| |
| |
| |
Pieter Noordeloos
(Grootebroek, 12 juni 1887 - Lutjebroek, 2 juli 1962)
Pieter Noordeloos werd 12 juni 1887 geboren te Grootebroek als zoon van Meindert Noordeloos en Dina Maria van Slot en gedoopt in de katholieke kerk aldaar. Zijn humaniora deed hij op het Gymnasium der Paters Minderbroeders (Franciscanen) te Venray, waar hij zich van alle vakken het meest voor geschiedenis interesseerde. In 1906 trad hij in het noviciaat der Jesuiëten te Mariëndaal bij Grave, doch hij keerde weldra terug naar zijn geliefd West-Friesland en vond in zijn geboorteplaats een betrekking als volontair op het gemeentehuis. Daar kreeg hij de gelegenheid kennis te maken met de ongeveer 140 oude oorkonden en andere geschriften, betrekking hebbende op de ‘stede van Broek’. Hij begreep al spoedig, dat hij palaeografie moest studeren, wilde hij de inhoud van die oude stukken kennen. Tevens begon hij in Amsterdam zich voor te bereiden om eens gemeentesecretaris te worden. Inderdaad werd hij dit in 1912 en diende hij de gemeente als zodanig veertig jaren lang. In al die jaren leerde hij de geschiedenis van zijn gewest kennen als niemand voor hem. Van die kennis deelde hij steeds, mondeling en schriftelijk op gulle wijze mede, getuige de uitvoerige bibliografie, ons welwillend verstrekt door zijn zoon, de heer P. Noordeloos te Lutjebroek. Onder dankzegging laten wij deze na dit kort levensbericht afdrukken.
Vooral de kerkgeschiedenis van West-Friesland en van het bisdom Haarlem trok hem aan. Daarom onderzocht hij de geschiedenis van de Martelaren van Alkmaar, vijf Minderbroeders, 24 juni 1572 te Enkhuizen opgehangen. Voor de kerkelijke rechtbank te Amsterdam, waar het diocesaan proces gevoerd werd ter voorbereiding van een eventuele zaligverklaring, legde Noordeloos zijn getuigenis af. Hij heeft nog veel moeite gedaan om de juiste begraafplaats van deze martelaren terug te vinden, doch is daarin niet geheel geslaagd.
Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in een degelijke bijdrage van de Collectanea Franciscana Neerlandica (1933) en in een dagbladartikel (Onze Courant, 5 dec. 1933). Typerend voor zijn locaalpatriotisme is, dat hij genoemde Minderbroeders betitelt als ‘Martelaren van Enkhuizen’. Verder wijdde hij zijn aandacht aan andere figuren uit de tijd der Hervorming, zoals Maarten Donk, de laatste pastoor van de Nieuwe Kerk te Amsterdam, en aan de martelaar Cornelius Musius, rector van
| |
| |
het Sint Aagten-klooster te Delft, aan wie hij een grondige publicatie wijdde (1952).
In verband met zijn studies over de tijd der Hervorming staan ook zijn artikelen over de naasting der kerken en zijn boek ‘De restitutie der kerken in den Franschen tijd’, welk werk door het Nuyensfonds bekroond werd. Doch niet alleen de Spaanse tijd en de naasting der kerken, ook de eerste tijd van de geloofsprediking in ons land intrigeerde hem. Dikwijls vroeg hij: Wie heeft eigenlijk West-Friesland bekeerd? Een definitief antwoord kon ook Noordeloos niet geven, maar zijn gedachten gingen uit naar Werenfried, van wiens naam oudere schrijvers de naam Wervershoof afleidden, doch ten onrechte. Typerend is weer, dat hij onder de oude geloofsverkondigers juist de martelaren beschreef: de beide Ewalden, S. Frederik van Utrecht en S. Oswald, ‘de milde koning’ en martelaar, voor wie reeds Willibrord verering had.
