| |
| |
| |
Christiaan Stapelkamp
(Loenen, 2 maart 1879-Groningen, 31 januari 1961)
In het mooie, landelijke Loenen werd Chr. Stapelkamp geboren in een eenvoudig gezin. Als opgroeiende jongen zwierf hij veel rond over het stille, ruime veenland met zijn kleurige fauna. Het volksgeloof kende aan vele planten geneeskrachtige waarde toe, waarvoor de leerzuchtige muloleerling grote belangstelling bleek te hebben. Toen reeds moet hij veel materiaal hebben verzameld voor zijn latere artikelen over volksgeneeskunde. De nabijheid van de Loosdrechtse plassen bood hem gelegenheid op het water zijn ontspanning te zoeken en nog heel veel jaren bleef hij hartstochtelijk de zeilsport beoefenen; op het Paterswoldse meer kende later ieder de man met de witte zeilpet, die bij de stevigste bries zijn boot over het meer liet kruisen, om even zijn pedagogische problemen te laten verwaaien. Want in overleg met de meester was besloten de knappe leerling tot onderwijzer op te laten leiden.
Op 4 maart 1897 behaalde hij de akte L.O. en op 1 juni werd hij benoemd tot onderwijzer te Aalsmeer aan de school voor Christelijk lager onderwijs van de bekende meester Roosjen. Toch bleef hij niet lang in het bloemendorp. Per 1 augustus 1898 kreeg hij de benoeming aan de Christelijke school te Breukelen. Meester had misschien vernomen, dat men in Rotterdam plannen maakte voor de opening van een christelijke H.B.S. en er dus behoefte zou komen aan christelijke leraren. Hier kwam een nieuw perspectief en de jonge onderwijzer ging studeren voor een middelbare bevoegdheid. In 1904 behaalde hij de akte M.O. Nederlands en Geschiedenis. De eerste Christelijke H.B.S. in Nederland was te Rotterdam in 1901 gestart met een eerste klas en kreeg in 1905 een volledige 5 jarige cursus. De jonge Stapelkamp solliciteerde en werd per 1 sept. 1905 benoemd tot leraar in Nederlands en Geschiedenis, een der weinige volledig bevoegden, die onder de bezielende leiding van Dr. Reitsma het bestaansrecht van Christelijk Middelbaar Onderwijs moesten aantonen. De moeilijkheden waren vele, de salariëring zeer gering. Het duurde tot 1910 voor er een tweede school voor Chr. M.O. kon worden geopend; in 1916 waren er vijf. De leraren vonden de tijd al rijp zich te gaan organiseren. Op 29 december 1916 kwamen ruim 20 leraren bijeen en richtten op de ‘Vereeniging van Leeraren bij het Christelijk Middelbaar Onderwijs.’ Stapelkamp was een van hen. Hij was geen organisatieman, maar wel een zeer principieel Christelijk docent;
| |
| |
hij werd natuurlijk lid van de vereniging, maar aanvaardde nooit een bestuursfunctie. Het leraarschap en de studie namen al zijn tijd in beslag.
Spoedig na zijn benoeming te Rotterdam bemerkte hij dat er behoefte bestond aan eigen uitgaven voor het C.M.O. van christelijke schrijvers uit het verleden. Tussen 1907 en 1912 verschenen van zijn hand vier tekstuitgaven in de Pantheonreeks, drie daarvan waren gecommentarieerde gedichten van da Costa, een van Bilderdijk's drama ‘Floris de Vijfde.’ Behalve een zeer uitvoerige inleiding op de erop volgende tekst, namen de verklarende aantekeningen een grote plaats in. Reeds in deze schooluitgaven toonde Stapelkamp zich een hartstochtelijk speurder op de terreinen van woordvorm en woordbetekenis en de geschiedenis. Hij liet niets aan de fantasie van zijn lezers over, verklaarde de moeilijkheden en voegde alles toe, wat een bepaald woord of een lastige constructie kon verduidelijken. Zijn eerste publicatie, da Costa's De slag bij Nieuwport bevat een inleiding van 20 bldz., het gedicht zelf is 24 bldz. lang, terwijl de aantekeningen in heel kleine letter gezet 46 bldz. beslaan. Dat dit niet voortsproot uit de overdreven ijver van de beginneling, maar bij zijn aard hoorde, bewijst bv. de uitgave van da Costa's Aan Nederland in de Lente van 1844 en De Stem des Heeren, in 1934 als no. 171 verschenen in de vergrote editie van het klassiek Letterkundig Pantheon. De beide gedichten vragen samen 12 bldz. de inleidingen 11 bldz. en de aantekeningen in gewone letter 38 bldz. Het ‘woord’ met zijn wisselende vormen en betekenissen heeft hem in zijn greep, hij laat niet los als hij een ‘bijzonderheid’ bespeurt, alvorens hij deze verklaard heeft.
