| |
| |
| |
Hendrik Richard Hoetink
(Loeboe Dalam (Sumatra), 27 juli 1900-Amsterdam, 13 november 1963)
Hendrik Richard Hoetink, zoon uit een geslacht van intellectuelen, werd geboren in 1900 te Loeboe Dalam (Sumatra's Oostkust), waar zijn vader geneesheer was bij de Deli-Maatschappij. Een jaar later verliet het gezin Hoetink Indië, keerde terug naar het vaderland, waar het zich vestigde in 's Gravenhage. Daar ter stede liep de jonge Hoetink de lagere school af en bezocht hij het gymnasium. In 1919 deed hij met succes eindexamen alpha.
Onmiddellijk daarop ging Hoetink in Leiden studeren. Aanvankelijk ging zijn liefde uit naar de vergelijkende litteratuurgeschiedenis, maar spoedig ging hij over tot de rechtenstudie. Deze keuze van studie was in zijn familie niet vreemd. Daarbij was het gevoel voor evenwicht, voor redelijkheid en billijkheid, voor het audiatur et altera pars hem ingeschapen, hoedanigheden, die een voorbestemming tot het dienen der rechtswetenschap inhouden. Na in 1920 het kandidaatsexamen cum laude te hebben afgelegd, legde hij in 1923, eveneens cum laude, zijn doctoraalexamen af. Reeds in zijn studententijd stond hij bekend als bijzonder knap. Hij behoorde tot ‘de jongens, die alles kunnen’.
De student in de rechten van 1920 beschikte niet over het ruime studiemateriaal, dat de student van heden ter beschikking staat in de vorm van eenvoudige handleidingen, verzamelbundels en voor de studentenbeurs bereikbare periodieken. Onder meer was de toegang tot de rechtspraak voor hem moeilijk, gezien de kostbaarheid van de abonnementen op de rechtspraak-periodieken en van de naslagwerken op dit gebied. Hoetink had als weetgierig student dit manco gevoeld. Het zijn alleen de beste studenten, die zich een dergelijk gemis realiseren. Nog gedurende zijn studie kreeg hij de gelukkige inval in de leemte te voorzien. In 1924 verscheen de eerste druk van zijn bundel Arresten over burgerlijk recht. In deze verzameling waren opgenomen de toen belangrijkste uitspraken van de Hoge Raad over burgerlijk recht, honderddertien in getal. Deze uitgave is een succes geworden. Reeds in 1925 verscheen een tweede druk. In snelle opeenvolging kwam in 1957 de negende druk van de pers. Het werk wordt voortgezet. Onlangs is de tiende druk verschenen. Intussen had het verheugende resultaat van deze eerste bundel Hoetink er toe gebracht in 1925 een soortgelijke bundel, iets beperkter van omvang, samen te stellen van de belangrijkste arresten van de Hoge Raad op het terrein
| |
| |
van het handelsrecht en het burgerlijk procesrecht. Deze bundel beleefde in 1956 zijn zesde druk. In 1927 verscheen een derde door Hoetink samengestelde bundel, bevattende arresten van de Hoge Raad op het gebied van het internationaal privaatrecht. Aan deze laatste verzameling bleek minder behoefte te bestaan. Lange tijd bleef het bij één druk. Thans is hiervan een tweede druk in voorbereiding. Ook van het handelsrecht verschijnt binnenkort weer een nieuwe uitgave. Intussen hebben anderen soortgelijke bundels, in hetzelfde gewaad gestoken en volgens dezelfde methode samengesteld, verzorgd op het terrein van het publiek recht, gewijd aan het staatsrecht, aan het strafrecht en aan strafvordering. Met dit al is in de juridische wereld Hoetinks naam tot een soortbegrip geworden. Men spreekt van de Hoetinkbundels.