Het onderwerp echter, dat hem het meest aan het hart lag, was Sint Antonius Abt, de kluizenaar van Egypte. Alles wilde hij over hem weten en bekend maken, zijn leven, de legende over hem, de folklore, de ikonografie, de cultus. Hij kwam er niet over uitgepraat, zelfs in de kring van zijn gezin, dat zo echt met hem mee leefde, sprak hij over zijn studies of over andere onderwerpen, waarvoor zijn grote kinderen zich wel interesseerden. Hoe kwam Noordeloos eigenlijk aan die Antoniusstudie?
Misschien was het een dissertatie, waarin Antonius Abt de Patroon voor verloren zaken genoemd werd, in plaats van Antonius van Padua. Deze naamgenoot heeft wel zeker veel van de Egyptische Abt geërfd, maar of tot deze erfenis ook het patrocinium over verloren zaken gaat, was niet zo evident. Noordeloos zou dat wel eens uitzoeken en hoe gaat het? Van het een komt het ander. Hij strekte zijn navorsingen uit tot Frankrijk, Italië en kwam ten slotte in Egypte terecht, het geboorteland van de grote Kluizenaar. Een berg materiaal bracht Noordeloos mee voor een groot werk, dat echter niet gereed gekomen is, al ligt er veel van het eerste deel gereed voor publicatie. Een en ander is ook gedrukt. Zelfs de taal werd erin betrokken: ‘Le modèle latin de la vie brève de saint Antoine’. Voor het Thijmgenootschap sprak Noordeloos over S. Antonius de Grote in de literatuur (1956) en hij voerde het woord bij de opening van een S. Antoniustentoonstelling in Sint-Antonis (N.-B.) in 1958. De Analecta Bollandiana namen graag artikelen van hem op over Antonius de Kluizenaar.
| |
| |
In Utrecht vond Noordeloos in het Rijksarchief rekeningen van de Proost van West-Friesland, die aan het Domkapittel item zoveel moest betalen voor de prediking van de Antonius-aflaat. Misschien is dit wel het startpunt voor zijn Antoniusstudie geworden. In ieder geval is onze West-Fries de autoriteit geworden op dit gebied. Daarom werd zijn werk ondersteund door de Organisatie voor Z.W.O.
Het Thijm-Genootschap koos hem tot secretaris van de Patrociniacommissie, die belast was met het onderzoek naar de Kerkpatronen in ons land. De secretaris bracht daartoe alle kerken en hun titelheiligen op fiches, een taai en geduldeisend werk, dat onze hagiograaf met zijn West-Friese kalmte en doorzettingsvermogen tot een goed einde bracht.
Ons medelid werd ook in het bestuur gekozen van het Historisch Genootschap Oud-West-Friesland en het Archief van Nederlandse Kerkgeschiedenis nam hem op in de redactie.
De regering erkende zijn verdiensten door hem te benoemen tot ridder in de orde van Oranje Nassau, zeer tot vreugde van zijn vrouw en kinderen en kleinkinderen. De achterkleinkinderen zullen er nog niet veel van begrepen hebben, maar zij waren op het feest en bij de 75ste verjaardag, 12 juni 1962. Toen bleek nog eens duidelijk, hoe deze goede mens en godsdienstig gelovige door honderden werd geëerd en bemind, en geacht door allen, die deze eenvoudige en bescheiden geleerde gekend hebben.
