| |
| |
| |
Albert Willem de Groot
(Groningen, 13 januari 1892-Laren N.H., 14 december 1963)
Niemand onzer kon verwachten dat hem een otium van slechts luttele jaren beschoren was, toen hij in '62 als hoogleraar in de Vergelijkende en Algemene Taalwetenschap afscheid nam en met pensioen ging. In ieder jaargetijde ging hij blootshoofds zijn weg, een krasse figuur, gebruind van gelaat en te allen tijde gereed om een verse sigaar aan te branden, een genotmiddel dat hij door en door kende en waarvan hij een geregelde afnemer was bij één van de oudste sigarenmagazijnen in de Amsterdamse binnenstad.
Willem de Groot werd in 1892 in Groningen geboren en liet zich in 1909 aan de Rijksuniversiteit aldaar inschrijven als student in de Klassieke Letteren na slechts vijf jaar over het gymnasium gedaan te hebben dank zij het met goed gevolg afleggen van het zg. Staatsexamen vanuit de vijfde klasse. Zijn belangstelling beperkte zich niet tot de oude talen, doch betrof tevens linguistiek, philosophie en psychologie. Hij bezocht de colleges van o.a. Philippe, Boissevain, Vollgraff, Van Wageningen, Symons en Heymans. In 1912 reeds trad hij op als leraar oude talen aan het gymnasium te Winschoten. In 1916 volgde zijn aanstelling als bibliothecaris van de universiteit van Groningen; hij is dit tot '21 gebleven; in deze tijd, in 1918, promoveerde hij op een proefschrift getiteld ‘De Numero Oratorio Latino’. Voor en na zijn promotie heeft de jonge De Groot nog colleges gehoord in Münster en in Basel en wel van o.a. Wilhelm Kroll en Jacob Wackernagel. Nog geen dertig jaar oud wordt hij dan benoemd als hoogleraar in de klassieke taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Dertig jaren heeft hij dit ambt bekleed. Hoewel hij voordien zich vooral bezig hield met de Klassieken in het algemeen, kan men reeds een aankondiging van zijn toekeer naar de algemene taalkunde beluisteren uit de titel van zijn oratie: ‘Over veranderde denkwijzen en nieuwe problemen in de Latijnse taalwetenschap’; we zullen deze ontwikkeling aanstonds nog uitvoeriger beschrijven. We gaan eerst voort met de meer uitwendige summa fastigia van zijn loopbaan.
Het eerste Internationale Linguistenkongres in 's-Gravenhage in 1928 was één van de belangrijkste gebeurtenissen van zijn leven. Na de voor de typische kamergeleerde die De Groot was heel moeilijke bezettingstijd, kwam zijn wetenschappelijke energie weer vrij in de oprichting,
| |
| |
tezamen met Reichling, van het internationale linguistische tijdschrift Lingua. In de hoop daar rust te vinden voor een ongestoorde beoefening van de taalstudie, neemt hij een professoraat in de Klassieke Talen en de Linguistiek aan te Vancouver aan de Universiteit van British Columbia. Hij is daar van '51 tot '56 geweest en heeft gedurende dat verblijf ook nog gastcolleges gegeven te Los Angeles en te Seattle.
Zijn terugkeer in het vaderland in '56 betekent tegelijk een definitieve overgang naar het algemenere wetenschapsgebied dat hem al vanaf zijn jeugd als het beloofde land had aangelokt: hij wordt dan immers hoogleraar in de Algemene en Vergelijkende Taalwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hij heeft hier nog een zestal jaren zijn volle energie kunnen ontplooien. Deze jaren werden ingezet met de oprichting van het Instituut voor Algemene Taalwetenschap aan het Wilhelminapark, dat sinds korte tijd de naam draagt van zijn oprichter. Zijn onverflauwde aktiviteit en werkkracht werd door ZWO gehonoreerd door de toekenning van een subsidie voor een projekt dat de studie en opstelling van een voorlopige strukturele grammatika van het hedendaagse Nederlands beoogde.
Aan het einde van de cursus, in juli '62, toen hij wegens het bereiken van de 70-jarige leeftijd met emeritaat zou gaan, werd hem door vrienden en leerlingen een bijna 500 pagina's omvattende aflevering van het tijdschrift Lingua aangeboden, bevattende ‘Studia Gratulatoria, dedicated to Albert Willem de Groot in the year of his seventieth birthday’.
