| |
| |
| |
A. van Deursen
(Charlois, 2 maart 1891-Groningen, 29 januari 1963)
Al zijn afkomst en milieu niet uitsluitend bepalend voor het karakter, de aard van een mens, dat zij een grote invloed kunnen uitoefenen op de vorming ervan is toch, zeker aannemelijk. Rotterdam, ook reeds in de laatste jaren van de 19e eeuw een dynamisch centrum van handel en industrie, was desondanks een gemoedelijke stad. Het contact met de wereld, dank zij een intensief handelsverkeer, temperde stellig het gevaar van zelfoverschatting door een sterk afhankelijkheidsgevoel.
Zelfs het godsdienstige leven, vooral in het Overmaasse, was daarmee doortrokken. Ook bij de streng orthodoxe protestanten behoedde een zekere ‘bevindelijkheid’, volgens het NWB ‘de gewaarwording in het gemoed van gemeenschap met God’, voor een steil dogmatisme.
Dit lokale en geestelijke milieu heeft ongetwijfeld zijn stempel gedrukt op de persoonlijkheidsontwikkeling van Van Deursen. Hij was de enige zoon in een groot gezin van kleine luyden, wel geboren in Charlois maar opgegroeid in een nauwe straat in het hartje van Rotterdam.
Voor de jonge, begaafde leerling leek maar één richting aanwezig, het zoeken van een toekomst bij het christelijk onderwijs. Een normaalschool gaf hem de opleiding daarvoor en in 1909 verwierf hij, op 18 jarige leeftijd, de onderwijzersakte. Reeds 1 mei aanvaardde hij een betrekking aan een particuliere school met een verzwaard programma in de Van der Duynstraat te Rotterdam. Een eervol begin voor een zo jonge onderwijzer. Hij bleef studeren, haalde de hoofdakte en ging nu studeren voor de akte M.O. Aardrijkskunde.
Wat tegenwoordig misschien niet meer zeldzaam is, het maken van excursies met leerlingen van de lagere school, was destijds nog ongewoon. Maar Van Deursen begon er al heel gauw mee. Hij bracht zijn leerlingen naar de havengebieden en de polders om Rotterdam heen om hen zoveel mogelijk te laten zien, wat hij hen leerde in de klas. Deze vorm van aanschouwelijk onderwijs bleef hij tot zijn pensionering trouw.
In 1917 nam hij als leraar aan de hoofdactecursus te Gouda ontslag, omdat hij zijn akte M.O. Aardrijkskunde verkregen had. Het bredere veld voor de beoefening van deze speciale vakstudie, het middelbaar onderwijs, lag nu voor hem open. Zijn hart ging uit naar het christelijk onderwijs, maar het aantal christelijke hogere burgerscholen was nog
| |
| |
zeer klein. Voorlopig nam hij een tijdelijke benoeming aan de Rijks hogere burgerschool te Sneek aan en zo vertrok de rasechte Rotterdammer in februari 1918 naar het hoge Noorden, de geboorteprovincie van zijn vrouw. Bij het begin van de nieuwe cursus kon de jonge Christelijke H.B.S. te Groningen hem in combinatie met het Willem Lodewijk Gymnasium een goede betrekking aanbieden. Hij verhuisde naar Groningen, waar hij tot zijn dood toe zou blijven.
