| |
| |
| |
Gerardus Johannes Geers
(Delft, 10 december 1891-Groningen, 2 mei 1965)
Er bestaat van Geers een foto, waarop hij in hemdsmouwen achter zijn bureau zit te schrijven. Het gehele bureau ligt vol boeken en Geers krabbelt gespannen een vel papier vol. Wie hem ooit in zijn studeerkamer bezocht heeft, kan het beeld zelf aanvullen. Langs de muren staan uitpuilende boekenkasten, alle stoelen liggen volgestapeld met boeken, tijdschriften en kranten. Zo zie ik het ook voor mij, maar, ondanks het feit dat ik een bibliofiel in hart en nieren ben, denk ik toch het eerst aan het bordje dat boven de deur hing en waarop met grote letters gedrukt stond:
Er is maar een volk: de mensheid
Er is maar een land: de aarde
Er is maar een wet: de liefde
Deze kernachtige woorden bevatten Geers' levensvisie en slechts van hieruit kan men zijn werk begrijpen. Ik leerde Geers voor het eerst persoonlijk kennen, toen ik in september 1962 als zijn opvolger naar Groningen kwam. Hij maakte direkt een diepe indruk op me. Zijn lange, magere gestalte, tanig, langwerpig gezicht en grote, bewegelijke handen deden me sterk aan Don Quijote denken. Doch veel meer trof mij zijn vriendelijkheid en spontaniteit. Mijn bewondering voor hem is door latere ontmoetingen nog meer gegroeid. En ik weet dat dit geen persoonlijke indruk is. De massale belangstelling bij zijn crematie op 6 mei 1965 toonde wel aan hoe geliefd Geers was. Een van zijn leerlingen zei mij eens: ‘Prof. Geers boeide je altijd en hoe langer je hem kende, hoe meer je hem ging bewonderen. Dat gebeurt niet vaak. Hoevele mensen lijken in het begin interessant, terwijl ze je later steeds meer gaan vervelen.’ Geers had vele facetten en een ongelofelijk brede belangstelling. In dit herdenkingsartikel wil ik mij alleen met de hispanist Geers bezighouden, ook al kan deze niet losgemaakt worden van de gehele mens Geers, zoals duidelijk blijken zal.
Geers werd in Delft geboren, studeerde in Leiden Nederlandse taal- en letterkunde, maar promoveerde reeds in 1917 op een proefschrift over de adverbiale en prepositionele prefixen in het Blackfoot. ‘Er is maar een
| |
| |
land: de aarde’! De jonge neerlandicus sloeg al vroeg zijn vleugels uit! Hij bestudeerde een indianentaal en toonde daarmede zijn belangstelling voor de ethnologie, een belangstelling die bij hem gewekt was door Prof. Dr. C.C. Uhlenbeck. Hier spreekt reeds zijn veelzijdigheid. Niets in het proefschrift deed vermoeden dat een toekomstig hispanist aan het woord was. Men zag in hem een veelbelovend ethnoloog en er bestond zelfs het plan dat Geers naar Noord-Amerika zou reizen om zijn kennis van de indianentalen uit te bouwen. Maar de wereldoorlog verhinderde dit. Toch was het Geers blijkbaar te benauwd in Nederland. Nog in 1917 vertrok hij naar Spanje en werd er gouverneur van de kinderen van de Nederlandse Gezant in Madrid. Spanje heeft hem bij de eerste kennismaking geboeid. Het zal zijn hele leven verder beheersen. Hij vond er een groep enthousiaste intellectuelen en kunstenaars met wie hij vriendschap sloot. Maar hij werd ook bewogen door de sociale nood en koos voor het socialisme als enige oplossing voor een betere en rechtvaardiger wereldorde. Hij vertaalde voor zijn Spaanse vrienden Das Kapital van Marx en schreef onder het pseudeniem Cayo Graco in socialistische bladen als Nuestra Palabra en El Comunista, waarvoor hij ook werk van Henriëtte Roland Holst vertaalde! In 1920 werd hij ‘wegens zijn subversieve activiteiten’ Spanje uitgezet.