Hij werkte nog een jaar opgewekt door aan het ZWO projekt, in voortdurend kontakt met zijn medewerkers, Van Holk, Mevr. Bos, en Roose. Dan overvalt hem plotseling een grote, niet aflatende vermoeidheid. Het bericht daarvan is nog lang niet tot al zijn vrienden doorgedrongen, als de tijding rondgaat dat hij midden december '63 te Laren in zijn woning aan de rand van de hem zo zeer tot rust en bezinning stemmende heide is ontslapen.
Bij een summiere beschrijving van De Groot's oeuvre onderscheiden we zijn werk dat ligt op het gebied van de Klassieken van zijn latere publicaties die de Algemene Taalwetenschap betroffen.
Aanvankelijk ging zijn aandacht uit naar het klassieke prosarithme en de klassieke versleer; zijn hierboven vermelde proefschrift is hiervan een eerste voorbeeld, evenals zijn ‘Untersuchungen zum Byzantinischen Prosarythmus’ en ‘A Handbook of Antique Prose Rhythm’, alle drie van 1918. In 1926 verschijnt ‘La prose métrique des Anciens’ en negen
| |
| |
jaar later ‘Wesen und Gesetze der Caesur’ (1935). Zijn zeer originele Algemene Versleer van 1946, alsmede zijn hoofdstuk Taalkunst uit de ‘Inleiding’ en zijn bijdrage voor het XI Internationale Linguistenkongres laten dezelfde problematiek zien, doch het materiaal is dan niet meer tot de Klassieken beperkt. Men kan uit de datering van deze voornaamste werken binnen de tak van De Groot's belangstelling aflezen dat hij met deze soort van vraagstukken zijn leven lang doende is gebleven, ook toen de Algemene Taalwetenschap hem steeds meer in beslag nam. Men zou het zelfs zo kunnen stellen, dat hij ons een aantal studies heeft geleverd die beschouwingen over letterkundige problemen behelzen vanuit strukturele principes. Deze publicaties hebben inspirerend gewerkt op o.a. A.P. Braakhuis, die in 1962 - dus in 't jaar van De Groot's aftreden - promoveerde op ‘De thematische struktuur van de versregel’. Een nog weer algemenere studie vinden we in zijn ‘Phonetics in its Relation to Aesthetics’ van 1957.
Ook wanneer een publicatie een beslist algemeen linguistisch probleem aansneed, werd dit evenzeer aan het Latijn geïllustreerd: ‘Les oppositions dans le système de la syntaxe et des cas’ (1939).
We gaan nu over tot De Groot's werk op het gebied van de Algemene Taalwetenschap. Het eerste Internationale Linguistenkongres van 1928, in Den Haag georganiseerd, zal altijd bekend blijven omdat bij die gelegenheid de nieuwe linguistische sub-discipline der fonologie voor het voetlicht trad. De Groot had reeds eerder levendige persoonlijke kontakten met de kopstukken van deze nieuwe stroming, nl. met Jakobson, Trubetzkoy en Karcevsky; hij kan met dit drietal tot de oudste Europese strukturalisten gerekend worden. Het is misschien niet ondienstig in dit verband even een persoonlijke ervaring van schrijver dezes in te voegen; toen namelijk bij het erebanket tijdens het IXe Internationale Linguistenkongres in 1962 te Cambridge, Mass. het ogenblik van de huldiging der pioniers aangebroken was, bleek het zonneklaar dat dit internationale gezelschap De Groot hiertoe rekende. In het vermaarde jaar '28 publiceerde De Groot reeds ‘Instrumental Phonetics. Its Value to Linguists’. De Groot, die behalve met de Praagse school ook samenwerkte met de Saussuriaanse groep van Genève, werkte in '31 dan ook mee aan het ‘Projet de terminologie standardisée’ en voorts verscheen in dat zelfde jaar een artikel dat internationaal de aandacht trok en tot vandaag zijn belangrijkheid heeft behouden: ‘Phonologie und Phonetik als Funktionswissenschaften’.
| |
| |
Intussen was De Groot - we schrijven nu de jaren dertig - nog steeds werkzaam op zijn klassieke leerstoel te Amsterdam. Hij kombineerde dit evenwel op elegante, in ieder geval op inspirerende wijze, met een uiterst modern onderwijs over linguistische problemen en dit zowel aan Classici als aan Neerlandici. In deze jaren geeft hij een bij zijn studenten beroemd geworden colloquium over taalstruktuur. Zijn aandacht gaat steeds meer uit naar de moedertaal, wat o.a. blijkt uit zijn artikelen in De Nieuwe Taalgids over de fonologie van het Nederlands, waarvan men zeker kan zeggen dat ze bij de Neerlandici school hebben gemaakt. In deze tijd verschijnt het bekende proefschrift van Reichling, ‘Het Woord’; met o.a. Langeveld behoort De Groot tot degenen die de waarde van dit werk van stonde aan inzagen.
