nog niet eens ons eigen geestelijk bezit was.
Risseeuw heeft weinig meer dan elementair onderwijs kunnen genieten. Deze man die zich later tot een ongediplomeerd historicus heeft ontwikkeld, heeft alles door eigen inspanning moeten verwerven. Toch moet men de betekenis van het christelijk lager onderwijs (in Risseeuws geval de De Savornin Lohmanschool te Scheveningen) voor de algemene vorming niet onderschatten. Uit eigen ervaring weet ik hoe goed de sfeer daar soms kon zijn. In de verhalen uit de bijbel en in de romantischnationalistisch behandelde vaderlandse geschiedenis ging voor ons een wereld open.
In de gezinnen die ik hierboven heb aangeduid, hadden de oudere kinderen het moeilijker dan de jongere. Piet Risseeuws oudste broer had zich tot onderwijzer opgewerkt, zodat Piet het voordeel had in hem een soort exempel te kunnen zien. De vader was al in 1904 overleden. In de roman Gasten en vreemdelingen (1961) zijn veel gegevens over het gezin
| |
| |
Risseeuw verwerkt. Herinneringen aan Risseeuws Scheveningse jeugd vindt men ook in Het verklaarde uitzicht (1931) en in de novelle Kleine Hugo, geschreven voor het lustrumboek van de Christelijke Auteurskring Verzeild Bestek (1939).
Voor de opleiding tot predikant bestonden studiebeurzen en andere faciliteiten, maar wie zich tot dit ambt niet geroepen voelde of te eerlijk was zulk een roeping voor te wenden, moest maar zien hoe hij het klaarspeelde. Natuurlijk lag de weg tot het onderwijzerschap open, maar de al vroeg optredende drang tot schrijven leidde bij Risseeuw tot een andere keus: een kantoorbaan voor het levensonderhoud en een intensief gebruik van de vrije tijd voor zelfontwikkeling, letterkundige probeersels en organisatorisch werk. Zo hebben de omstandigheden ertoe geleid dat Risseeuw tot zijn zestigste jaar in dienst is geweest van De Twentsche Bank in Den Haag.
Op 6 november 1924 verloofde Piet Risseeuw zich met Jannetje Passchier (geb. 25 november 1900), oudste dochter uit een gezin van twaalf kinderen en op 16 mei 1928, zijn 27e verjaardag dus, trouwde hij met haar. Veertig jaar later zou hij te ziek zijn om dit jubileum te vieren. Het enige kind uit dit huwelijk, zoon Peter, is stedebouwkundig ingenieur en huisvader.
Ik had het over organisatorisch werk. Dr. A. Kuyper had zijn kleine luyden het organiseren bijgebracht en dit organiseren zit de gereformeerden nog heden in het bloed. Maar Piet Risseeuw had hiervoor een bijzondere gave. In 1919 richtte hij Opgang op, pretenderend te zijn een ‘Tijdschrift op Chr. grondslag ter beoefening van de Nederlandsche Letteren en Kunst’. De naam Opgang, evenals de latere, aan Henriëtte Roland Holst ontleende naam Opwaartsche Wegen, was typerend voor de sociaal omhoogstrevende, kleine burgerij zowel als voor het zich opworstelende proletariaat; typerend ook voor het aanvankelijk optimisme van kort na de eerste wereldoorlog. De eigenlijke geschiedenis van dit tijdschrift, evenals die van Opwaartsche Wegen en het nog latere Ontmoeting moet hier onbesproken blijven.
In maart 1926 gaf Pieter de stoot tot het oprichten van de Christelijke Leeszaal en Bibliotheek te Scheveningen, waarvan hij tot 1967 secretaris en tot de datum van zijn overlijden voorzitter is geweest. Het gaat over de organisator Risseeuw, die via de correspondentie over ingezonden werk contacten legde met verscheidene jonge talenten en deze op alle mogelijke manieren hielp en stimuleerde. Terecht zegt D. van der Stoep
| |
| |
in zijn interview met Risseeuw (Ontmoeting 1949): ‘Er is nauwelijks een man in onze kringen, die zo intensief de ontwikkeling der protestantse letteren heeft meegemaakt, die zo door en door haar geschiedenis kent, die zo belezen is, die zoveel mensen te paard heeft geholpen, die zo bij alles betrokken is geweest en die dit alles zo belangeloos heeft gedaan als Risseeuw.’ Misschien had dit alles kunnen uitlopen op een werkkring als uitgever, maar dan zou de organisator de overhand hebben gekregen over de schrijver.