Inmiddels zat hij daar niet stil. Naast intense studie bleef er tijd over voor excursies. Merkwaardigheden in en rond de stad, in de provincie, in Drente en Overijsel, bezienswaardigheden in Emden, Bremen en Hamburg toonde hij zijn leerlingen op de steeds uitnemend voorbereide en geleide excursies. Voor hen was aardrijkskunde geen doods vak, maar een brok levende natuur. Zijn enorme belezenheid en haast fabelachtig geheugen waren de bronnen van de vele bijzonderheden, waarmee hij zijn lessen wist te kruiden, zij bezorgden hem ook de unieke plaats die hij ging innemen op zijn scholen en bij het christelijk onderwijs in breder kring. Bekendheid verkreeg hij al spoedig. Artikeltjes in christelijke gezinsbladen werkten ertoe mee. Geen wonder dat de redactie van de brochurenreeks: ‘Verdieping en Belijning, geschriften voor de practijk van het Christelijk schoolleven in den nieuwen tijd’ hem verzocht het vak Aardrijkskunde daarin te behandelen. Vergelijkt men deze brochure uit 1921 met een soortgelijke, in 1951 uitgegeven publicatie van het Gereformeerd schoolverband in de reeks Voor Onderwijs en Opvoeding, waarin Van Deursen schreef over Het Christelijk beginsel en het Onderwijs in de aardrijkskunde, dan ontmoet men steeds de zelfde denkwijzen en beginselen. Dit waren schriftuurlijke beginselen waarbij als motto gold: ‘De aarde is des Heren, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen’ (Ps. 24:1). Hierop grondt hij een achttal beginselen: 1. de aarde is het middelpunt van het heelal, hier bereidt God in de gemeente een eeuwige woning. 2. door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid ‘daarom nemen we de geologische uitkomsten aan, voor zoverre de Schrift ons zulks toelaat’ 3. De aarde is zo geschapen, dat zij voor haar doel, woonplaats der mensen, juist geschikt is. 4. Door de zondeval moet de aarde een geweldige omkering gekend hebben. De woeste tonelen die de aarde ons thans soms biedt, zijn daar de resultaten van. 5. Al is de natuur relatief onvolkomen, toch is zij een reflex van Gods volmaaktheid. Als zodanig is zij een loflied ter ere van de Schepper. 6. De eenheid van het menselijke geslacht,
| |
| |
door de Heilige Schrift geleerd, wordt door de wetenschap bevestigd. ‘Daarom is de volkerentafel van Genesis X de basis van de geschiedenis, het richtsnoer voor de volkerenverdeeling’. (31). 7. Uit niets blijkt, dat de lage trap der hedendaagse natuurvolkeren de eerste is geweest, zoals de volkenkunde leert. De ontwikkeling van de thans levende mensen draagt door de zondeval een degeneratief karakter (32). 8. Een der middelen, waardoor God Zijn raad uitwerkt en waartoe Hij de kerk geroepen heeft, is de Zending (33).
Als didactisch beginsel, waaraan hij evenzeer zijn leven lang heeft vastgehouden, gold voor hem: ‘Het zelf geziene, de zelf-beleefde aardrijkskunde is het kostbaarste, het onontbeerlijke van onze geografische kennis’ (34). Hierop berustten zijn talloze excursies met leerlingen, maar ook de zeer vele reizen die hij als leider der Nederlandse Christelijke Reisvereniging maakte. In 1924 werd hij voorzitter van deze vereniging, die hij lange jaren geestdriftig leidde. Reizen was voor hem niet alleen ontspanning. Hij wilde zijn reisgezelschappen niet alleen een hun tot dusver ongekende schoonheid openbaren, maar wees hen op de betekenis der wereld als belichaming van gedachten Gods, als een schoon boek ‘in hetwelk vele schepselen, groote en kleine, gelijk als letters zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods te aanschouwen geven’, een leesboek, waaruit God ons kennen doet, wat Hij er voor ons in neergeschreven heeft. Deze reisopvatting sprak hij uit op de drukbezochte vergaderingen van de reisvereniging en schreef hij neer in brochures als: Met Jezus de natuur in (1941) en De reizende Christen (1941). Zo werden voor velen de reizen onder zijn deskundige leiding een geestelijke verrijking.
Ondanks zijn vele werkzaamheden in en buiten de school, verwaarloosde hij zijn studievak niet. Gebruik makend van de mogelijkheid die de wet opende voor bekwame mensen boven dertig jaar om door middel van een colloquium tot de universitaire studie te worden toegelaten, kon hij in 1922 bij zijn bewonderde en geliefde hoogleraar Prof. dr. Steinmetz aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam het kandidaatsexamen aardrijkskunde afleggen. In 1926 volgde het doctoraal examen, terwijl in 1931 de promotie tot doctor in de faculteit der letteren en wijsbegeerte met een dissertatie over: Der Heilbringer, Eine ethnologische Studie über den Heilbringer bei den Nordamerikanischen Indianen (Groningen 1931) de kroon zette op zijn studie.
