Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1966
(1966)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||
Herluf Christiaan Joseph Aloysius Baron van Lamsweerde
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||
levenservaring. ‘Aan Herluf mankeerde in 1920 niets zo opvallend als rijpe levenservaring’, schreef Van Duinkerken, die het verhaal later uit de mond van Van Lamsweerde vernamGa naar voetnoot1. Maar het publiceren ging voort; in 1922 verscheen een nieuwe dichtbundel Deining, een soort poëtisch dagboek met verliefde dromen en grote verlangens. De toenmalige hoofdredakteur van ‘De Tijd’, Alphons Laudy, wist de jonge schrijver als redakteur aan zijn dagblad te verbinden. Van Lamsweerde kreeg de kunstrubriek, waarin hij een bijzondere aandacht aan de beeldende kunst en de literatuur en al spoedig ook aan de film wijdde. Hij wist de rubriek uit te bouwen tot de dagelijkse cultuurpagina. Meer en meer raakte hij thuis in het ‘Kasteel van Aemstel’ aan de N.Z. Voorburgwal, waar de krant geredigeerd en gedrukt werd. Hij kreeg er zijn eigen werkkamer, die hij aanvankelijk moest delen met de ervaren journalist Leonardus van den Broeke. De beeldende kunst had zijn grote belangstelling en hij trok in die jaren moedig te velde tegen veel zoetelijkheden en vulgariteit in de kerkelijke kunst. Het was in die tijd, dat hij ook meewerkte aan de letterkundige en algemeenculturele tijdschriften van jonge katholieke kunstenaars, aan Opgang - Roeping - Jaarlijksche Boekenschouw - Dietsche Warande en Belfort - De Gemeenschap en aan het weekblad De Nieuwe Eeuw. Op De Tijd begroette hij als nieuwe redakteuren Anton van Duinkerken, Jan Engelman en A. van Domburg, aan wie hij met een genereus gebaar een groot deel van zijn taak overdroeg. Zijn journalistiek arbeidsveld verandert geleidelijk. In 1932 wordt hij chef-buitenland van de Verenigde Katholieke Pers, een groep regionale bladen uitgegeven door de Tijd-pers te Amsterdam. Daarna van 1936 tot 1942 is hij hoofdredakteur van De Nieuwe Dag, de ochtend-editie van De Tijd. Van Lamsweerde's aanpassingsvermogen en zijn eruditie stelden hem in staat zich gemakkelijk op verschillende terreinen van de journalistiek in te werken. Door zijn collegialiteit en stuwende kracht was hij als voorbestemd voor allerlei functies in het openbare leven. Zo werd hij voorzitter van de Katholieke Journalisten Vereniging Noord-Holland, voorzitter van de Katholieke Filmactie en redakteur van het tijdschrift Katholiek Filmfront. In 1937 kreeg hij daarnaast de functie van Secretaris van het hoofdbestuur van de K.R.O. Deze functies in het katholiekculturele leven hebben nooit een hinderlijk cachet gegeven aan zijn | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||
persoonlijkheid. Zijn omgang met andersdenkenden was even ongedwongen als met geloofsgenoten. De journalistiek slorpte Van Lamsweerde toch niet zozeer op, dat zijn letterkundige aspiraties verloren gingen. Nadat in 1928 een derde dichtbundel Het oud seizoen verscheen, verzen die een toenemende decadentie van het tijdsleven aanklaagden, publiceerde hij in 1930 een novelle De soutane, een gedurfde conceptie voor een katholiek auteur in die dagen. Hij beschrijft de zedelijke ondergang van een jong Frans priester, op het seminarie al te zeer geprezen om zijn begaafdheden. Zijn priesterschap dat de ware nederigheid mist, biedt geen weerstand aan de verleiding die uitgaat van een frivole vrouw, die voor hem de boetvaardige zondares speelt. Het verhaal dat theatrale effecten niet schuwt, mist nog een verantwoorde afronding. Wel werd het duidelijk dat het schrijverschap van Herluf van Merlet steeds meer een eigen signatuur kreeg, dat van de ironische moralist. Vóór alles ging hem het probleem van de zedelijke oprechtheid ter harte. Een novellenbundel in 1932 De bond