Tevens werden de jaren dertig gekenmerkt door een verschuiving van De Groot's belangstelling van de fonologie naar de morfologie en de syntaxis. In één jaar, nl. in '39, verschijnen drie artikelen: ‘Wort und Wortstruktur’, ‘Zur Grundlegung der Morphologie und der Syntax’ en ‘Les oppositions dans le système de la syntaxe et des cas’, waarbij de korte spanne tijds geen invloed op de hoedanigheid schijnt gehad te hebben - zeker niet, wanneer men het ook van buiten de landsgrenzen daaraan toegekende belang in aanmerking neemt. In 1941 verschijnen nog ‘Structural Linguistics and Phonetic Law’ en in '48 ‘Structural Linguistics and Word Classes’, beide publikaties van gelijk niveau als de zojuist genoemde.
Zijn overdenkingen op het gebied van de syntaxis vonden, nadat een reeks artikelen in het licht gegeven was, een eerste afsluiting in zijn vermaard geworden ‘Structurele Syntaxis’ van '49. Het lokte even heftige bestrijding als bewondering uit en heeft zeker bij àlle lezers, voorstanders èn tegenstanders, inspirerend gewerkt. Verschillende dissertaties en andere publicaties gaan ervan uit of grijpen erop terug; we noemen slechts enkele auteurs: Van der Lubbe, Van den Berg, Roose, Bos e.a. Tijdens zijn Amerikaanse periode past hij zijn theorieën toe op het Engels, bv. in zijn: ‘A scientific grammar of present-day English’ en zijn ‘Handbook of Linguistics’.
In Utrecht wordt zijn tijd behalve door de opbouw van zijn instituut vooral ook in beslag genomen door zijn werkcolleges, die in de avonduren waren belegd om ook het bezoek van afgestudeerden mogelijk te maken. Bij degenen die hieraan deel mochten nemen, zullen deze colleges wel voor altijd onvergetelijk blijven; hier kregen de studenten een
| |
| |
unieke opleiding in zelfstandig wetenschappelijk onderzoek. De resultaten hiervan kan men ten dele aantreffen in de ‘Studies op het gebied van het hedendaagse Nederlands’. De omvangrijke kennis, het diepe inzicht en de jarenlange ervaring van De Groot kwamen eerst hier ten volle tot hun recht. De brillante geleerde trad ook met de eenvoudigste deelnemers in een eerlijke discussie, waarbij allen wisten dat alleen maar de objectieve stand van zaken de beslissing teweeg kon en mocht brengen. Men hoort het hem nóg zeggen: ‘Alleen maar de feiten, maar dan ook die alléén’. Het is hem geschonken geweest de balans van een levenslang onderzoek op te maken en, om zijn eigen woorden te gebruiken, ‘de oogst binnen te halen’. De publikatie van zijn ‘Inleiding tot de Algemene Taalwetenschap, tevens Inleiding tot de Grammatica van het hedendaagse Nederlands’ (1962) behelst zijn levenswerk en is door zijn te vroeg verscheiden tevens zijn testament geworden. Het is hier niet de plaats om met cijfers te illustreren hoe groot de belangstelling voor dit boek van meet af geweest is. Intussen is een tweede druk nodig gebleken en het valt niet te voorspellen welke invloed De Groot's visies nog in lengte van jaren zullen uitoefenen.