Hun grote succes danken deze bundels in de eerste plaats aan het feit, dat zij uit de, zeker voor de student, onoverzichtelijke hoeveelheid uitspraken door ons hoogste rechtscollege in de loop van thans meer dan honderd jaar gegeven, een op hoogst deskundige wijze samengestelde bloemlezing geven; slechts de allerbelangrijkste uitspraken komen hierin voor. Voorts wordt hier het leren lezen van arresten - waarvoor een zekere oefening is vereist - voor de aankomende jurist vergemakkelijkt doordat uit de weergave al wat niet de quintessens van de zaak raakt is weggesneden. Slechts hetgeen gezien in het licht van de rechtsontwikkeling uit het betreffende arrest van belang is, wordt overgenomen.
Enige malen heb ik van nabij de verzorging van een herdruk mogen meemaken. Ik was er dan getuige van met hoeveel zorg en verantwoordelijkheidsbesef Hoetink wikte en woog, aan welke nieuwe uitspraken een plaats moest worden ingeruimd en welke uit de vorige druk - zij het node - konden worden gemist, ten einde een steeds omvangrijker worden van de bundels te voorkomen. Ondanks de zorg aan de beperking besteed, bevatte elke volgende druk, onvermijdelijkerwijze, een hoger aantal arresten dan de voorganger. Maar hoe snel de drukken elkaar ook mochten opvolgen - in de verzorging ervan ontstond geen sleur. Altijd weer lag een nauwgezet afwegen aan de keuze ten grondslag.
Hoetink was een geboren docent. Zijn ordelijke geest wist gemakkelijk gedachten over te brengen. Zijn humanistisch evenwichtsgevoel gaf hem een distantie tegenover de wetenschappelijke problematiek. De zaken des geestes hadden zijn grote belangstelling, zonder dat hij er bij geëngageerd raakte. Te sceptisch om diep bezield te kunnen zijn, met
| |
| |
te veel historisch besef beladen om in een bepaalde stroming te kunnen geloven, was hij de laatste, die met passie voor een bepaalde theorie in het krijt zou zijn getreden. Te zien hoe heftige partijgangers elkaar te vuur en te zwaard bestreden, vond hij een dwaas en soms niet onvermakelijk schouwspel. Deze koelte, deze objectiviteit maakten hem tot een zo uitstekend docent: hij stelde het probleem, gaf in zijn beschouwingen aan ieder het hem toekomende en liet zonder drift eigen voorkeur blijken. Deze docentengaven uitten zich reeds zeer vroeg. In 1922, nog midden in de eigen studie voor het doctoraalexamen, repeteerde hij reeds zijn medestudenten. Nadat hij was afgestudeerd, zette hij zijn repetituur voort tot in het najaar van 1924. Zijn veelomvattendheid manifesteerde zich reeds toen. Hij repeteerde zowel Romeins recht als burgerlijk recht en handelsrecht.
In oktober 1924 ontving Hoetink een benoeming in de functie van aspirant-adjunct-inspecteur bij de Nederlandse Spoorwegen, waar hij werd geplaatst bij de afdeling personeelstarieven en klachten. Hij ging metterwoon naar Utrecht. Twee jaar later volgde een benoeming tot adjunct-inspecteur, weer twee jaar later - het was toen oktober 1928 - een benoeming tot inspecteur tweede klasse.
Zijn werkzaamheden bij de Spoorwegen stelden hem in de gelegenheid zijn proefschrift, waaraan hij gedurende zijn laatste Leidse jaar was begonnen, te voltooien. Hiertoe had hij zich in verbinding gesteld met Prof. Naber, die toen de leerstoel voor de romanistiek in Utrecht bezette. Deze legde evenwel een jaar eerder dan men had verwacht zijn professoraat neer. Hoetink wendde zich toen weer tot Leiden. Op 9 maart 1928 promoveerde hij bij Prof. J.C. van Oven op een proefschrift, dat tot titel droeg ‘Periculum est emptoris’, gewijd aan de risicoleer bij koop in het Romeinse recht. Het was de derde maal, dat hij het cum laude verwierf.