Het is hier niet de plaats om de wetenschappelijke betekenis van dit proefschrift te peilen, wel om te wijzen op het feit, dat het onderwerp
| |
| |
geheel past in het schema van zijn bijbelse of misschien zelfs biblicistische opvatting van het wezen der ethnologie. Het heil in Christus is bedoeld voor de hele wereld; al werd het gerealiseerd in Israel, het volk Gods bij uitnemendheid, het bleef toch de verwachting van alle volken, door de monogenese aan elkaar verwant. In 1934 besprak hij in dit verband, in Stemmen des Tijds, Maanblad voor Christendom en Cultuur, de Messiasverwachting bij natuurvolken en enige jaren later nog eens in De Heilandsverwachting der volkeren (Kampen 1939). Lang heeft hij ook blijkbaar rondgelopen met de gedachte, als pendant van zijn dissertatie, de Heilandsverwachtingen in Nederlands-Indië te beschrijven. Tot uitvoering kwam dit plan niet. Het is begrijpelijk dat het voornemen bij hem opkwam, want in 1923 had hij een langdurige reis naar Indië gemaakt, daartoe in staat gesteld door de Vereniging Jan Pietersz. Coen. Zijn grondige voorstudie en oriëntatie ter plaatse hadden hem reeds veel materiaal opgeleverd. Het kwam er niet van. Van het begin van zijn studie af aan had hij een bijzondere voorliefde gehad voor Palestina, het Heilige Land, het Land des Heren, het land met een providentiële ligging. ‘Die zeer bijzondere ligging dankt Palestina aan Gods verkiezing’ (Het Chr. Beginsel en het onderwijs in de aardrijkskunde bl. 16). De geschiedenis van Israël is niet in een ander land te denken dan in Palestina (ib. 16). Het ligt op de grens van drie werelddelen. Hier reiken Sem, Cham en Japhet elkander de hand... Van hieruit kon het evangelie zijn triomftocht beginnen over de wereld (ib. 16).
Voor hem die zich geroepen achtte onderwijs te geven ‘in de aardrijkskunde naar Bijbelse beginselen’ (ib. 37) sprak het vanzelf, dat hij zijn leerlingen moest onderrichten en een breed publiek van bijbellezers kon voorlichten, door hun het land van de bijbel te laten zien in woord, beeld en kaart. Maar eerst wilde hij het zelf door aanschouwing leren kennen. In 1935 maakte hij de eerste reis naar Palestina, het land dat hij door en door kende. Een van zijn eerste publicaties was geweest de Beknopte bijbelse aardrijkskunde, een boekje bestemd voor het V.H.M.O. Een reeks publicaties volgde hierop, waaronder een serie van 12 mooie wandplaten, naar schilderijen, speciaal voor dit doel ter plaatse geschilderd naar zijn aanwijzingen en toelichting door 12 boekjes, die de leraar in staat stelden te vertellen wat er samenhing met de voorstelling. Deze serie Palestina in Woord en Beeld vond in heel veel scholen een plaats en heeft het godsdienstonderwijs op die scholen zeer veel kunnen verdiepen.
Het sprak haast vanzelf, dat de voorzitter van een grote reisvereniging
| |
| |
plannen beraamde zoveel mogelijk leden in staat te stellen een vurige wens te kunnen verwerkelijken, door hun het Heilige Land met eigen ogen te laten zien, de plaatsen te bezoeken die voor de bijbellezers een heilige bekoring hadden. De economisch slechte jaren vóór 1940 en de tijd van de bezetting daarna, hebben deze plannen jarenlang gedwarsboomd.
Dat het Nazigeweld de volledige uitroeiing van het Joodse volk bedoelde, heeft hem wel bijzonder veel pijn gedaan. Dat ook hijzelf aan den lijve iets gevoeld heeft van het leed dat de bezetting bracht, toen hij wekenlang in de gevangenis van Groningen werd opgesloten, is voor hem van diepe betekenis geweest. Zonder nu juist als Coornhert de lof der gevangenis te bezingen, heeft hij die weken ervaren als zeer belangrijk voor zijn geestelijk leven. Van Deursen heeft altijd de symboliek in de natuur gezien en ondergaan. Deze zwarte jaren der bezetting waren voor hem een gang door het ‘dal der schaduwen des doods’, waarbij Gods stok en staf hem bijzonder steun verleenden.
In de oorlogsjaren zette hij zijn studie voort en publiceerde o.m. een merkwaardig boekje: Bijbelsch Beeldwoordenboek, waarin pentekeningen en de verklaring daarvan, de voorstelling van verschillende dingen in de bijbel genoemd, moesten verhelderen voor de lezer om daardoor ‘mede te werken tot beter begrijpen en beminnen van ons Levensboek’. De vertaling ervan in het Maleis, Duits, Italiaans en Engels bewijst wel dat Van Deursen begreep wat de bijbellezer nodig had.
Maar direct na de afloop van de oorlog volgen de publicaties elkaar snel op. Het principe blijft gelijk: woord en beeld moeten samengaan om de lezer volledig in te lichten. Het zijn bijna allemaal mooi geïllustreerde werken, beginnend met Palestina het land van de Bijbel uit 1945, tot Bijbelse landen in kaart en beeld van 1960.