Vanaf 1918 verschenen al regelmatig zijn recensies van moderne Spaanse werken in de N.R.C. en eenmaal in Nederland terug en leraar in Enschede werd hij een der pioniers van het hispanisme in ons land. Hij publiceerde vertalingen, recensies, studies, leerboeken en vroeg in 1928 een privaat-docentschap in het spaans aan in Groningen, dat hij tot 1932 vervulde. In Groningen ontmoette hij ook Johan Brouwer, die hij voor het hispanisme won. Van 1932 tot 1947 was hij leraar te 's-Gravenhage, van 1947 tot 1961 lector en van 1961 tot zijn emeritaat in 1962 buitengewoon hoogleraar te Groningen.
Geers was een zeer erudiet, origineel en enthousiast man. Hij wist de spaanse cultuur op hoog niveau uit te dragen en dit blijkt wel uit zijn vele vertalingen van moderne en klassieke spaanse werken. Hij leverde nederlandse versies van toneelwerken, romans, gedichten en filosofische geschriften (Cervantes, Unamuno, Ortega y Gasset, Diez del Corral etc.). Bijzondere vermelding verdient zijn vertaling van Het Boek van de Goede Liefde van Juan Ruiz, daar dit beroemde werk uit de veertiende eeuw nog slechts in het engels en het nederlands voor buitenlanders toegankelijk is.
| |
| |
Maar Geers beijverde zich ook om het nederlandse lezerspubliek brede overzichten te geven van de spaanse geschiedenis en cultuurprestaties. Wij denken vooral aan zijn twee boeken De Renaissance in Spanje (1932) en Spanje, land, volk, cultuur (1954, 1955, 1961, 1964). De Renaissance in Spanje schreef hij in samenwerking met Johan Brouwer en het werk vormde de eerste samenvatting van de toen verschenen studies over alle facetten van de spaanse renaissance. Als zodanig was het een gedurfde synthese, maar het droeg ook een persoonlijk stempel. De schrijvers stelden zich te weer tegen de blinde verering voor de spaanse Gouden Eeuw die tussen de twee wereldoorlogen vooral in Duitsland opkwam en waarin zij terecht een projektie van de Blut und Boden-ideologie herkenden. Zij beschreven daarom de spaanse renaissance als het tijdperk waarin ook in Spanje het streven bestond een nieuwe, geseculariseerde cultuur op te bouwen, die recht zou doen aan de waardigheid van het menselijke individu en de autonomie van de wereld, een streven dat jammer genoeg mislukte. Hier vinden wij al de afwijzing van de barok, al valt het op hoe evenwichtig Geers het goede en het slechte in Spanje tegen elkaar weet af te wegen. Hij keert zich tegen de ‘rose legende’ van blinde Spanjevereerders, maar laakt ook de ‘zwarte legende’ van de Spanje-haters. ‘Mijn doel moet zijn,’ zo zegt hij jaren later in zijn openbare les van 1947, ‘de waarheid, de ontmaskering van alle legenden, de zwarte zowel als de rose, het ontdekken van de werkelijke aard en waarde van de Spaanse cultuur, het weerleggen en afwijzen van ongegronde kritiek en misleidende ophemelerij.’ (De zwarte legende, 9). Zo vindt Philips II, bij voorbeeld, bij hem verdediging tegen de vele valse aantijgingen die eeuwenlang een taai leven hebben geleid.
Spanje, land, volk, cultuur geeft een bijna alomvattend beeld van de Spaanse cultuur en Geers verwerkt op magistrale wijze er zijn brede kennis over Spanje in. Hij spreekt met evenveel gezag over sociologische problemen als over de geschiedenis, literatuur, schilderkunst en muziek.