Met dit al had Hoetink op voor een jurist nog jeugdige leeftijd de aandacht zozeer op zich gevestigd, dat hem in 1929 de leerstoel voor burgerlijk recht aan de Rechtshogeschool te Batavia werd aangeboden, als opvolger van van Kan. Hij aanvaardde dit verzoek zonder aarzeling. Het behoeft geen betoog, dat voor deze mens, die als het ware voor het beroep van geleerde was voorbestemd, het hoogleraarschap aantrekkelijker was dan het ambtelijk bestaan in een grootbedrijf. Zo keerde hij terug naar het land van geboorte en wel in die maatschappelijke functie, waarin zijn gaven op de rijkste wijze tot ontplooiing konden
| |
| |
komen. Op 20 december 1929 sprak Hoetink zijn eerste inaugurele rede uit, getiteld ‘Over het verstaan van vreemd recht’.
Nog in de voorafgaande jaren had Hoetink, behalve een aantal recensies, enige artikelen gepubliceerd in de verschillende rechtskundige periodieken, die Nederland rijk is, benevens in Spoor- en Tramwegen. Hieruit moge zijn snelle wijze van werken blijken, want deze publicaties, waaronder enkele van tamelijk omvangrijke aard, moeten alle zijn geschreven in de paar jaren, die gelegen waren tussen het afsluiten van het werk aan het proefschrift en de benoeming in Batavia. Nu hij de handen vrij had voor wetenschappelijke arbeid, vloeide een stroom artikelen en recensies uit zijn pen, opgenomen in het Indisch Tijdschrift van het Recht.
Door het aftreden van Hijmans kwam de leerstoel voor Romeins recht en rechtsgeschiedenis aan de Gemeente-Universiteit van Amsterdam vacant. Het beroep, dat de Gemeente Amsterdam op Hoetink deed, was niet vergeefs. In 1934 legde hij zijn ambt in Batavia neer. Op 28 januari 1935 inaugureerde hij te Amsterdam met een rede getiteld: ‘De achtergrond van het Romeinse recht’. Zijn leeropdracht omvatte tevens de burgerlijke rechtsvordering. Aan deze assepoester in de Nederlandse juridische didactiek had Hoetink zeker zijn hart niet verpand. Hij werkte zich er snel in, maar aangezien hij nooit in de rechtszaal had gestaan en het procesrecht dus niet uit de praktijk kende, bleef het theorie en dogmatiek voor hem. In 1945 werd het procesrecht aan een andere leerstoel vastgehaakt. Hoetink legde zonder spijt dit deel van zijn opdracht neer.
De achtentwintig jaren van hoogleraarschap te Amsterdam waren de volle jaren uit een rijk leven. Hij was de personificatie van de Erasmiaanse levenssfeer, zowel naar de geest als naar zijn uiterlijk gedragen. Naar de geest: door de grote geleerdheid, de evenwichtigheid, redelijkheid en zedelijkheid. Naar zijn uiterlijk gedragen: de man, die tienduizenden uren lezend doorbracht in zijn boekvertrek, maar die daarnaast de geneugten van het leven wist te savoureren als daar zijn het gesprek, de wel-voorziene dis en het glas wijn. Trivialiteit was hem vreemd. Hem een goedmoedige klap op de schouder geven, was wel de grootste gaffe, die men tegenover hem kon begaan. Zijn bereidheid zich lichamelijk in te spannen was omgekeerd evenredig aan zijn nimmer aflatende drang zich geestelijk te verrijken. Toen ik, een keer met hem in Brussel zijnde, vroeg of hij 's middags met mij een wandeling in het
| |
| |
Forêt de Soignes wilde maken, keek hij mij met een aan afkeer grenzende verbazing aan en zei: ik ben geen eekhoorn.
