gedeeltelijk kunnen schrijven, maar ook die torso verdient te worden uitgegeven.
Sipma beheerste het gehele veld der frisistiek, al ging zijn voorkeur duidelijk uit naar de taalkunde in al haar facetten. Belangrijk zijn zijn tekstuitgaven; hoezeer hij zich rekenschap had gegeven van de methodiek blijkt uit de uitvoerige inleiding op de ‘Eerste Emsinger Codex’ (1943). Voor de studie van het Oudfries zijn de drie delen ‘Oudfriesche Oorkonden’ (1927-'41) van onschatbare betekenis. Maar ook het Middelfries (waarmee bedoeld wordt het Fries van ± 1550-1800) had zijn belangstelling, zoals blijkt uit een aantal tekstuitgaven. Niet minder geldt dit voor de dialectologie: als onderwijzer verzamelde hij al veel materiaal en hij heeft in menig tijdschriftartikel het resultaat van zijn onderzoekingen op dit gebied neergelegd. En ongetwijfeld had hij een voorkeur voor namenstudie; naast de algemene publicaties zoëven al genoemd staan weer een aantal tijdschriftartikelen over speciale kwesties. Sipma, die tot op hoge ouderdom over een benijdenswaardige physieke en geestelijke kracht en frisheid beschikte, heeft zich ook intensief bezig gehouden met de, door hem betwijfelde, invloed van de angelsaksische invasie en met de friese runen. Merkwaardig was ook zijn grote openheid voor nieuwe taalkundige opvattingen; hij mocht een zekere scepsis bewaren ten opzichte van de structurele taalkunde, hij nam er wel degelijk kennis van en men ziet duidelijk de overgang van de phonetische opvattingen in zijn ‘Phonology’ van 1913 naar de phonologische in ‘Ta it Frysk’ (1948-'49).
Naast zijn werkzaamheid als docent en man van wetenschap moet zijn arbeid als bestuurder en organisator worden genoemd: hij nam zeer actief deel aan de opbouw van de leeszaal in Sneek, hij was voorzitter van ‘De Jongfryske Mienskip’, die een merkwaardige vernieuwing in de Friese beweging tot stand bracht, hij was hoofdredacteur van tijdschriften als ‘De Weitsrop’ (een onderwijs-tijdschrift) en ‘It Heitelân’ (weekblad van 1919-'26, daarna maandblad), hij was de organisator en eerste voorzitter van ‘De Fryske Akademy’ (sedert 1938). Overal was hij een stuwende kracht, een man van initiatief, die met zijn aanstekelijk optimisme ook anderen tot activiteit wist aan te sporen.
Sipma was allerminst een schrijftafelgeleerde, hoeveel voortreffelijks ook uit zijn pen gekomen is. Hij nam volop deel aan het maatschappelijk leven. Ook zijn hobbies (muziek, schilderen, eierenzoeken en zeilen) bewijzen zijn veelzijdigheid. Hij was een markante en tegelijk charmante