Men kan van De Groot zeggen dat hij school heeft gemaakt. Het hierboven reeds genoemde ZWO-projekt beloofde een bedding te vormen voor publikaties van zijn leerlingen. Maar - we leven snel in de linguistiek. Zelfs in de korte tijd, verlopen sinds we op Westerveld afscheid namen van De Groot, hebben nieuwe visies zich in snelle opeenvolging aangediend. Dreigt De Groot's werk daardoor aan een spoedige vergetelheid te vervallen? Ik ben overtuigd van niet. Ik geloof zelfs, dat we een tijd tegemoet gaan dat het pionierswerk van De Groot in toenemende mate geraadpleegd zal worden. Wanneer men een artikel of ook maar een pericoop in een artikel van zijn hand naleest, heeft men daar altijd baat bij. Want De Groot was een meester in het stellen van de problemen. Hij verstond de kunst van het vereenvoudigen door weglating van bijkomstigheden. In de overblijvende eenvoudige harde kern beet hij zich dan vast, in een volhardende poging de kwestie tot een zakelijke en heldere oplossing te brengen. Deze werkwijze is de meest aangewezene voor iedere linguist die allereerst een nauwgezette beschrijving verlangt van de relevante kenmerken der tot probleem gemaakte taalverschijnselen. De meer op verklaring en op achtergronden en universalia gerichte onderzoekers voelden zich daarbij misschien nog niet voldaan, maar ze hebben het belang van De Groot's aanpak kunnen inzien en de
| |
| |
resultaten kunnen verwerken. Bovendien was De Groot geen descriptivist in een dogmatische zin. Ook hij schreed voort tot algemene concepties. Maar daarbij was zijn bescheidenheid altijd ontwapenend: een theorie diende hem vooral als nieuw uitgangspunt voor een verder voortgezet onderzoek en steeds weer beklemtoonde hij wanneer hij een beschouwing voordroeg het hypothetische karakter ervan. Theorieën moesten hun juistheid door bruikbaarheid bij de toepassing bewijzen.
Zoals alle Nederlandse wetenschap was ook de linguistiek destijds sterk internationaal georiënteerd. De Groot heeft doordat hij regelmatig in het Frans, Duits en Engels publiceerde de Nederlandse linguistiek zelf internationale bekendheid gegeven en door de inhoud van zijn publicaties haar tevens de roep van openheid en Zeitgemäszheit verschaft. Door deze internationale kontakten is de Nederlandse linguistiek na de oorlog niet in een luchtledig getuimeld, integendeel, ze kon de verbroken verbindingen vlug herstellen. Dit hebben we goeddeels aan De Groot te danken. Hoewel t.a.v. andere wetenschappen en levensterreinen en met name t.a.v. de wijsbegeerte voor beperking opterend, zette hij deze beperking binnen het vak zeker niet voort door zich binnen eigen natie af te sluiten. Integendeel, hij wierp de vensters open, hij kende de linguisten van de hele wereld en werd door hen gekend.
Zo ontviel ons in De Groot een groot, internationaal vermaard linguist, die de faam der Nederlandse linguistiek eervol heeft gediend; een nobel mens die ons om zijn persoonlijke eigenschappen lief was, een harde werker die zich in zijn oeuvre een gedenkteken stelde dat nog vele generaties van taalkundigen zijner gedachtig zal doen zijn.
P.A. VERBURG
| |
Lijst van publicaties door A.W. de Groot
A. Boeken
1918 | 1. | Untersuchungen zum Byzantinischen Prosarhythmus. Groningen. |
1918 | 2. | De numero oratorio Latino. Thesis Groningen. |
1918 | 3. | A Handbook of Antique Prose Rhythm I. Groningen. |
1921 | 4. | Die Anaptyxe im Lateinischen. Goettingen. |
1921 | 5. | Der Antike Prosarhythmus I. Groningen. |
1921 | 6. | Verouderde Denkwijzen en Nieuwe Problemen in de Latijnse Taalwetenschap. Groningen - The Hague. |
1926 | 7. | La prose métrique des anciens. Paris. |
1928 | 8. | Instrumental Phonetics. Its Value to Linguists. Mededeelingen Kon. Akademie van Wetenschappen. Afd. Letterkunde 65, Serie A. No. 2 Amsterdam. |