Een ijzeren geheugen stelde hem in staat een torenhoge encyclopaedische kennis te vergaren, niet alleen op juridisch terrein, ook ver daar buiten. Hij was de vraagbaak voor zijn omgeving. Eens realiseerde ik mij, dat ik mij tot hem niet op de gebruikelijke manier wendde met een vraag: weet je ook etc. - maar de vraag direct stelde. Dát hij het wist, stond tevoren voor mij vast. Het mede door de gave te luisteren gedragen causeren, dat de humanistische geleerde siert, was ook hem eigen. Hij stond open voor de lach om de dwaasheden des levens en kon met zijn anecdotes en opmerkingen schaterlachen bij zijn toehoorders verwekken. Graag ontmoette hij nieuwe mensen. Zijn buitenlandse reizen waren gevuld met gesprekken. Wist hij op reis tevoren wie hij zou ontmoeten, en waren dit personen in wie hij een gelijk niveau kon veronderstellen, dan gaf hij zich de moeite door het bezoek aan een openbare bibliotheek te weten te komen wat de ander gepubliceerd had, ten einde zo de basis voor een goed gesprek te leggen.
Het kalme leven van geleerde werd in de jaren van de bezetting op rauwe wijze onderbroken. Hoetink had in de aan de oorlog voorafgaande periode op onverholen wijze zijn weerzin van het Hitler-regime in woord en geschrift tot uiting gebracht. Op 30 januari 1942 werd hij uit zijn huis gehaald en met een groep andere gijzelaars naar Amersfoort gebracht. Hier bleef hij tot 20 april van dat jaar. Het verblijf in dit kamp, dat geen concentratiekamp mocht heten, maar er wel enige allure van had, had hem geen letsel toegebracht. Hij hervatte zijn werk, sprak weinig over zijn onaangename ervaring. Kort daarop werd hij door de bezettingsoverheid als hoogleraar ontslagen.
Na de bevrijding in zijn ambt hersteld, zag hij zijn leeropdracht sterk gewijzigd. Terwijl hij geen aandacht meer aan het procesrecht behoefde te besteden, werd zijn leeropdracht uitgebreid van het Romeinse recht tot de geschiedenis van het recht. Dit gaf hem de mogelijkheid het Oud-Vaderlandse recht mede in zijn onderwijs te betrekken en dus bepaalde leerstukken van uit het Romeinse recht via het Oud-Vaderlandse recht tot op het heden door te trekken. Het Nederlandse privaatrecht was hem volkomen vertrouwd, hij zou de leerstoel in het burgerlijke recht zonder enige overgang hebben kunnen bezetten. Het Romeinse recht behandelde hij niet als antiquiteiten, maar bij voorkeur in vergelijking tot het hedendaagse recht. In zijn opvatting van de didactiek van het Romeinse recht verschafte deze uitbreiding hem nieuwe mogelijkheden.
| |
| |
Mocht Hoetink reeds in de jaren voor de oorlog in het buitenland als geleerde geen onbekende meer zijn, in de jaren na de oorlog heeft hij in de internationale kring der Romanisten groot gezag verworven. Hiertoe droegen zeer bij zijn naar vorm en inhoud gave congresvoordrachten, waarbij vooral de fundamentele vragen van de methoden van de beoefening der rechtsgeschiedenis zijn bijzondere aandacht hadden. Ik vermeld hier o.a. de voordracht, die hij onder de titel ‘Anachronistische begripsvorming in de rechtsgeschiedenis’ in 1954 te Algiers en te Hamburg heeft gehouden en die groot succes bij zijn toehoorders oogstte. In nauw verband hiermee staat het door hem geschreven essay onder de titel ‘Het begrip feit in de geschiedenis en rechtswetenschap’, opgenomen in de in 1953 verschenen bundel ‘Weerklank op het werk van Jan Romein’ - een essay dat eveneens getuigde van zijn diep doordringend intellect.
In het academisch jaar 1948/9 was Hoetink rector magnificus.
Men hoort wel eens de opmerking, dat een mens in het maatschappelijk bestel komt op de plaats, waar hij thuis hoort. Daargelaten of de opmerking juist is - Hoetinks leven is er een bewijs voor. En dit niet alleen door het professoraat, maar eveneens door de nevenfuncties, die hij bekleedde. Reeds voor de oorlog had zijn voor het geestelijk leven stimulerende kracht ook buiten het universitaire verband vruchten afgeworpen. Hij behoorde tot de oprichters van het Ned. Klassiek Verbond. Daarin bleef hij als secretaris werkzaam tot in de bezettingstijd. In 1943 legde hij deze functie neer, evenals het voorzitterschap van de in 1939 opgerichte afdeling Amsterdam van genoemd Verbond. In 1946 richtte hij met een aantal gelijkgezinden het Nederlands Humanistisch Verbond op. Hij bezette de voorzittersstoel van dit Verbond gedurende enkele maanden en bleef daarna tot 1950 bestuurslid. Daar heerszucht hem vreemd was, legde hij een voorzitterschap zonder moeite neer. - In 1946 trad Hoetink toe tot het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Hierin hield hij zitting tot 1959. In de loop dezer jaren was hij tweemaal voorzitter.