Maar Geers was niet alleen een compilator met persoonlijke visie, hij was vóór alles een wetenschapsman die nieuwe wegen zocht. Juist in zijn wetenschappelijke werken blijkt zijn originaliteit en onafhankelijkheid. Zijn eerste artikel, El problema de los romances (Neoph. 1920) is hier reeds een bewijs van. Geers richt zich hierin tegen de theorie over de oorsprong der spaanse romances, die door zulke grootmeesters als Milá y Fontanals,
| |
| |
Menéndez Pelayo en Menéndez Pidal werd verdedigd. In het voetspoor van Bédier en de märchenforschung poneert Geers de stelling dat de romances niet uit het spaanse epos zijn voortgekomen, zoals vooral Menéndez Pidal heeft gesteld, maar onafhankelijk van dit genre zijn ontstaan. Hun oorsprong ligt, volgens Geers, eerder bij de middellatijnse lyriek.
Hier ontmoeten wij reeds de ware Geers. Hij houdt een stormloop tegen de hecht doortimmerde theorie van Menéndez Pidal, die ook nu nog door bijna alle hispanisten wordt aanvaard, ook al moet men bekennen dat er zwakke plekken aan zitten. Geers heeft dat reeds vroeg aangevoeld. Dat de theorie van Menéndez Pidal toch zulk een gezag bezit, ondanks het feit dat E. García Gómez in zijn artikel La lírica hispano-árabe y la aparición de la lírica románica (Al-Andalus, XXI (1956)) op het pas ontdekte kharga-materiaal wijst waaruit men kan concluderen dat de spaanse volkspoëzie in de negende en tiende eeuw reeds metrisch was ‘hat seine Ursache nicht zuletzt darin dass sie Gelehrte vom Rang eines Milá y Fontanals, Menéndez Pelayo und Menéndez Pidal entwickelt und mit reichster Dokumentation ausgebaut haben, während im Vergleich dazu alle übrigen Theorien (Baehr doelt hier op die van Cejador y Frauca, P. Rajna, Geers, Vossler etc.) - abgesehen davon, dasz sie sich in die verschiedensten Richtungen aufspalten - kaum mehr als skizziert erscheinen’ (Rudolf Baehr, Spanische Verslehre auf historischer Grundlage, 1962, bldz. 146). Dit schetsmatige geldt inderdaad ook voor Geers' theorie, maar het tekent zijn onafhankelijkheid dat hij zich tegen een algemene stroming durfde te verzetten.
Ook op een ander gebied zocht Geers naar nieuwe wegen. In 1930 publiceerde hij zijn artikel Sobre la irregularidad del verso español, dat hij in 1954 breed uitwerkte in Het vierheffingsvers in Spanje. Hij verzet zich in deze studies tegen de tendens de toepassing van de versleer op individuele dichters te beperken tot louter lettergrepen tellen en het vaststellen van de gebruikte metra. Hij komt op voor datgene wat het vers levend maakt: het ritme, en lanceert de stelling dat de spaanse dichters, hoezeer zij ook bepaalde metra trachten na te volgen, onbewust in hun ritme steeds terugvallen op het aanhouden van vier accenten (heffingen) met isochrone intervallen. Dit zou wellicht verklaard kunnen worden als het doorwerken van het germaanse vers in de gehele spaanse lyriek. Geers steunde in het eerste artikel vooral op de Beknopte Nederlandsche Versleer van Overdiep, maar in zijn tweede studie bestrijkt hij een breed veld van studies over metriek en ritme en adstrueert zijn stelling met vele voor- | |
| |
beelden. Hij kwam tot zijn conclusies onafhankelijk van Prof. Grossmann uit Hamburg, die in 1926 dezelfde theorie ontwikkelde. Al heeft deze weinig gehoor gevonden bij vakgenoten, we kunnen weer vaststellen dat Geers haarfijn heeft aangevoeld dat het spaanse vers een eigen benadering vraagt. De studie van Oreste Macrí, Ensayo de métrica sintagmática (1969) luidt deze door Geers gewenste vernieuwing in en richt zich meer op de werkelijke resultaten van de dichters dan op de metramodellen.