Wat Risseeuws historische belangstelling betreft, ook deze was helemaal bepaald door afkomst en milieu. Risseeuws moeder, wier geschilderde beeltenis nog steeds de werkkamer op bescheiden wijze domineert evenals zij Piets leven heeft gedaan, was een vrome vrouw van de oude stempel, die 's Zondags in de lage achtertuin van het pension aan de Kanaalweg te Scheveningen zich in Vader Brakel verdiepte, terwijl aan de voorkant ‘trammen vol zondaren’ zich naar het strand spoedden. Die affiniteit met de piëtistische inslag in de Nederlandse gereformeerde gezindte heeft ertoe geleid, dat Risseeuw zich is gaan verdiepen in de geschiedenis van de Nederlandse afgescheidenen die in 1847 naar Amerika zijn geëmigreerd. Later betrok hij ook de zeventiende eeuw in zijn onderzoekingen. Dit bracht uiteraard reizen naar Amerika (en Canada) mee en in een later stadium naar Zuid-Afrika, Australië en Nieuw Zeeland. Zo volgde zijn speurende belangstelling zijn naaste geestverwanten over de zeven zeeën naar hun nieuwe vaderland. Uit al die studiën, reizen, interviews en onderzoekingen ter plaatse zijn Risseeuws historische romans gegroeid: de trilogie Landverhuizers, spelend in de negentiende eeuw, Anneke Jans in het Nieuw Amsterdam van de zeventiende en de onvoltooide roman Donja Saskia en haar prins waarin Johan Maurits de Braziliaan voorkomt, eveneens handelend in de zeventiende eeuw. Van een reis naar Brazilië is niet meer gekomen; het is tòch onbegrijpelijk wat deze man met een dagtaak en een gezin, in weerwil van zijn zwakke gezondheid maar dank zij de nimmer aflatende, trouwe en bekwame hulp van zijn vrouw, allemaal heeft kunnen doen en tot stand brengen. Tenslotte werd hem de rekening gepresenteerd; het laatste jaar van zijn leven kon hij niet meer geregeld werken en na de kracht ontging hem ook de moed. Zo is hat boek (zijdelings) over Maurits de Braziliaan, gebaseerd op wel duizend bladzijden aantekeningen, een torso gebleven. Gelukkig heeft de schrijfster Jacoba M. Vreugdenhil, die met zijn werk volkomen vertrouwd is en de bekorte uitgave van Landverhuizers heeft verzorgd,
| |
| |
zich in volledige overeenstemming met mevrouw Risseeuw en de uitgever Kok aan het werk gezet om het boek af te maken, daarbij gebruik makend van aantekeningen en mededelingen van de overledene.
Couperus schreef Haagse, antieke en Indische romans. Zo heeft ook Risseeuw de hem omringende wereld beschreven, b.v. in het alleraardigste boek Weekend in de Archipel, doorweven met oorlogsherinneringen. Zijn sterke sociale belangstelling deed hem al vroeg naar de pen grijpen over de tuinders in het Westland. In 1941 verscheen zijn roman Geleend Goed, waarvan de voorzitter van de bond Westland destijds heeft gezegd dat hij nauwelijks kon geloven dat een niet-westlander dit boek geschreven had. Enige jaren geleden kwam de roman De glazen stad uit, want de veranderingen daar boeiden hem bijzonder. Met zijn zwakke lichaam is hij op de vrachtwagen geklommen om mee te rijden naar Denemarken, want hij wilde dat hele exportbedrijf zoveel mogelijk uit eigen aanschouwing meemaken. In Gasten en vreemdelingen, gevolgd door Kinderen en erfgenamen heeft Risseeuw zich weer tot zijn naaste geestverwanten gewend. Hij voelde zich ten nauwste betrokken bij de diepgaande veranderingen die bezig zijn zich te voltrekken in en buiten de kring van zijn geestverwanten; men kan deze boeken beschouwen als een historische verbeelding van zijn eigen milieu, zijn eigen leefwereld. Men ziet dat ik aan het begin van dit artikel niet te veel heb gezegd, toen ik op de nauwe verbondenheid van mijn overleden vriend met zijn onmiddellijke Umwelt de nadruk legde.
Piet Risseeuw is mijn beste vriend geweest. Wij hielden geregeld contact met elkaar, maar lieten elkaar vrij - geen kwaad recept voor een vriendschap die op een lange duur is berekend.