In 1909 werd hij vast medewerker van het onderwijsblad ‘School met den Bijbel’ waarin hij o.a. populaire artikeltjes schreef over de Reinaert, maar blijkbaar lag dit hem niet, want een ijverig medewerker werd hij niet. Wanneer hij later af en toe eens een artikeltje plaatste in de christelijke theologische-, literaire- en algemene tijdschriften ging het over verouderde woorden in belijdenisgeschriften of formulieren. Dit speuren naar verouderde woorden bracht hem er waarschijnlijk later toe een tweetal christelijke dichters uit de 16e en 17e eeuw, in de christelijke middelbare school te introduceren. Als ‘Zonnebloem-boekje’ verscheen in 1926 een bloemlezing uit de Geestelijke poëzie van Jac. Revius en in 1948 in de Lyceum Herdrukken een Bloemlezing uit Psalmen en Lofzangen van Marnix van St. Aldegonde. Deze schooluitgaven zijn betrekkelijk klein van omvang en lieten geen breedvoerige woordverklaringen toe. Dit wilde niet zeggen, dat Stapelkamp er geen diepgaande
| |
| |
studie van had gemaakt. Vooral Revius trok hem aan, niet alleen wegens zijn prachtige sonnetten en andere diepgelovige gedichten, maar ook om de Saksische inslag van de taal. Met de moderne Saksische dialecten was hij inmiddels van dichtbij betrokken geraakt.
Toen in 1917 de eerste Christelijke H.B.S. in het Noorden des lands, te Groningen, werd geopend vond het Bestuur de 38-jarige Stapelkamp bereid, de leiding ervan te aanvaarden. De school begon met twee eerste klassen in een gedeeltelijk tot school omgebouwd huis, dat tevens voorlopig de woning werd van de directeur. De school werd een streekschool, daar zij haar leerlingen betrok uit de gehele provincie en soms zelfs van daarbuiten, en de directeur werd wel gedwongen zich van het Saksische dialect van zijn leerlingen op de hoogte te stellen. Het lag niet in zijn aard dit oppervlakkig te doen, maar hij maakte studie ervan. Steeds was hij, omringd door tal van woordenboeken, bezig aantekeningen te maken, hoewel publicaties uitbleven. Hij hoogte het gevonden materiaal op voor later. Slechts twee schooluitgaven en één artikeltje in een geïllustreerd weekblad publiceerde hij in de jaren tussen 1912 en 1938. Het waren jaren van studie geweest. En dan in eens gaat er als het ware een sluis open en worden enkele tientallen artikeltjes in tal van tijdschriften geplaatst. Zelfs de oorlog houdt nauwelijks de stroom tegen. Tal van moeilijke woorden en plantennamen in verband met volksgeloof en volksgeneeskunde worden uitvoerig besproken. Het is niet mogelijk ze alle te noemen; een verwijzing naar de tijdschriften, waarin de belangstellenden ze kunnen vinden moet hier volstaan. Hij wilde publiceren en dat zal ook de oorzaak zijn geweest, dat hij zelfs in ‘Saxo-Frisia’ een plaats zocht, toen andere tijdschriften gedurende de jaren der bezetting geheel of gedeeltelijk ophielden te bestaan.