Het hoofdthema van Geers' wetenschappelijk denken vormde echter het probleem van het spaanse volkskarakter en de aard van de spaanse cultuur: In zijn openbare les in 1928 belichtte hij de spaanse schrijver Miguel de Unamuno als een exponent van zijn volk. Steunend op Huizinga's
Herfsttij tekende hij de spaanse cultuur als typisch middeleeuws en karakteriseerde mannen als Unamuno als radelozen (desperados). Zij voelden, aldus Geers, dat zij voor de moderne tijd moesten kiezen, maar zaten met al hun vezels nog aan de middeleeuwen vast. Geers wijst dit middeleeuwse Spanje in zijn geheel af, hij wil geen synthese van oud en nieuw, maar een volledige afrekening met het verleden. De barok, die na de mislukte renaissance de traditionele waarden weer tot volle gelding bracht, beschouwde hij dan ook als een cultuurtijdperk dat volledig afbreuk deed aan de menselijke waardigheid. Dit idee vinden wij voor het eerst uitgewerkt in zijn studie over Lope de Vega (1935), waarin hij dit tijdperk met behulp van de freudiaanse psychologie analyseerde. Hij neemt er een infantilisme in waar als gevolg van identificatie en idealizering, waardoor het spaanse volk een horde werd, een kudde die slaafs achter de leiders (koning en kerk) aanliep zonder de eigen vrijheid te gebruiken. In zijn latere studies over de barok steunt hij vooral op Erich Fromm en wordt het prijsgeven van de vrijheid voor hem het beslissende kenmerk van alle baroktijdperken. Hij ziet de barok dan niet meer als een typisch spaans verschijnsel, maar als iets wat regelmatig terugkeert, wanneer de mens zijn vrijheid niet aandurft en van zichzelf vervreemdt. Ook onze tijd zag hij aan dit euvel lijden. Met hoeveel enthousiasme zou hij met de hedendaagse jongeren hebben meegeleefd die alom tegen deze onvrijheid in opstand komen!
Geers signaleerde overal de onvrijheid, omdat hij de vrijheid als het hoogste goed beschouwde en slechts daarvan het menselijk geluk ver- | |
| |
wachtte. Hier hangt ook mee samen dat hij de psychologie en in het bijzonder de psycho-analyse als de enige weg naar bevrijding van neurosen en remmingen beschouwde en als de enig juiste methode om de mens en zijn geschiedenis te doorgronden. Deze liefde voor de vrijheid, gepaard met een innerlijke harmonie, vond hij vooral in Cervantes die, zoals hij in zijn afscheidsrede betoogde, de onvrijheid van de barok in zichzelf had overwonnen. Geers was een idealist. Hij geloofde hartstochtelijk in de mogelijkheid van een volledig aards geluk, steunend op de vrijheid. Een vrijheid die dan gebruikt zou moeten worden om te zoeken naar de waarheid, ‘onze nimmer aflatende taak en plicht, de enige, naast de liefde, die de mens waardig is en zijn menselijkheid verhoogt...’ (De zwarte legende, 7).
Vanuit dit geloof in het menselijk geluk dat op aarde gerealiseerd moet worden, wees hij elke preoccupatie met de dood en elke metafysische speculatie als irreëel en ziekelijk af. Hierin kon hij Unamuno, Cassou, Hemingway en Camus niet volgen. Liever koos hij de zijde van Ortega y Gasset, die in zijn filosofie de mens en het denken resoluut in de wereld plaatste. Zijn bewondering voor deze spaanse wijsgeer ging zover dat hij niet alleen vele van zijn werken vertaalde, maar ook dikwijls zeide: ‘Ik lees geen filosofisch werk, waarin Ortega niet genoemd wordt. Dat is geen filosofie.’ Wonderlijk, deze sympathie van de idealistische socialist Geers voor de liberale bourgeois-mens en élite-vereerder die Ortega toch geweest is. Maar Geers vond in hem ‘een optimistisch, vrijheidslievend en menswaardig existentialisme’ (Inleiding vertaling De taak van onze tijd, 9) dat hem meer eigen was dan de theorieën van Heidegger en het franse existentialisme.