En zo kom ik tot de individuele mens, waarover in die eerste alinea eveneens sprake was. Risseeuw behoorde tot die mensen, die zich overal op hun gemak gevoelen, omdat ze in hun omgeving werkelijk belang stellen en niet in de eerste plaats om hun eigen figuur bekommerd zijn. Hij werd gedreven door een bijna nerveuze energie, zodat je na een telefoongesprek altijd wat regelen moest. Via hem wist je, hoe bepaalde mensen over je dachten, niet als oververtelde prijs of roddel, maar in de geest van: hou er rekening mee. Wij hadden beiden onze vader vroeg verloren, kwamen uit eenzelfde milieu, werkten allebei op een bank, waren beiden voor een deel autodidact, leden van dezelfde kerk en werden gedreven door dezelfde idealen. Van een sectarische gezindheid is bij Risseeuw nimmer sprake geweest; ik citeer enkele uitspraken uit
| |
| |
het reeds genoemde interview afgenomen door onze derde man: Dingeman van der Stoep: ‘Niet in aparte vakorganisatie ligt onze kracht, maar in de culturele werkgemeenschap met geestverwante collega's, musici, schilders, beeldhouwers, voordrachtskunstenaars, grafici en architecten. Wanneer de culturele ontwikkeling van onze geestverwante ‘consumenten’ ons in het bizonder ter harte gaat, wil dat niet zeggen dat wij ons niet a priori tot het gehele volk zouden wenden. Deze kleine winst uit de achter ons liggende oorlogsjaren mogen wij toch zeker wel wegdragen.’
Met deze gezindheid als achtergrond is het geen wonder, dat zijn voor radio en televisie min of meer gelukkig gedramatiseerde romans zulk een groot publiek hebben bereikt, wat de verkoop van zijn boeken sterk heeft gestimuleerd.
Een rijk en binnen zekere perken geslaagd leven is afgesloten. Vele tientallen zullen hem als mens schrijnend missen, vele honderden zich hem herinneren (b.v. door zijn lezingen over de onderwerpen die hem ter harte gingen); vele duizenden zijn door zijn verhalen geboeid, tienduizenden hebben de hoorspelen gevolgd en honderdduizenden keken naar De glazen stad. Vrije tijd was voor onze generatie een probleem in de zin van een tekort; voor de huidige en toekomstige generaties is vrije tijd een vraagstuk in de zin van een teveel. Risseeuw kan als model gelden van iemand die in dit opzicht van de nood een deugd heeft gemaakt. Men is aan zijn nagedachtenis verplicht minstens hiervoor begrip op te brengen. Maar laten we toch vooral hopen dat het daarbij niet blijft.
DR. C. RIJNSDORP
| |
Bibliografie
Titels, waarachter de aanduiding (k) staat, verwijzen naar kinderboeken.
1924 | (ps. Joh. P. Ruys) Brave zonen hunner jeugd. Arnhem 1924. |
1927 | (ps. Joh. P. Ruys) Martha's bruidsdagen. Nijkerk 1927 |
1927 | Van klein tot groot. Een clubverhaal. Scheveningen 1927. (k) |
1928 | (ps. Joh. P. Ruys) Onderweg. Een reisnovelle. Haarlem 1928. |
1929 | De kerstvacantie van Jo en Jan. Nijkerk 1929. (k) |
1931 | Het verklaarde uitzicht. Een vertelling van de zeekant. Wageningen 1931. |
1934 | Jongens van stavast. Nijkerk 1934. (k) |
1934 | Kort oponthoud. Kampen 1934. |
1937 | Is het mijn schuld?. [Kampen] 1937. |
1941 | Geleend goed. Familieroman uit het Westland. Kampen 1941. |
1947 | Vrijheid en brood. Baarn 1947. |
| |
| |
1947 | De huilende wildernis. Baarn 1947. Dit boek en het hiervoor genoemde verschenen in dit jaar ook tesamen onder de titel Landverhuizers. |
1949 | De spoorzoekers van Geitenbeek. 's-Gravenhage 1949. (k) |
1950 | Tien dieren op een bovenhuis. 's-Gravenhage 1950. (k) |
1951 | Ik worstel en ontkom. Baarn [1951]. |
1954 | Weekend in de Archipel. Baarn [1954]. |
1956 | Het zwanenest. 's-Gravenhage 1956. (k) |
1958 | Anneke Jans. Een roman uit de jaren toen New York nog Nieuw Amsterdam was. Kampen 1958. |
1959 | Landverhuizers. Vrijheid en brood. De huilende wildernis. Ik worstel en ontkom. Baarn 1959. Verkorte herdruk van de afzonderlijke romans (1947, 1947, 1951) in één band. |
