met Maaike Wassenaar, al spoedig het hoofd van de Hervormde Lagere School als zodanig opvolgde.
De jaren vóór de oorlog en voor een deel ook de bezettingstijd waren voor hem een periode van intense studie en geestelijke oriëntering. Het Fries als literair medium en in verband daarmee de Friese geschiedenis hadden hem van kindsbeen af gefascineerd. Uit 1926 - hij is dan zestien jaar - dateert zijn eerste bijdrage, een beschouwing over de literatuur, in het tijdschrift ‘Yn ús eigen tael’. Hij behaalt in deze zelfde tijd een Friese taalakte. Iets later schrijft hij gedichten en enig verhalend proza, maar zijn kracht als schrijver bleek meer en meer te liggen in het literairen cultuurhistorische vertoog. Zo verscheen van hem in 1939 een beknopte geschiedenis van de Friese letterkunde, waarbij het accent voornamelijk viel op de 19e eeuw.
Een zekere romantisch-idealiserende inslag was de jonge schrijver niet geheel vreemd. Maar tevens was hij strijdvaardig. Hiervan getuigt b.v. de in 1938 op verzoek geschreven brochure ‘Het goed recht van de Friese beweging’. Van deze beweging was en bleef hij een overtuigd aanhanger. Hij pleitte, ook door het samenstellen van leermiddelen, metterdaad voor het Fries op de scholen in Friesland, verdiepte zich in de geschiedenis van de eigen streek, maar tevens in de wereld van de IJslandse saga's. In deze tijd was hij medewerker en redakteur van verschillende Friese periodieken, waarvan zijn leidende functie aan het maandblad ‘It Heitelân’ (1938-'42; 1946-'47) met name dient te worden genoemd.
De bezettingstijd voerde hem, na het débacle van ‘De Nederlandse Unie’, waarin hij op provinciaal niveau een rol speelde, diep in de illegaliteit. Zijn redakteurschap van het ondergronds streekblad ‘De Wachter’ mag hier met ere vermeld, alsmede het feit dat zijn leven in verband met wapendroppings enkele malen aan een zijden draad heeft gehangen.
Door de oud-verzetsgroep ‘Je Maintiendrai’ daartoe uitgenodigd werd Jan Piebenga vlak na de bevrijding aangesteld als redakteur van het dagblad dat aanvankelijk nog ‘Leeuwarder Koerier’ heette en later de oude naam ‘Leeuwarder Courant’ herkreeg. Hij verhuisde daartoe naar Frieslands hoofdstad.
Met name deze na-oorlogse jaren geven vruchten te zien van zijn enorme werkkracht. Een periode die samenvalt met zijn politieke doorbraak naar de P.v.d.A. Een tijd van voortdurende journalistieke, politieke en culturele werkzaamheid. Als publicist en als spreker neemt hij een vooraan-