Het meest echter herkende Geers zich in de spaanse dichter León Felipe, in wie hij het nieuwe Spanje zich zag aankondigen. In León Felipe vond hij een mens die zich verbonden voelt met de gehele wereld en alle mensen en die dienstbaar wil zijn aan allen. ‘Hij is de tegenpool van het hominisme en het aeternisme van Unamuno,’ zegt Geers (De zwarte legende, 15). Men zou kunnen opmerken dat Geers het beeld van het traditionele Spanje te veel vanuit zijn persoonlijke levensvisie heeft belicht, maar dit neemt niet weg dat uit al zijn werken een diepe liefde spreekt voor dit land en volk. Wonderlijke paradox, die toch weer zo goed past bij deze paradoxale mens. In zijn afscheidsrede zei hij: ‘Voor mij heeft wetenschap alleen volledige, menselijke betekenis als ze mijn leven, Uw leven en dat van alle mensen dient.’ Geers heeft deze woorden
| |
| |
in zijn leven waar gemaakt. Daarom is deze geëngageerde, edele mens voor ieder die hem gekend heeft onvergetelijk.
Zijn trek door het leven is als een wervelstorm geweest. Hij zaaide waar hij grond vond en trok dan weer verder naar nieuwe horizonten. In León Felipe bewonderde hij zijn ‘afkeer van alle herhaling en routine, verwerpen van elk specialistendom, en daartegenover het vertrouwen in juist gevoel en intuïtie en de raad om zich van alles los te voelen, steeds verder te gaan en te leven’ (De zwarte legende, 15). Hier tekende hij weer zichzelf en ook om deze dynamiek is hij ons zeer lief.
H.TH. OOSTENDORP
| |
Lijst van geschriften
Deze bibliografie is zeker niet volledig, maar het was onmogelijk meer gegevens te achterhalen.
| |
Boeken
1917 | The adverbial and prepositional prefixes in Blackfoot, diss. Leiden. |
1921 | Antología castellana, Wassenaar. |
1923 | Spaanse Spraakkunst, Wassenaar. |
1932 | De Renaissance in Spanje (in samenwerking met J. Brouwer), Zutfen. |
1935 | Lope de Vega, zijn geest en zijn werk, De vrije Bladen, Schrift 8, aug. |
1937 | J.P. Pastor en G.J. Geers, Una antología de la poesía moderna española, A'dam. |
1944 | G.J. Geers, De invloed van de Spaanse literatuur in Fr. Bauer etc., Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, III, 59-68, Antwerpen. |
1946 | Spaans Leesboek, Den Haag4. |
1946 | Snel Spaans, Den Haag. |
1947 | Algemene Kunstgeschiedenis, Deel III, Utrecht, bijdrage over Spaanse schilderkunst. |
1950 | Algemene Kunstgeschiedenis, Deel V, Utrecht, idem. |
1951 | L.S. Palder (pseud. G.J. Geers), Brief van Daniël over Joachim van Babylon en zijn kuise Suzanne, Den Haag. |
1954 | Spaans voor reizigers en emigranten etc. (in samenwerking met B.J. Fernández de la Mata), Groningen. |
1954-64 | Spanje, land, volk, cultuur, Baarn. |
1955-56 | Spaans in spiralen, twee delen, Den Haag. |
1957 | Van het barokke leven, Baarn. |
1964 | Buitenlandse letterkunde na 1945, Aula, Utrecht. Bijdrage over Spanje. |
| |
Artikelen
1920 | El problema de los romances, Neoph. V, 193-199. |
1928 | Unamuno en het karakter van het spaansche volk, Openbare Les, Groningen. |
1930 | Algo sobre versificación española, Neoph. XV, 178-183. |
| |
| |
1933 | Pícaro, flamenco, pichelingue, Mélanges de philologie à J.J. Salverda de Grave, Groningen, 132-138. |