1960 | Gasten en vreemdelingen. Kampen 1960. |
1963 | Zo ver de wereld reikt. Baarn 1963. |
1964 | Kinderen en erfgenamen. Haagse familieroman. Kampen 1964. |
1965 | Overal Hollanders. Een reisverhaal. Baarn [1965]. |
1966 | De glazen stad. Kampen 1966. |
1968 | De familie Leenhouts. Haagse familieroman. Kampen 1967 [= 1968]. Dit is de vijfde druk van Kinderen en erfgenamen, resp. Gasten en vreemdelingen (1964, 1960). |
| |
Verzamelbundels
1924 | Kerstboek. Samengesteld onder redactie van P.J. Risseeuw. Nijkerk. Risseeuw redigeerde de gehele reeks van 9 Kerstboeken die verschenen in de periode 1924-33. |
1925 | Stille stemmen. Uit de nieuwere poëzie ten dienste van het reciteeren. Arnhem 1925. |
1930 | Christelijke schrijvers van dezen tijd. Kampen 1930. |
1930 | Hou zee! Eerste christelijk jeugd-jaarboek onder redactie van Q.A. de Ridder en P.J. Risseeuw. Kampen 1930. (k) |
1930 | Verjaardagalbum. Gedachten verzameld door P.J. Risseeuw. Amsterdam 1930. |
1931 | Christelijke dichters van dezen tijd. Kampen 1931. |
1932 | Hou zee! Tweede christelijk jeugd-jaarboek onder redactie van Q.A. de Ridder en P.J. Risseeuw. Kampen 1932. (k) |
1932 | Nieuwe oogst. Een bundel novellen. Samengesteld onder redactie van P.J. Risseeuw. Nijkerk 1932. |
1932 | Ons nieuwe leesboek. Bloemlezing voor de christelijke school door P.J. Risseeuw en G.K. de Wilde. Tweede tot en met zevende leerjaar. Groningen 1932 (k) |
1934 | Het heerlijk ambacht. Samengesteld onder redactie van G. Kamphuis, Hendrika Kuyper-van Oordt, C. Rijnsdorp en P.J. Risseeuw. Nijkerk 1934. Uitgave ter gelegenheid van het eerste lustrum van de Christelijke Auteurskring. |
1938 | Trou-ringh. Een bundel novellen en schetsen van [o.a.] P.J. Risseeuw. Met een inleidend woord van D. van Dijk en een ballade van Martien Beversluis. Baarn 1938. |
1938 | Boeren en burgers. Onder redactie van P.J. Risseeuw. [Kampen] 1938. |
1939 | Christelijke dichters van dezen tijd. Nieuwe bundel. Kampen 1939. |
1939 | Verzeild bestek. Uitgave ter gelegenheid van het tweede lustrum van den Christelijken Auteurskring 1929-1939. Onder redactie van [o.a.] P.J. Risseeuw Kampen 1939. |
1947 | Tussen licht en donker. Een bundel verhaaltjes en versjes voor kleuters bijeengebracht. Wageningen 1947. (k) |
| |
| |
1949 | Er was eens ... Verhaaltjes en versjes voor kleuters. Met medewerking van W.G. van der Hulst, Roel Dasmus, Diet Kramer, P.A. de Rover, Nel Strijbos, Nel Veerman, Nel Verschoor-van der Vlis en Anne de Vries. Wageningen 1949. (k) |
1954 | (met J. Das en J. van Doorne) Vloedlijn. Een verzameling gedichten. Baarn 1954. |
1965 | De dag van Bethlehem. Kerstvertellingen. Onder redactie van P.J. Risseeuw, Jacoba M. Vreugdenhil en N. Warner. Nijkerk [1965]. |
1966 | (bijdrage aan) 't Is Kerstmis. Nieuwe kerstverhalen. Zwolle [1966]. |
| |
Gedramatiseerde romans
1947 | Landverhuizers (NCRV-radio). |
1967 | De familie Leenhouts (NCRV-radio). |
1968 | De glazen stad (NCRV-televisie). |
| |
Bijdragen aan periodieken
‘Kantoorlucht’, in: Opgang 1922. |
‘Het medaillon’, in: De Spiegel 1951 (kerstnummer). |
‘De afspraak’, in: De Spiegel 1952 (kerstnummer). |
‘Kerstmis 1944’, in Gereformeerd Kerkblad, 22 december 1956. |
‘De vliegende dokter’, in: Taptoe, 13 april 1963. |
verder in: |
Het kwartet (De Rotterdammer-bladen), sedert 1926. |
De Reformatie, 1937(?). |
Ons Jonge Platteland, 1965-1968. |
Emigrantenkoerier, 1966. |
Kentering, aug.-sept. 1966. |
Neerlandia, nov. 1967. |
Bank-noten, jan.-feb. 1958. |
| |
Over P.J. Risseeuw is onder anderen gepubliceerd in:
Het Korenland, aug. 1930. |
Ontmoeting, 1949. |
De Spiegel, 30 juni 1951. |
De Grote Klok. lustrumuitgave, 1966. |
Trouw, 28 maart 1966. |
Ons Jonge Platteland, sept. 1966. |
Jong Gereformeerd, april 1967. |
C. Rijnsdorp, In drie etappen, Baarn 1952. |
Christelijke Encyclopedie, Kampen 1960, V, 522. |
|
|