Klassiek Verbond, Humanistisch Verbond, Nut van het Algemeen: symptomen en symbolen van het klimaat waarin te leven hem een vreugde was. Zijn wijde belangstelling stelde hem in de gelegenheid in het verband van deze organisaties lezingen te houden en artikelen te schrijven. Een rijk gekleurd palet. Maar de bijdragen tot het culturele leven van Nederland door hem in deze functies gegeven zinken in het
| |
| |
niet bij die andere hoogst vruchtbare werkzaamheid: veertien jaar lang was hij hoofdredacteur van de Winkler Prins encyclopaedie, van 1947 tot 1955 van de grote, 18-delige, van 1950 tot 1960 van de 10-delige. Dit werk had zijn grote liefde, het strookte volledig met zijn intellectuele habitus. Enorm veel arbeid heeft hij hierin verricht. Zijn ongeëvenaarde kennis stelde hem in staat met oordeel des onderscheids de bijdragen op ver uiteenliggende gebieden te keuren. Hij heeft daardoor een goede qualiteit kunnen waarborgen, hij heeft ook - hetgeen misschien nog zwaarder taak is - voor evenwicht in de quantiteit gezorgd. Wie naar populariteit streeft, moet vooral niet aan auteurs van bijdragen en artikelen verzoeken hun schrifturen drastisch in te korten. Hoetink heeft deze impopulariteit geriskeerd. Menig stuk ging naar de schrijver terug met de eis van besnoeiing. Op de Winkler Prins, monument in het na-oorlogse Nederlandse geestelijk leven, heeft Hoetink zijn signatuur gedrukt.
Van zijn nevenwerkzaamheden verdienen nog vermelding: Voorzitter van het college van advies van de Nederlandse Reisvereniging (1946-1957) en lid van het hoofdbestuur van het genootschap Nederland-Engeland (1950-1956). Zijn liefde voor boeken, in het bijzonder ook voor bibliografische werken, maakte hem tot een waardevol lid van de Bibliotheekcommissie van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Hij getroostte zich hiervoor veel moeite. Geregeld gaf hij, waar hij hiaten ontdekte, adviezen tot aankoop. Hij maakte van deze commissie deel uit van 1936 tot 1941. Na zijn nieuwe toetreding in 1953 trok hij zich uit deze commissie in 1960 terug, enigszins teleurgesteld over een reactie van ambtelijke zijde, die niet steeds equivalent was aan belangeloze spontaneïteit.
Uitputtend is deze opsomming van zijn neven-functies in het maatschappelijk leven niet. Ik heb hier slechts melding gemaakt van die, welke voor hemzelf het belangrijkst waren. In 1957 erkende de Nederlandse regering zijn verdiensten op zo velerlei gebied door hem te benoemen tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw.
Zijn laatste jaren zijn overschaduwd door een oogkwaal, die hem grote zorg baarde. Hij zette zijn werk voort, maar de om zijn gulheid aanstekelijke lach temperde en de stroom van anecdotes vloeide trager. Wat voor hem een rampzalig lot zou zijn geweest: niet meer te kunnen lezen - is hem bespaard gebleven. Een korte ziekte maakte geheel on- | |
| |
verwacht een einde aan zijn leven. Een leven, dat het stempel droeg van de geleerde hoogleraar uit een thans snel verglijdend tijdperk.