1936 | De dageraad van het modern Spanje, Haagsch Maandblad, febr. 124-133. |
1947 | De zwarte legende van Spanje, Openbare Les, Groningen. |
1949 | Le problème du sustrat et du superstrat dans l'Amérique latine, Neoph. XXXV, 209-211. |
1950 | Het begin van de Romaanse literatuur, Neoph. XXXVI, 141-144. |
1951 | De studie van de Spaanse invloeden op de Nederlandse literatuur, Neoph. XXXVII, 193-202. |
1951 | Mateo Alemán y el barroco español, Homenaje a J.A. van Praag, A'dam, 54-58. |
1954 | Het vierheffingsvers in het Spaans, Mededelingen der K.N.A.W., N.R. 17, afdeling Letterkunde, II, 325-370. |
1955 | La base psicológica del barroco, Asomante, nummer 3. |
1956 | El prestigio de José Ortega y Gasset en Europa, Asomante, nummer 4. |
1960 | Towards the solution of the Barock problem, Neoph. XXXXIV, 299-307. |
1960 | Naar de oplossing van het Barokprobleem, Nieuw Vlaams Tijdschrift. |
1962 | Cervantes en de Vrijheid. Het doorbréken van de Barok, Afscheidsrede, Groningen. |
1966 | Los judíos y el barroco, Homenaje ... al Instituto de Estudios hispánicos, portugueses e iberoamericanos de la universidad estatal de Utrecht, La Haya, 209-216. |
| |
Vertalingen
1925 | Miguel de Unamuno, De Markies van Lumbría, in Zes Verhalen, A'dam. |
1926 | Miguel de Unamuno, Tante Trui, Arnhem, tweede druk, Antwerpen 1943. |
1926 | Miguel de Unamuno, Een kerel uit een stuk, Arnhem. |
1927 | Miguel de Unamuno, Abel Sánchez, verhaal van een hartstocht, Arnhem 1927, Antwerpen 1941, Meppel 1953. |
1928 | Miguel de Unamuno, De Man in de mist, Arnhem. |
1933 | Ramón Gómez de la Serna, Als vrouwen vervelen..., Rotterdam. |
1935 | Miguel de Unamuno, St. Manuel Bueno, martelaar, Arnhem. |
1939 | Joseph de la Vega, Confusión de confusiones, Den Haag. |
1940 | Miguel de Unamuno, Proloog, voorafgaand aan Tante Trui, Kroniek van hedendaagse Kunst en Kultuur. |
1948 | Miguel de Cervantes, Twee Tafelspeelkens, Den Haag. |
1948 | Juan Antonio de Zunzunegui, De Zweer van don Lucas. |
1949 | José Ortega y Gasset, Zelfinkeer en Verbijstering, Den Haag. |
1951 | José Ortega y Gasset, Bespiegelingen over Leven en Denken, Historie en Techniek, Den Haag. |
1953 | Hedendaagse Spaanse Poëzie (in samenwerking met G.P. de Ridder), Groningen. |
1953 | Juan Ruiz, Boek van de Goede Liefde, A'dam. |
1956 | Miguel de Cervantes, De doorluchtige vatenspoelster, A'dam. |
1957 | José Ortega y Gasset, Crises in Leven en Liefde, Den Haag. |
1957 | Meesters der Spaanse vertelkunst, tweede druk (later ook als pocket verschenen). |
1957 | Pío Baroja, Koning Paradox, A'dam. |
1958 | José Ortega y Gasset, De mens en de mensen, Den Haag. |
1958 | Camilo José Cela, De Windmolen, Den Haag. |
1960 | José Ortega y Gasset, Wat is filosofie?, Den Haag. |
1961 | Luis Diez del Corral, De ontvoering van Europa, Utrecht. |
1964 | José Ortega y Gasset, De taak van onze tijd, Den Haag. |
| |
| |
| |
Literatuur
Voor een samenvattende studie over Prof. Geers zie:
1969 | B.N. Teensma, Prof. Dr. G.J. Geers en Miguel de Unamuno, Forum der Letteren, 107-122. |
1969 | B.N. Teersma, G.J. Geers en Ramón Gómez de la Serna, zal nog verschijnen in Levende Taten. |
|
|