van eerlijke mensen bevestigt deze visie op het leven. De vijf verhalen in dit boek accentueren zijn besef van betrekkelijkheid, dat het innerlijk streven en het handelen der mensen vergezelt. Aangemoedigd door een gunstige ontvangst in de letterkundige critiek begon hij in de jaren '30 aan een omvangrijke roman, waarin het menselijk zelfbedrog het grondmotief is. De roman die aanvankelijk de aardige titel van ‘Vadertje Basilius’ zou krijgen, verscheen eerst na de oorlog in 1947 onder de titel Het zaad tussen de doornen. Het is een rustig, maar pregnant verteld verhaal van 400 bladzijden met het karakter van een religieuze schelmenroman dat de langzame ontwikkeling en uitvoerigheid bezit der Russische meesterwerken en dat ook geheel in Rusland gesitueerd is. De auteur hoopte altijd nog eens gelegenheid te vinden de roman in bondiger vorm te herschrijven. Meer en meer nam de journalistiek Van Lamsweerde in beslag. De opkomst van het nationaal-socialisme wekte terstond zijn diepe afkeer. In 1942 werd door de bezetter zijn krant De Nieuwe Dag verboden. Gedurende de Duitse bezetting heeft Van Lamsweerde een belangrijke rol gespeeld in het Nederlands verzet. Hij was medewerker van de Parool-groep en werkte samen met Koos Vorrink. Ook was hij redakteur van de illegale Oranjekrant en hij gaf een eigen illegaal blad uit, Luctor et Emergo, dat zijn naam ontleende aan de spreuk uit het wapen van Zeeland, het stamland der Lamsweerdes. Daarenboven was | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||
hij de katholieke adviseur van de Raad van Verzet in Nederland. Meer dan kwetsbaar door deze functies ontkwam hij in 1944 niet aan een arrestatie door de Duitsers. Via een verhoor door de S.D. in de Euterpestraat, waar een overvloed van bezwarend materiaal lag opgetast, belandde hij in het concentratiekamp te Amersfoort. Het zag er niet best voor hem uit, te meer daar zijn gezondheid ernstig ondermijnd was. In de ziekenbarak opgenomen, openbaarde zich longtuberculose. Zijn vrouw die ervan op de hoogte was, deed al het mogelijke om hem vrij te krijgen. De vrees voor besmetting gaf tenslotte de doorslag, toen hij met huis-arrest werd heengezonden. Na de bevrijding volgde opname in het sanatorium ‘Berg en Bosch’, waar hij een zware thoraxoperatie onderging. In Davos hoopte hij in 1946 algeheel herstel te vinden. Vrienden die hem in Bilthoven en Davos kwamen bezoeken, waren verrast door zijn opgewektheid en groot vertrouwen. Hij schuwde ieder medelijdend gepraat; gevoel voor het betrekkelijke was een wezenskenmerk van hem. Van Lamsweerde raakte inderdaad weer aan het werk. Na wat voorlopige werkzaamheden aan de krant met vallen en opstaan - want zijn gezondheid was toch wel definitief aangetast - werd hij in 1950 opnieuw hoofdredakteur van De Nieuwe Dag en in 1952 mede-hoofdredakteur van De Tijd. Zijn literaire creativiteit scheen moeilijker op gang te komen, hoewel in de laatste 15 jaar van zijn leven waarschijnlijk zijn beste werk ontstond. In 1961 verscheen een nieuwe dichtbundel Per Saldo, waarin sommige verzen aan concentratiekamp en sanatorium herinneren, maar die voor alles verraste door een gerijpt dichterschap. Een gedempte toon van bitterheid en van weemoed over het vergankelijke klinkt in de poëzie door. Het is de toon van de Prediker, van het ijdelheid der ijdelheden, maar hoe concreet en tijdgebonden zijn de verbeeldingen die dikwijls raken aan ontgoocheling, aan kerkhof en dood. Boven het vergankelijke uit richt zijn hoop zich op het grondeloze mysterie Gods. De menselijke kleinheid tegenover de ontzaglijke eeuwigheid heeft hem steeds diep doordrongen. Wij zijn ‘microben in een druppel tijd’. En zo peinzend over het menselijk kwaad komt hij tot de bede: ‘wil het als ongedaan vergeten en vergeven,
voordat de druppel neervalt in uw eeuwigheid’.