Inmiddels heeft de reisvereniging, in 1941 tijdelijk ontbonden, haar werk weer opgevat en nu onderneemt Van Deursen verschillende reizen naar Palestina met grote reisgroepen. Zij konden geen betere leiding krijgen dan van deze erkende Palestinakenner, die ook zelf vol bewondering stond tegenover de nieuwe staat Israël. Verschillende publicaties getuigen van zijn belangstelling voor de jonge staat, waarin ‘de verstrooide stammen Israëls’ na de wreedste tijd van hun bewogen volksbestaan, een eigen vaderland hervonden. Zijn boek Van Kanaän tot Israël spreekt ervan. In hetzelfde jaar 1954 verscheen in samenwerking met pater Grollenberg, de R.K. Palestinakenner, de fraaie Atlas van de Bijbel,
| |
| |
een wetenschappelijke uitgave van betekenis. Hierop steunde de geïllustreerde schoolatlas voor bijbelse geschiedenis, in 1960 uitgegeven onder de titel: De bijbelse landen in kaart en beeld. Zo keerde hij met deze laatste uitgaven terug tot het begin van zijn carrière, want reeds in 1923 zagen een Aardrijkskundige platenatlas en een Beknopte bijbelse aardrijkskunde het licht.
Van Deursen bleef zijn opzet trouw; zijn werk is bijna emblematisch, doordat hij steeds het woord verduidelijkte met de prent of de plaat verklaarde door de tekst. Ook zijn onderwijs op school ging uit van het principe dat zonder eigen waarneming of het zien doormiddel van technische hulpmiddelen, als strips en foto's, platen en kaarten, aardrijkskunde een dood vak zou zijn.
Trouw bleef Van Deursen ook zijn school. Van 1918 tot zijn pensionering in 1956 was hij verbonden aan de Chr. H.B.S. te Groningen, sinds 1949 als onderdirecteur. Daarenboven gaf hij les aan het W.L. Gymnasium en de Chr. Kweekschool. Na zijn pensionering nog aan de Chr. landbouwschool. Hij werkte van jongs af aan lang en laat, waardoor hij een grote productiviteit aan de dag kon leggen. In de onderwijswereld nam hij een unieke plaats in, daarbuiten heeft hij velen aan zich verplicht. Hoevele malen is hij niet ‘de boer opgegaan’ voor zijn lezingen met lichtbeelden? - Zou er wel een christelijke vereniging in het noorden zijn, waarvoor hij niet eens is opgetreden? Maar ook buiten het noorden kende en waardeerde men hem. Een Koninklijke onderscheiding, het deputaatschap voor de buitenlandse betrekkingen van de Gereformeerde synode en het curatorschap van de Johannes Calvijnstichting te Kampen, getuigen ervan.
Het is voor de man met het stalen geheugen moeilijk geweest, vrij plotseling te moeten ervaren, dat die onmisbare gave hem in de steek ging laten. Niet lang echter heeft hij zijn volkomen aanvaarde levenseinde behoeven af te wachten. Zijn rijkbestede leven liet voor zeer velen een dankbare herinnering achter.
H. SMILDE
| |
Lijst van geschriften
Veel dank ben ik verschuldigd aan Dr. A. van Deursen Jr, die naast tal van biografische inlichtingen over zijn vader, ook voor het grootste deel de gegevens verstrekte voor de hieronder volgende bibliografie. Van vele artikelen is niet de titel vermeld, doch alleen de voornaamste periodieken, waarin zij werden opgenomen.
| |
Didactisch
1921 | Aardrijkskunde (Verdieping en belijning, no. 7) Noordhoff Groningen. |
| |
| |
1951 | Het Christelijk beginsel en het onderwijs in de aardrijkskunde. Uitgaven van het Gereformeerd schoolverband, no. 49. |
1951 | Aardrijkskunde, overdruk uit ‘Leerplan voor Organisch Onderwijs op de Christelijke School’. |
| |
Schooluitgaven
1923 | Aardrijkskundige platenatlas voor Gymnasia, hogere burgerscholen, handelsscholen, Kweek- en normaalscholen en de mulo-scholen. Wageningen. |
1923 | Beknopte bijbelse aardrijkskunde. Groningen (met G. Meima, ook vertaald in het Afrikaans). |
1924-'27 | Bloemlezingen met aardrijkskundige leerstof. In samenwerking met W.N. Broekhuysen en J. Muiderman. Wageningen: |
1924-'27 | Van de Noordkaap tot den Bosporus. |
1924-'27 | Van Groenland tot de Zuidpool. |
1924-'27 | Van Nieuw Guinea tot Curaçao. |
1924-'27 | Van de Wadden tot de Wielingen.
