Arnold Heinrich Rakers
(Nordhorn, 4 augustus 1903-Hesepe b. Nordhorn, 21 september 1965)
Het is op het ogenblik, waarop ik mij zet tot het schrijven van dit levensbericht, alweer bijna vier jaar geleden, dat ik in het tijdschrift Driemaandelijkse Bladen, 1965, afscheid nemen moest van Arnold Rakers. Rakers was kort tevoren volkomen onverwacht gestorven. Zijn heengaan liet bij mij een zo pijnlijke leegte achter, dat ik toen eigenlijk alleen maar in sterk persoonlijk gekleurde bewoordingen dat afscheid schrijven kon. De tijd, die inmiddels verstreken is, maakt het mij nu makkelijker wat meer afstand te nemen. Een levensbericht in dit Jaarboek vraagt van de schrijver nu eenmaal een zakelijker instelling, zo dunkt mij althans, dan een woord ter onmiddellijke nagedachtenis van iemand in een tijdschrift, die zich bij dat tijdschrift zo nauw betrokken voelde als Rakers bij de Driemaandelijkse Bladen.
Arnold Rakers stamde af van ‘reformierte’ ouders uit Nordhorn in de Graafschap Bentheim. Zijn vader was daar meubelmaker. Hijzelf leek wel voor het onderwijs voorbestemd te zijn. Hij bezocht de Mittelschule in Nordhorn en vervolgens het Ratsgymnasium in Osnabrück. Aan het Evangelische Lehrerseminar in diezelfde stad legde hij in 1924 met goed gevolg het examen voor onderwijzer af. Maar het zou nog een aantal jaren duren, voordat hij als schoolmeester de school binnenstapte. Voor het aanvangen van een loopbaan bij het onderwijs waren de tijden te ongunstig. Rakers besloot zijn studies uit te breiden en voort te zetten aan de universiteit.
Hij liet zich daartoe eerst inschrijven aan de universiteit te Münster in Westfalen. Na drie semesters vertrok hij naar Zürich, vandaar ging hij naar München, van München tenslotte naar Marburg. Daar sloot hij in 1932 zijn studie af met een promotie op het proefschrift Die Mundarten der alten Grafschaft Bentheim und ihrer reichsdeutschen und niederländischen Umgebung, Oldenburg, 1944. Het hoofdvak van zijn universitaire studie was Duitse taal en letterkunde, de bijvakken waren filosofie en theologie. In de ‘Lebenslauf’, die hij aan het slot van zijn dissertatie moest mededelen, vond hij de volgende woorden als een soort verantwoording van zijn besluit na de opleiding tot onderwijzer toch nog naar de universiteit te gaan.
‘Als ich zur Universität ging, tat ich das nicht, um etwas zu werden (denn ich war schon etwas), sondern um wissenschaftlich arbeiten zu lernen und um Philosophen und Menschen zu suchen. Ich fand nur einen