| |
| |
1935 | 9. | De Beweging van Tachtig. Redevoeringen, gehouden ter gelegenheid van de ere-promotie van Willem Kloos en Lodewijk van Deysel op 27 mei 1935 in de aula der universiteit van Amsterdam. Groningen. |
1935 | 10. | Wesen und Gesetze der Caesur. Ein Kapitel der Allgemeinen Versbaulehre (mit einem Anhang ueber Porsons Gesetz). Leyden. |
1938 | 11. | Taalkunde, in: Scientia, Handboek voor Wetenschap etc. I. Utrecht pp. 239-84. |
1946 | 12. | Algemene Versleer. Den Haag. |
1948 | 13. | De Universiteit van Amsterdam in Oorlogstijd. Amsterdam. |
1949 | 14. | Structurele Syntaxis. Den Haag. |
1950 | 15. | Spelenderwijs Latijn. Amsterdam; -, 2e druk Amsterdam 1950; -, 3e druk Amsterdam 1959. |
1954 | 16. | A Scientific Grammar of Present-Day English. Vancouver, B.C., (mimeographed). |
1955 | 17. | Textbook (and Handbook) of Linguistics, I-II. Vancouver, B.C., (mimeographed). |
1956 | 18. | De moderne taalwetenschap, in het bijzonder in Amerika. Groningen, enz. |
1962 | 19. | Inleiding tot de Algemene Taalwetenschap. Groningen. |
| 20. | Betekenis en Betekenisstructuur. (Verschijnt in 1966 bij Wolters, Groningen.) |
| 21. | Meaning and the Structure of Meaning. (Verschijnt in 1966 bij Mouton, Den Haag.) |
| |
B. Artikelen in tijdschriften en verzamelwerken
1911 | 22. | Narcissus. Groot-Nederland 9, 483-89. |
1914 | 23. | Vorläufige Mitteilung zu Zielinskis Construktivem Rhythmus. Berliner Philologische Wochenschrift 34, 1054-55. |
1915 | 24. | Methodological Investigations into the Rhythm of Greek Prose. Classical Quarterly 8, 231-245. |
| 25. | Notes on Procopius of Caesarea. Classical Quarterly 9, 97-99. |
| 26. | Prosarhythmus. Berliner Philologische Wochenschrift 35, 1135. |
| 27. | Ptolemaios der Sohn. Rheinisches Museum fuer Philologie 72, 446-63. |
1917 | 28. | Eine Neue Methode der Klauselforschung. Berliner Philologische Wochenschrift 37, 1159-60. |
1920 | 29. | Philologie und Mathematik. Berliner Philologische Wochenschrift 40, 1244-48 |
1923 | 30. | Le rythme de Commodien. Neophilologus 8, 304-13. |
1924 | 31. | Idées d'aujourd'hui et d'hier sur l'histoire de la langue latine. Revue des Etudes Latines 2, 110-20. |
1925 | 32. | Eine Neue Definition der Silbe. Philologische Wochenschrift 45, 205-8. |
1926 | 33. | La syllabe. Bulletin de la Société de Linguistique de Paris 27. |
| 34. | De Corpore Inscriptionum Latinarum IX, 3473. Mnemosyne 54, 163-4. |
1928 | 35. | Het eerste Wereldcongres van Linguisten. Vragen des Tijds 432-41. |
1929 | 36. | Le caractère du signe linguistique. Actes du Premier Congrès de Linguistes 1928. 84-85. La Haye. |
| 37. | Le rythme et l'interdépendance des variations acoustiques. Actes du Premier Congrès de Linguistes 1928, 101-104. La Haye. |
| 38. | Zum Phonologischen System des Nord-Niederlaendischen. Donum Natalicium Schrijnen, 549-50. |
1930 | 39. | De vorm van het Nederlandse Vers. Nieuwe Taalgids 24, 1-25. |
| 40. | Vorm, Klank en Rhythme van het Vergiliusvers. Hermeneus 2, 185-88. |
| |
| |
| 41. | Vergilius in den Loop der Eeuwen. Aristo I, 145-50. |
| 42. | Die Form des Vergilianischen Hexameters. Bollettino dell' Associazione per gli studi mediterranei I, 15-19. |
| 43. | La métrique générale et le rythme. Bulletin de la Société de Linguistique de Paris 30, 202-32. |
| 44. | Die Gestaltung der Verszeile. Verhandlungen der Bonner Phonetikertagung. |
1931 | 45. | Phonologie und Phonetik als Funktionswissenschaften. Travaux du Cercle Linguistique de Prague 4, 146-147. |
| 46. | Rhythme. Encyclopaedisch Handboek van het Moderne Denken II, 323-25. |
| 47. | De wetten der Phonologie en Hun Betekenis voor de Studie van het Nederlands. Nieuwe Taalgids 25, 225-43. |