WILLIBRORD LAMPEN
| |
Lijst van geschriften
1927 | Het St. Elisabeth en Convent-Weeshuis der Stede Grootebrioek. Haarlemsche Bijdragen XLV, 294-320; XLVI (1928) 1-48; XLVII (1931); 242-272. |
1929 | Herinneringen aan Outger Jacobsz van Grootebroek. Westfrieslands Oud en Nieuw III, 135-142. |
1930 | Uit de geschiedenis der Stede Grootebroek. Westfrieslands Oud en Nieuw IV, 22-35. |
1930 | Het Raadhuis van Grootebroek. 's-Gravenhage; 19 blz. Uitgegeven bij gelegenheid van de opening van het nieuwe raadhuis 13 febr. 1931. |
1932 | De Proosdij van West-Friesland. Haarlemsche Bijdragen XLIX, 41-111; 281-295 (1933). |
1932 | De geschiedenis der Stede Grootebroek. Goord. 25 bl. |
1933 | De plaats der marteling en begrafenis van Alkmaars martelaren. Collectanea Franciscana Neerlandica III; 2de deel 's:Hertogenbisch. 37 blz. |
1933 | Heffing van precariën in West-Friesland. Haarl. Bijdr. L, 415-446; LI (1934) 145-209. |
1936 | Naasting der kerken te Alkmaar. Haarl. Bijdr. LIII, 111-136. |
| |
| |
1937 | De restitutie der kerken in den Franschen tijd. Nijmegen-Utrecht. 524 blz. Bekroond antwoord op een prijsvraag van het Nuijensfonds. |
1937 | De houding van de apostolische vicaris A. van Alphen ten opzichte van het in gebruik nemen der genaaste kerken. Bossche Bijdragen XIX, 1-98. |
1937 | De doorvoering van de hervorming in Drenthe. Historisch Tijdschrift XVI, 5-57; 151-186. |
1938 | Leekenapostelen tijdens de hervorming. Haarl. Bijdr. LV, 133-148. |
1939 | Naasting van kerken te Amsterdam in 1808. Haarl. Bijdr. LVII, 52-111. |
1939 | Mariavereering in de geschiedenis. Een en ander over O.L. Vrouw van Hoorn en andere Maria-devoties. Hoorn. 45 blz. |
1940 | De eerste geloofsverkondigers in West-Friesland. Geert Groote Gen. nr. 595. 78 blz. |
1942 | La Translation de S. Antoine en Dauphiné. Analecta Bollandiana LX, 68-81. |
1942 | De kleeding der Antonianen. Het Gildeboek XXV, 14-77. |
1943 | Une histoire latine de S. Antoine. La légende de Patras. Analecta Bollandiana LXI, 211-250. |
1946 | Het St. Elisabethen Convent-Weeshuis der Stede Grootebroek. Heiloo. 182 blz. |
1946 | Visrechten in de polder De Grote Slagh (Het Grootslag 14e-20e eeuw). Westfrieslands Oud en Nieuw XVIII, 198-243. |
1946 | Kloosterlingen in West-Friesland tot 1345: I De Benedictijnen van Egmond; II Friesche kloosterlingen. Haarlemsche Bijdragen LXI 43-60. Feestbundel opgedragen aan Mgr. J.C. van der Loos. |
1946 | Geschiedenis van de polder Het Grootslag. Heiloo 219 blz. In samenwerking met Joh. Morsink. Illustr. J.A., L. en T. Schrijnder. |
1948 | 17 Januarie: De Heilige kluizenaar, Antonius. 18 Juli: De heilige Frederik van Utrecht. 5 Aug.: De heilige Oswald. 14 Aug.: De heiligen Wigbert, Werenfried, Ewald en Ewald, in: Met de heiligen het jaar rond. Bussum. Iste druk I; 101-108; III, 87-91; 168-172; 202-212; 2de druk 1954: I, 76-81; II, 62-65; 118-121; 145-149. |
1948 | Pastoor Maarten Donk. Utrecht I: 1505-1567. 112 blz. II: 1567-1590. 125 blz. (in de serie Batavia sacra, Hoofdstukken uit de Vaderlandse Kerkgeschiedenis). |
1949 | Gilden in West-Friesland. Westfrieslands Oud en Nieuw XIX; 56-78. |
1949 | Enige gegevens over de broederschappen van St. Antonius. Miscellanea Mgr. Dr. P.J.M. van Gils. Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg LXXXV, 2de stuk 477-499. |