A. PITLO
| |
Bibliografie
1924 | Arresten over burgerlijk recht, verzameld en uitgegeven door H.R. Hoetink; voorwoord van E.M. Meyers. Haarlem, 9e druk, 1957. |
1925 | Joannis Caroli Naberi, Opusculorum index discipulorum iussu factus (niet in de handel). |
1925 | Arresten over handelsrecht en burgerlijk procesrecht, verzameld en uitgegeven door H.R. Hoetink; voorwoord van F.G. Scheltema. Haarlem, 6e druk, 1955. |
1926 | Arresten over internationaal privaatrecht, verzameld en uitgegeven door H.R. Hoetink; voorwoord van E.M. Meyers. Haarlem. |
1928 | Periculum est Emptoris. Beschouwingen over de gegrondheid van de aanval op de classiciteit van dezen Romeinsch-Rechtelijken regel (academisch proefschrift). Haarlem. |
1929 | Over het verstaan van vreemd recht. Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het Hoogleeraarsambt aan de Rechtshogeschool te Batavia op 20 December 1929. Weltevreden. |
1935 | De achtergrond van het Romeinscbe recht. Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het Hoogleeraarsambt aan de Universiteit van Amsterdam op 28 Januari 1935. Haarlem. |
1935 | Nemo plus iuris ad alium transferre potest quam ipse habet, in Rechtskundige Opstellen, aangeboden op 2 November 1935 door oud-leerlingen aan Prof. Mr. E.M. Meyers. |
1941 | Prae-advies over In welke gevallen kan de debiteur van een geldvordering op naam geacht worden te goeder trouw betaald te hebben aan den bezitter van de inschuld, te behandelen in de Algemene Vergadering der Broederschap van Candidaat-Notarissen in Nederland en zijne Koloniën, te Groningen, 21 November 1941. |
1945 | Inleiding tot Wat is een Natie, door Ernest Renan; vertaling van Johannes Tielrooy. Amsterdam. |
1945 | Kort verslag van het verblijf van 85 Amsterdamsche gijzelaars in het ‘Polizeiliches Durchgangslager’, Amersfoort 30 januari-20 april 1942 (door H. Hoetink, J.M. Romein, A.N.J. den Hollander en J.G.G. Borst) in J.F. Hunsche, P.D.A., Amsterdam, Vereeniging ‘De Amsterdamsche Gijzelaars P.D.A. 1942’ (niet in de handel). |
1946 | Humanisme en Socialisme. Uitgegeven op het verzoek van het Humanistisch Verbond, Arnhem. |
1946 | Humanisme en Leven, in Het Humanisme in de Maatschappij. Radio-lezing. Uitgave Humanistisch Verbond, Arnhem. |
1946 | Toespraak in Paul Scholten, rede uitgesproken ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleeraar aan de Universiteit van Amsterdam op 25 October 1945, met toespraken na afloop daarvan gehouden door M.W. Woerdeman, H.R. Hoetink, C.U. Ariëns Kappers, J. Wiarda. Zwolle. |
1948 | Gerechtigheid, in Humanistische Waarden. Een serie radio-lezingen van Dr. G. Stuiveling, Dr. J.P. van Praag, Dr. J.C. Brandt Corstius, Mr. H.B.J. Waslander, Prof. Dr. H.J. Pos, Dr. Libbe van der Wal, E. Frater Smid, Prof. Mr. H.R. Hoetink, Prof. Dr. Johannes Tielrooy, Dr. Annie Romein-Verschoor. Uitgave van het Humanistisch Verbond, Utrecht. |
| |
| |
1948 | Studententijd, in Aan de aankomende student. Uitg. van het Amsterdamsch Studentencorps. |
1948 | Woord ten geleide bij Jan Barents, De wetenschap der politiek, een terreinverkenning. Den Haag, 2e druk, 1950. |
1949 | Rechtswetenschap, in Geestelijk Nederland 1920-1940, onder redactie van Dr. K.F. Proost en Prof. Dr. Jan Romein. Amsterdam. |