Na de oorlog, sinds 1946, vloeide de stroom weer sneller, zelfs buitenlandse tijdschiften namen zijn artikelen op. De bezettingsjaren waren Stapelkamp niet zonder pijn voorbij gegaan. Het mooie schoolgebouw, dat hij in 1923 had betrokken, werd door de overweldigers in 1942 bezet. Lange onderduikperioden onderbraken de toch al reeds in verschillende gebouwen zo goed mogelijk gegeven lessen. Deze afbraak van het onderwijs was een triest einde van een 47 jarige eervolle loopbaan bij het Chr. lager en middelbaar onderwijs. In 1944 werd hij pensioengerechtigd en liet Stapelkamp de regeling van het zozeer verstoorde schoolwerk aan jongere krachten over.
Deze droeve jaren hebben een grote betekenis gekregen voor Stapel- | |
| |
kamp als taalkenner. De langdurige onderduikverblijven in Friesland brachten hem in nauw contact met de Friese taal, die hij voordien nauwelijks kende. Taal en literatuur trokken hem aan en sindsdien kwam hij er niet meer los van. Hij maakte nog af wat hij in de oorlogsjaren op touw had gezet, o.a. in 1947 de ‘Nederlandse beeldencyclopedie,’ een typisch boekje, waarin de woorden ‘verklaard’ werden door tekeningetjes; het beleefde twee drukken. In 1948 volgde de laatste schooluitgave, een bloemlezing uit de gedichten van Marnix van St. Aldegonde. Tot deze periode moet ook worden gerekend de in 1952 met steun van Z.W.O. uitgegeven uitvoerige Revius-Studiën. In 1926 had hij een bloemlezing uit Revius' Geestelijke poëzie uitgegeven, sindsdien was de grote uitgave van W.A.P. Smit verschenen en nu bundelde Stapelkamp zijn aantekeningen, reeds gedeeltelijk in tijdschriften gepubliceerd, in een apart boekwerk. Een werkwijze die hij later bleef volgen.
Hij had nu zijn handen vrij en voldoende tijd ter beschikking om zijn Friese studies uit te werken. In het tijdschrift ‘It Beaken’ plaatste hij woordverklaringen. Zijn werk werd spoedig op prijs gesteld. Hij werd benoemd tot lid van de Fryske Akademie en deze wijdde nr. 4 van Jeargang XI, july 1949, van haar Meidielingen, als Earefrissel foar de Hear Chr. Stapelkamp op syn 70e jierdei fan De Grinzer Rounte.
De zeventigjarige blaakte van werklust. In 1952 gaf hij met Mej. Dr. Dien Simonides uit De Fryske gedichten van Eelke Meinerts. De poëtische prestatie van de Kalvinistische schoolmeester-voorzanger-boer Meinerts, die van 1732 tot 1810 leefde, is zeker niet groots. Maar hij was een goed kenner van het 18e eeuwse Fries en gebruikte veel oudere Friese woorden. En hierom was het de beide uitgevers vooral te doen. Het is opmerkelijk, dat de Utrechtenaar Stapelkamp, zo spoedig en zo grondig zich heeft kunnen inwerken in de Friese taal. Dat het boek geschreven werd in het Fries is te danken aan zijn medewerkster Mej. Simonides, zijn leerlinge en collega. Stapelkamp liet de Friese schoolmeester nog niet los. In twee estrikken, uitgegeven door het Frysk Ynstitút aan de R.U. te Grins gaf hij de twee welkomstgedichten uit, geschreven naar aanleiding van de bezoeken van Prins Willem V aan Friesland, in de jaren 1773 en 1777. Het commentaar is weer heel uitvoerig, zoals we dat van hem gewend zijn. Van het gedicht Volle Geluk geeft hij de tekst van de 1e en 2e dr. naast elkaar met het oog op de spellingverandering. Uit een liedboekje van 1686, Stichtelijk Sangprieel drukte Stapelkamp drie Friese psalmen af van de predikant Vitus Ringers, over wie J.J. Kalma
| |
| |
en J.H. Brouwer tezamen met Stapelkamp een Estrik uitgaven in 1954. Hij noemde daarin reeds ter vergelijking, de psalmbewerkingen van Althuysen en van Gysbert Japicx, met welke beide dichters hij reeds lang bezig was.