De verzen uit Per Saldo hebben zeer gewonnen aan plastische kracht. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||
Het verdroomd lyrische vers heeft scherpe kanten gekregen, maar de poëtische expressie en zelfs de muzikaliteit zijn toegenomen. Het jaar daarna, in 1962, zorgt ook de novellist voor een verrassing. Alsof hij revanche wilde nemen op zijn breed uitgedijde roman die toch zoveel kwaliteiten bezit, publiceert hij geheel onverwacht een novellenbundel De vogel der verbeelding, volgens sommige critici zijn beste boek. Niet minder dan tien verhalen, waarvan enkele het klassieke voorbeeld van de novelle mogen heten. Het décor en het thema wisselen voortdurend; het eigen land, Parijs, England, Italië en ook weer Rusland bepalen de plaats van handeling. Men denkt soms even aan Guy de Maupassant, aan Couperus, maar een eigen toon, een eigen levensvisie is present. Herluf van Merlet toonde op 60-jarige leeftijd een opmerkelijk vakmanschap in de kunst van vertellen. De levendige dialoog is niet verwonderlijk voor de man die in het gezelschapsleven de kunst van converseren zo goed verstond. De snedigheid van het riposteren wedijvert met de verzorgde en tegelijk spontane gesprekvorm. De titels der verhalen zouden een wat geparfumeerde romantiek kunnen suggereren: Glynhouse - De tuinman van Santa Croce - Het galatenue, maar al lezende blijkt spoedig dat de auteur doordringt tot in de schuilhoeken van het menselijk hart, hoewel zijn ironische visie aan mildheid heeft gewonnen. De beide satyrieke dierverhalen: De biddende roofsprinkhaan en De witte olifant tonen schrijvers veelzijdig talent. Het werk op zijn redaktiebureau nam Van Lamsweerde weer meer en meer in beslag. Samen met Mr. W.A.M. van der Kallen maakte hij van De Tijd, waarin weldra De Maasbode werd opgenomen een krant van intellectuele standing. Het haperde nog wel eens met zijn gezondheid, maar hij klaagde nooit. Zijn functies breidden zich nog uit toen hij bestuurslid werd van het P.E.N.-centrum voor Nederland, en zo bereikte hij de leeftijd die bestemd is voor jubilea en herdenkingen. Bij zulke gelegenheden bleek hoezeer hij de sympathie van vrienden en collega's, van medewerkers en oud-medewerkers had verworven. Zijn hoofsheid in de omgang en zijn goede collegialiteit dwongen het respect af van de man die meermalen blijk gaf van een principiële houding en grote wijsheid. Des te smartelijker voor zijn collega's, meer nog voor zijn vrouw en kinderen, was zijn onverwachte dood in januari 1965, enige maanden voordat zijn pensioen hem misschien wat meet rust geschonken had. Een gal-operatie in de zomer van 1964 had voor de doctoren wellicht een gevaarlijker ziekte aan het licht | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||
gebracht. Hij bleef er onkundig van. Maar na een haastige opname in het ziekenhuis te Bussum was binnen een week zijn lot beslecht. Enkele maanden na zijn dood verscheen zijn vijfde dichtbundel Binnen Bereik, die in de beste verzen de bevestiging bracht van een eigen dichterschap. Opnieuw is er de ontmaskering van de schone schijn (Daguerreotype - La belle epoque), terwijl een aantal andere verzen, waaronder enige kwatrijnen, blijk geven van zijn kritische blik op het menselijk tekort, ook op het eigen falen. Van Lamsweerde was een moralist, die het zelfonderzoek nimmer schuwde. Maar de bundel heeft méér verscheidenheid. Er staan een aantal landschapsverzen in, waarvan de verbeelding treft door een hedendaags gevoel van lichamelijke beleving en verbondenheid. Het vers Nazomer in Toscane treft te meer, omdat hij van het zuiden zo dikwijls een volledig herstel verhoopte. Zijn graf op het afgelegen stille kerkhof is gedekt door een sobere zerk. Het gepolijste oppervlak draagt zijn naam en een hem vertrouwd embleem: het lammetje met het zegevaantje uit zijn adellijk wapen, tevens troostend zinnebeeld van Offerlam en Verrijzenis. Letters en embleem werden ontworpen door zijn zoon Reinald.
PIET OOMES | |||||||||||||||||||||||||
GeschriftenOnder de schuilnaam Herluf van Merlet publiceerde Van Lamsweerde behalve enkele vertalingen o.a. van Luc Estang: Temps d'Amour (1950) en van François Mauriac: Le Sagouin (1952).
|