1932 | 48. | De Phonologie van het Nederlands, Nieuwe Taalgids 26, 10-19. |
| 49. | Naar een Nieuwe versleer. Nieuwe Taalgids 26, 241-65. |
| 50. | Phonologie en Phonetiek. Nieuwe Taalgids 26, 298-301. |
| 51. | Der Rhythmus. Neophilologus 19, 81-100; 177:97; 241-65. |
1933 | 52. | Zur Grundlegung der Allgemeinen Versbaulehre. Archives Néerlandaises de Phonétique Expérimentale VII-IX, 68-82. |
| 53. | Le mètre et le rythme du vers. Journal de Psychologie. 30, 326-32. |
| 54. | De Strijd om het Vrije Vers. De Gids 97, 110-19. |
1934 | 55. | Le mot phonétique et les formes litéraires du latin. Revue des Etudes Latines 12, 119-39. |
| 56. | Le vers saturnien litéraire. Revue des Etudes Latines 12, 284-312. |
1935 | 57. | Vers, Voordracht, Muziek. Nieuwe Taalgids 29, 49-68. |
| 58. | Wesen und Gesetze der Caesur. Ein Kapitel der Allgemeinen Versbaulehre (mit einem Anhang ueber Persons Gesetz). Mnemosyne Ser. 3, 81-154. |
1936 | 59. | De Structuur van het Vers. Nieuwe Taalgids 30, 197-212. |
| 60. | Het Thema van het Vers en het Genre. Nieuwe Taalgids 30, 245-53. |
1939 | 61. | Wort und Wordstruktur. Neophilologus 24, 212-33. |
| 62. | L'accent en allemand et en néerlandais. Travaux du Cercle Linguistique de Prague 8, 149-72. |
| 63. | Zur Grundlegung der Morphologie und der Syntax. Algemeen Nederlandsch Tijdschrift voor Wijsbegeerte 32, 145-174. |
| 64. | Les oppositions dans le système de la syntaxe et des cas. Mélanges Bally, Genève, 105-127. |
1940 | 65. | Neutralisation d'oppositions. Neophilologus 25, 127-46. |
1941 | 66. | Voyelle, consonne et syllabe. Archives Néerlandaises de Phonétique Expérimentale 17, 21-41. |
| 67. | Structural Linguistics and Phonetic Law. Archives Néerlandaises de Phonétique Expérimentale 17, 1941, 71-106. (Reprinted in Lingua I, 1948, 175-208. |
| 68. | De Klankwetten in het Licht der Experimentele Taalkunde (Structurele Taalkunde). Referaten der Voordrachten in 1941 gehouden voor de Nederlandse Phonologische Werkgemeenschap. |
1943 | 69. | De Nederlandse Zinsintonatie in het licht der Structurele Taalkunde. Nieuwe Taalgids 37, 30-41. |
1944 | 70. | Woord of Woordgroep? Nieuwe Taalgids 38, 1-6. |
1945 | 71. | L'intonation de la phrase néerlandaise et allemande du point de vue de la linguistique structurale. Cahiers Ferdinand de Saussure 5, 17-31. |
| |
| |
1948 | 72. | The History of Latin Grammar. Studia Varia Carolo Guilielmo Vollgraf oblata. Amsterdam, 62-70. |
| 73. | Structural Linguistics and Word Classes. Lingua I, 427-500. |
1949 | 74. | Structural Linguistics and Syntactic Laws. Word 5, 1-12. |
1956 | 75. | Classification of Cases and Uses of Cases. For Roman Jakobson, 187-194. |
| 76. | Classification of the Uses of a Case illustrated on the Genetive in Latin. Lingua 6, 8-66. |
1957 | 77. | Classification of Word-groups. Lingua 6, 113-157. |
| 78. | Subject-Predicate Analysis. Lingua 6, 301-318. |
| 79. | De Linguistiek in Amerika. Voordracht etc. Mededelingen van de Algemene Vereniging voor Taalwetenschap, nr. 1. |
| 80. | Phonetics in its Relation to Aesthetics. Handbook of Phonetics, ed. by L. Kaiser, Amsterdam. |
1959 | 81. | Een nieuwe Nederlandse grammatica. Nieuwe Taalgids 52, 141-44. |
1960 | 82. | Een nieuwe Nederlandse syntaxis. Handelingen van het 26ste Ned. Filologencongres. Groningen, 37-47. |
1962 | 83. | The Description of a Poem. Proceedings of the Ninth International Congress of Linguists, Cambridge Mass. Den Haag, 294-301. |
1963 | 84. | De Interjectie. Studies op het gebied van het hedendaagse Nederlands. Den Haag, 13-22.
The Construction Subject-Predicate in Present-Day English; Primary and Secondary Semantic Functions. (Verschijnt binnenkort in feestbundel Kurylowicz.) |
|
|