Bij het klimmen der jaren werkte hij intensief door. Het Fries had hem geheel te pakken. Bij de bestudering van Jan Althuysen's gedichten vond hij ook veertien verzen van diens vader Symen Jansen. Hoewel de verzen vrij onbeduidend zijn, achtte hij een heruitgave gewettigd wegens hun betekenis voor de middelfriese linguistiek. In 1955 werden ze gepubliceerd in een Estrik, weer zeer uitvoerig van aantekeningen voorzien. In 1957 verschijnt dan het boek, dat zo lange tijd zijn werkkracht heeft opgeëist, Hôndert Psalmen fin David mey dy tyien Geboden byrymme trog Jan Althuysen.
Een subsidie van de Nederlandse Organisatie voor zuiver wetenschappelijk onderzoek maakte de uitgave mogelijk van dit boekwerk van ruim 600 bldz. De 100 Psalmen van Althuysen (1715-1763) zijn literair niet zo goed als die van Gysbert Japicx, maar zijn toch van groot belang èn om de 18e eeuwse Friese taalvormen èn omdat zij met de 50 psalmen van Gysbert Japicx een volledige Friese psalmberijming aan het kerkvolk schonken. Op het eerste gezicht lijkt het, alsof Stapelkamp afweek van zijn gewone werkwijze en de aantekeningen niet meer zo overvloedig en uitvoerig liet zijn. Maar hij had allang gemerkt, dat het boek te omvangrijk zou worden als hij alles erin opnam. Vele aantekeningen had hij daarom met andere woordverklaringen, reeds gepubliceerd in twee estrikken Frisiana. Zo kwamen de psalmen, voorzien van voetnoten, beter tot hun recht en ging er niets verloren van het enorme speurwerk vastgelegd in de taalkundig-exegetische aantekeningen. Zijn grote belangstelling voor Kalvinistische psalmberijmingen en de studie besteed aan Althuysen, hadden hem natuurlijk in aanraking gebracht met het werk van de grote 17e eeuwse Friese dichter Gijsbert Japicx (1603-1666).
In 1936 was een moderne uitgave verschenen van het eerste deel van Gijsbert Japicx' werken, verzorgd door Brouwer, Haantjes en Sipma. Stapelkamp heeft dat deel doorgewerkt en er honderden aantekeningen bij gemaakt ‘als een bijdrage tot de nadere bestudering van 's dichters oeuvre.’ Als sluitstuk van zijn arbeid voor de Friese taalkunde, verschenen ze gebundeld in vier Estrikken, tezamen ruim 500 foliobladzijden omvattend.
| |
| |
De bijna 80-jarige auteur voelde zich dankbaar, dat hij al dit werk had kunnen afmaken. Hij had eraan gewerkt, gedreven door de wetenschappelijke overtuiging, dat zijn arbeid waarde kon hebben, misschien niet direct zichtbaar, maar als dienstbetoon aan latere werkers. En zeker zal de Friese taalbeweging erkentelijk blijven voor het onverpoosde speurwerk van de Utrechtse taalvorser, die een groot kenner was geworden van een taal, die hij niet sprak of schreef. Nog enkele jaren waren hem beschoren van betrekkelijk goede gezondheid. Hij bleef helder van geest, maar waagde zich niet meer aan inspannende studie. Op een koude zaterdagmorgen, 4 februari 1961, werd de oud-directeur vanuit de aula van zijn vroegere H.B.S. ten grave gebracht. En daar bij de groeve werd herdacht het baanbrekend werk dat hij heeft verricht voor het Christelijk Middelbaar Onderwijs in Groningen en het hele noorden van ons land.
H. SMILDE
| |
Lijst van geschriften
In her Klassiek Letterkundig Pantheon, W.J. Thieme & Cie Zutphen verschenen als schooluitgaven: 1907 Mr. Isaäc da Costa: De slag bij Nieuwpoort; da Costa: Hagar 1944; da Costa: Vijf en twintig jaren 19192; da Costa: Aan Nederland in de Lente van 1844 en De Stem des Heeren 1934; Mr. Willem Bilderdijk: Floris de Vijfde 1912.
