theaters, over de dwingende eis van vakopleiding voor de aanstaande toneelspeler, een vorming die niet eindigt als de schooldeuren achter hem dichtvallen. ‘Men legge er zich op toe,’ schreef ze, ‘om langen tijd van zijn leven een ijverig leerling te blijven, dat is de eenige weg om wellicht een meester te worden.’ (t.a.p., blz. 34).
Uit dit geschrift sprak ook sociale bewogenheid. En ze heeft het niet bij woorden gelaten. Toen in 1920 de toneelspelers in staking gingen - het was hun onder meer om een betere pensioenregeling te doen - deed Mevrouw Holtrop mee. Ze had het niet gehoeven, want háár oude dag was verzekerd, maar ze staakte uit solidariteit. Daarna trok zij zich uit het actieve toneelleven terug, in haar vierenvijftigste levensjaar. Wel gaf zij nog voordrachtsavonden, wel speelde zij nog een enkele gastrol, maar haar voorkeur ging toch uit naar een otium cum dignitate. Dat is haar lange tijd en in goede gezondheid beschoren geweest: zij stierf, bijna zesennegentig jaar oud, op 20 oktober 1962 te Haarlem.
Ze heeft eens uit haar beginjaren aan het toneel de volgende kenmerkende anekdote verteld:
‘In een stad in Noord-Brabant waren gedurende de kermis de hôtels bezet, en er werd iemand op uitgezonden om logies bij particulieren te zoeken. De man slaagde en belooft bij 't heengaan aan 't moedertje, dat zij ook eens een vrijbiljet voor de komedie zal krijgen. 't Goeie vrouwtje schrikt zich half dood! ‘Wat?! Tooneelvolk?! zijn 't menschen die op de komedie spelen?!’
‘Ja, Juffrouw van 't gezelschap...’
‘Heer in den Hemel!’ roept ze - en slaat een kruis - ‘dat kan niet! m'n beste man, dat gaat niet! Ik dacht dat het menschen waren van 't paardenspel!’
En flap... daar vloog de deur dicht. Later bleek, dat de pastoor een paar dagen te voren zijn banvloek over ons had uitgesproken.’ (De Vrouw aan het Tooneel, blz. 10-11).
Jammer dat het vrouwtje en de pastoor nooit de foto uit het jaar 1904 hebben gezien die de familie Holtrop voorstelt. Ze zouden niet hebben begrepen dat van dit keurige burgergezin moeder, vader en straks ook de oudste dochter Marie tot de mensen behoorden ‘die op de komedie spelen’. En het zou hun verstand beslist te boven zijn gegaan als ze geweten hadden dat dat jongetje daar op vaders schoot, Marius Wilhelm, amper twee jaar oud, van 1946 tot 1967 president zou zijn van de Nederlandsche Bank.
H.H.J. DE LEEUWE