1952 | Theorie en Practijk. Causerie ter gelegenheid van de algemene ledenvergadering der Amsterdamse Universiteits-Vereniging op 25 maart 1952 (verschenen als resumé). |
1952 | Voorwoord (préface) bij Corpusculum Iuris, 1500 teksten uit het Corpus Iuris verzameld door D. Teixeira de Mattos; (1500 textes du Corpus Iuris recueillis par D. Teixeira de Mattos). Amsterdam. |
1952 | In Deel III van de ENSIE de artikelen over Rechtsgeschiedenis (p. 428/433) en over Internationaal Privaatrecht (p. 459/461). |
1953 | Het begrip Feit in geschiedenis en rechtswetenschap, in Weerklank op het werk van Jan Romein. Amsterdam. |
1955 | La conversion des actes nuls en droit romain, in Journeés de la Société d'Histoire du Droit. Groningen. |
1955 | Ter eerste kennismaking. Zes voordrachten over de eerste vier boeken van het ontwerp voor een nieuw burgerlijk wetboek door A.R. de Bruijn, W.C.L. van der Grinten, H.R. Hoetink, Ph. A.N. Houwing, A. Pitlo en J.M. Polak. Amsterdam; Ars Notariatus VI. |
1955 | Wederwoord op de rede van Prof. Dr. F. Wieacker, Ursprünge und Elemente des Europäischen Rechtsbewustseins, in Europa Erbe und Aufgabe. Mainz. Internat. Gelehrtenkongress. |
1956 | Toerisme in de oudheid. Voordracht op zaterdag 12 mei 1956 gehouden ter gelegenheid van de algemene ledenvergadering der Nederlandsche Reisvereniging. |
1956 | Quelques remarques sur le receptum cauponum. Société d'histoire de Droits de l'antiquité, sept. 1956 (Leiden congres). |
1958 | Romeins recht, in Gids voor de juridische faculteit. Uitgave van de juridische faculteit der Amsterdamse Studenten. |
1959 | Autour du ‘Senatus-Consulte Claudien’, in Droits de l'antiquité et sociologie juridique, Mélanges Henri Lévy-Bruhl. Publications de l'Institut de Droit Romain de l'Université de Paris, XVII. |
| |
Bijdragen in periodieken
Ned. Juristenblad 1926; 1928; 1940; 1958. |
Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 1928; 1929; 1941; 1955; 1961. |
Spoor- en Tramwegen 1928. |
Indisch Tijdschrift van het Recht 1930; 1931; 1932; 1933; 1934; 1935. |
Rechtsgeleerd Magazijn 1934; 1935. |
De Groene Amsterdammer 10 april 1937; 13 oktober 1945. |
Waakzaamheid 2de reeks, 1938. |
De Blaasbalg 1939, no 5. |
W.P.N.R. 3685; 4290; 4315; 4325; 4336, 37; 4353; 4359; 4364. |
Hermeneus 1941; 1942. |
Naamlooze Vennootschap 1941. |
Algemene Ontwikkeling 15 Februari 1946. |
| |
| |
Vrij Nederland 23 Februari 1946. |
The Jurist, Seminar, vol. V, 1947. |
Jaarboek Universiteit van Amsterdam 1948-49, II. |
Mededelingen van de Winkler Prins Stichting I (1952), no 1. |
Sociologisch Jaarboek 1953. |
Folia Civitatis 1953, no. 9. |
Het Parool 12 November 1953. |
Rekenschap 1954; 1955; 1956. |
Studium Generale 1954. |
Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte 1955 (Roman. Abt.). |
Reizen en Trekken 1956. |
Handelingen van de Vereniging voor de Wijsbegeerte des Rechts 1957. |
| |
Recensies
Weekblad van het Recht nos 11597; 11837. |
Rechtsgeleerd Magazijn 1928; 1929; 1930. |
Revue Histoire du Droit 1928. |
W.P.N.R. 3114. |
Revue Internationale de la théorie du Droit XI; XII. |
Nieuw Theologisch Tijdschrift 1938. |
Rechtsgeleerd Magazijn Themis 1939. |
Mensch en Maatschappij 1939; 1941. |
Erasmus 1947. |
Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 1951. |
Duitse Kroniek 1955. |
Neophilologus 1955. |
|
|