1926 Jac. Revius: Geestelijke Poëzie, De Waelburgh Blaricum.
1948 Marnix van St. Aldegonde: Bloemlezing uit Psalmen en Lofzangen. Wolters-Groningen.
| |
Andere uitgaven:
1947 | Chr. Stapelkamp: Nederlandsche beeldencyclopedie, Kok-Kampen |
1952 | Dr. D. Simonides en Chr. Stapelkamp: De Fryske Gedichten fan Eelke Meinerts ut de jierren 1779-1783. Magnus-Rige. Teksten ut de Fryske Schriftekennisse. Utjown fan de Fryske Akademy nr. 6, Fa. A.J. Osinga-Boalsert Estrikken. Rige lytse Teksten en Stúdzjes op it gebiet fan de Fryske Filology, formânnichfâldige op it Frysk Ynstitút oan de R.U. to Grins: |
1952 | Nûmer I: Blijdschips Betjoeginge tro Eelke Meinderts |
1953 | Nûmer III: Eelke Meinderts, Volle Gelok e.s.f. biwurke fan Chr. Stapelkamp |
1954 | Nûmer V: Vitus Ringers. Bldz. 13-34 Chr. Stapelkamp: Drie Friese Psalmen |
1955 | Nûmer VIII: Chr. Stapelkamp, Frisiaca |
1955 | Nûmer X: De Friese Gedichten van Symen J. Althuysen. Met inleiding en aantekeningen door Chr. Stapelkamp |
1956 | Nûmer XVI: Chr. Stapelkamp, Frisiaca II |
1957 | Nûmer XXIV: Stapelkamp, Aantekeningen op Gysbert Japicx' Friesche Herder |
1958 | Nûmer XXVI: Aantekeningen op Gysbert Japicx' ‘Hijmmelsch Harpluwd’ van Chr. Stapelkamp |
1958 | Nûmer XXVII: Aantekeningen op Gysbert Japicx, Psalmberijming III |
1959 | Nûmer XXIX: Aantekeningen op Gysbert Japicx' Psalmberijming, dl. IV, met algemeen Register op Estrikken XXIV, XXVI, XXVII en XXIX |
| |
| |
1954 | Chr. Stapelkamp: Revius-Studiën. Aantekeningen bij de religieuse poëzie van Jacobus Revius. Van Gorcum Assen |
1957 | Hôndert Psalmen fin David mey dy Tyien Geboden, byrymme trog Jan Althuysen. Met inleiding, aantekeningen en index verborum uitgegeven door Chr. Stapelkamp. Laverman N.V. Drachten |
| |
Tijdschriftartikelen.
Het is ondoenlijk alle artikelen op te noemen, geschreven op het gebied van woordverklaring en volksgeneeskunde. We volstaan ermee de jaargangen te noemen van de tijdschriften, waarin ze werden opgenomen waarschijnlijk nog onvolledig. School met den Bijbel 1909; Ons Tijdschrift 1909; Op den Uitkijk 1925; Geref. Theologisch Tijdschrift 1938, 1939, 1944; C.G.M.O. 1938, 1947; De Levende Natuur 1938-'39; In Weer en Wind 1939; Volkskunde 1939, 1956; Eigen Volk 1939; De Natuur 1941; Org. v.d. Chr. Ver. v. Natuur-en Geneesk. 1941; Saxo-Frisia 1940, '41, '42; Nw. Taalgids 1944, '46, '47, '48, '49, '50, '51, '52, '53, '57; It Beaken 1947, '48, '50, '51, '52, '53, '54, '55, '56; Leuvense Bijdragen 1947, '48, '49, '50, '52; Ts Nd. T. en Letk. 1947, '48, '49, '50, '53; Groningen 1947, '48; English Studies 1946, '47, '51; Fryske Jierboek 1946; Ts. v. Gesch. en Folklore v.h. Prov. Best. v. Antwerpen 1948; Taal en Tongval 1950, '51, '52, Niederdeutsche Mitteilungen 1946 '48; Driemaandelijkse Bladen 1951, '54, '56; Herba 1952; Pharm. Weekblad 1950; Us Wurk 1959.
|
|