Eendelige uitgave onder de titel: Met open ogen de wereld door. |
1926-'39 | De wereld en die daarin wonen. Beknopt leerboek der Aardrijkskunde. 5 dln. Groningen (met J. Overweel en W. de Vries). |
1926 | Oud-Israëls land en leven. Groningen (met Dr. D.J. van Katwijk en G. Meima). |
1927 | Palestina in woord en beeld. 12 wandplaten met toelichting en vertellingen. Groningen (met G. Meima. Ook vertaald in het Duits). |
1934 | Schoolatlas voor de bijbelse geschiedenis. Groningen (Ook in het Maleis, in Bah. Indonesia en Belgische uitgave). |
1940 | Hoe hanteer ik de globe? Gids bij het gebruik van de aardglobe. Alphen a.d. Rijn. |
1946 | Beknopte bijbelse archeologie, Groningen (5e druk. Voordien uitgegeven door Dr. D.J. van Katwijk en G. Meima. Ook in het Afrikaans). |
1960 | Hoe hanteer ik de relazon? Alphen aan de Rijn. |
1960 | De bijbelse landen in kaart en beeld. Geïllustreerde schoolatlas voor bijbelse geschiedenis, Groningen. |
| |
Andere uitgaven
1931 | Der Heilbringer. Eine ethnologische Studie über den Heilbringer bei den Nordamerikanischen Indianen, Diss. Groningen. |
1935 | Door het beloofde land, Kampen. |
1939 | Waar zijn de verstrooide stammen Israëls gebleven? Kampen. |
1939 | De Heilandsverwachting der volkeren, Kampen. |
1941 | Bijbels beeldwoordenboek, Kampen (ook vertaald in het Maleis, Duits, Italiaans en Engels). |
1942 | Armageddon, Den Haag. |
1945 | Palestina het land van den Bijbel, Baam (ook in het Afrikaans). |
1946 | Kerstboeket, Den Haag (met J.W. Ooms en Wobbe Gaastra). |
1947 | De achtergrond der Psalmen, Baarn. |
1951 | Glansen uit het Morgenland. Licht uit het Oosten op Bijbelbladen, Den Haag. |
1954 | Van Kanaän tot Israël, Meppel. |
1954 | Atlas van de Bijbel, Amsterdam (met pater L.H. Grollenberg; ook vertaald i.h. Afrikaans; uitgaven gesteld op naam van Grollenberg alleen, ook i.h. Frans, Engels en Duits). |
1957 | Jeruzalem is welgebouwd, Baarn. |
| |
| |
1957 | De tempel van Jeruzalem in Nieuw Testamentische tijd. Handleiding behorende bij de kaart van de tempel. Nijverdal z.j. |
1957 | Voorts tal van artikelen in: Christelijke encyclopaedie (1e en 2e druk) Kampen. |
1935 | Bijbels handboek I, Kampen. |
1950 | Bijbelse encyclopaedie, Kampen. |
| |
Onvoltooide manuscripten
1950 | Tussen tent en tempel. |
1950 | En Hij moest door Samaria gaan. |
| |
Voornaamste artikelen
1933 | In Aardrijkskunde: Wat de opgravingen in Palestina leeren omtrent de topografie. |
1938 | In Comptes rendus du congres international de géographie, A'dam. |
1938 | Uz, het land van Job. |
1924 | In Gedenkboek R. Schuiling, Groningen: Over den regenval in Palestina, in verband met den achteruitgang des lands. |
1924 | In Gedenkboek J.J. Fahrenfort; Joden in Afrika. |
1924 | In Mensch en Maatschappij XVII: Over enkele bijbelse namen in de Volkenkunde. |
1924 | In Chr. Middelbaar Onderwijs no. 192-193 en no. 229: Een christelijk leerboek der aardrijkskunde. |
1953 | In Chr. Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs no. 1155-1159: Waar staat Adam? |
1938 | Orgaan der Chr. Vereeniging voor natuur- en geneeskundigen in Nederland: Over het ontstaan der mensenrassen. |
1920-'41 | Stemmen des Tijds: Tsjecho-Slowakië, 1920. De reizende christen, 1941. |
1924 | Tijdschrift van het Kon. Nederl. Aardrijksk. genootschap 1924: De koude geyser te Herlany. |
1926 | Gereformeerd theologisch tijdschrift: De ligging van Judea, Jeruzalem in de dagen van Jesaja. |
1926 | In Paedagogisch tijdschrift v.h. Chr. Onderwijs 1941: Met Jezus de natuur in. |
1926 | Voorts vele artikelen in: De Ster, Op de Uitkijk, Bouwen en Bewaren, Ad Fontes, Ons Reisblad, De School met den Bijbel, Onze vacatures, Centraal Weekblad, Gereformeerd weekblad e.a. |
|
|