1949 | Afkoop van het onderhoud der kerken door het domein. Bossche Bijdragen XIX, 239-328. |
1949 | Veilingsvereniging De Tuinbouw. Gedenkboek van haar 60-jarig bestaan. 249 blz. |
1949 | Cornelis Musius, pater van St. Agatha te Delft; humanist, priester, martelaar. Utrecht 1955, 328 blz. (in de serie Batavia sacra). |
1955 | De zeemansgids van Jan Gerrytsen van Encusen. Westfrieslands Oud en Nieuw XXII, 105-118. |
1956 | Een bijdrage tot de verklaring van enkele topo- en hydroniemen. Mededelingen van de veren. van Naamkunde te Leuven en de commissie van Naamkunde te Amsterdam, 101-104. |
1956 | St. Antonius de Grote in de literatuur. Annalen van het Thijm-Gen. XL, 294-317. |
1956 | Een bijdrage tot de geschiedenis van de Commanderie van St. Antonius te Maastricht. Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg XVII-XVIII, 153-254. |
| |
| |
1956 | St. Antonius de Grote. 11 blz. Inleiding ter gelegenheid van de St. Antonius tentoonstelling te St. Antonis in 1957. |
1957 | De ontwikkeling van de vrijheid en de stedelijke jurisdictie van Hoorn. Westfrieslands Oud en Nieuw XXIV, 5-33. |
1957 | Vondel en Hoorn. Westfrieslands Oud en Nieuw XXIV, 26-89. |
1959 | West-Friesland en zijn landzegels. Westfrieslands Oud en Nieuw XXVI, 5-17. |
1959 | Heerlijkheden in West-Friesland. id. 51-100. |
1959 | Antoniana. Archief voor de Geschiedenis van de Kath. Kerk in Nederl. I, 27-107. |
1960 | Purmerend - van vissershaven tot volwaardige stad - in vogelvlucht. Westfrieslands Oud en Nieuw XXVII, 5-22. |
1960 | Begin en eerste ontwikkeling der zaadteelt en zaadhandel in oostelijk Drechterland. Westfrieslands Oud en Nieuw XXVLL, 102-113. |
1960 | Enigenburg-Nuwendoorn-Westfriese Oudheden LII, Westfrieslands Oud en Nieuw XXVII, 133-147. |
1960 | Fugitieve personen in West-Friesland, Edam en Monnikendam. Varia uit tien eeuwen Nederlandse Kerkgeschiedenis, Utrecht 203-222. Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, II, 73-92. |
1960 | Twee Uitlopers van het patronaatsrecht in Schagen na de hervorming. Varia uit tien eeuwen Nederlandse Kerkgeschiedenis Utrecht, 239-242. Archief voor de geschiedenis van de Kath. Kerk in Nederland, II, 109-112. |
1960 | Waar ligt de plaats, welke in de rekeningen van de grafelijkheid van Holland, Deek of Diek wordt genoemd? Mededelingen van de Ver. van Naamkunde te Leuven en de Commissie van Naamkunde te Amsterdam XXXVI (1960) 63-80. |
1961 | Uit de Kloostergeschiedenis van Hoorn, Het fraterhuis (1385-1429). Archief voor de geschiedenis van de Kath. Kerk in Nederland III, 162-184. |
1962 | Le modèle latin de la vie brève de S. Antoine en Français. Revue Bénédictine, XXII, 138-149. |
Verder verschenen kleinere bijdragen; in Onze Courant van 19 dec. 1927, 8 sept. 1928, 6 oct. 1928 (e.v.), 29 maart 1929, 11 mei 1929, 19 april 1930, 9 dec. 1930, 6 mei (e.v.) 1932, 5 dec. 1933, 24 juli 1934; in Studia Catholica 5 (1929); in De Nieuwe Eeuw 28 aug. 1930, 20 november 1930, 12 april 1932; in Haarlemsche Bijdragen XLVII (1931), L (1933), LII (1935); in de Maasbode, de Zondangscourant 6 aug. 1933; in het Gildeboek XXIV (1941), XXV (1942); in Westfrienslands Oud en Nieuw XVIII (1946), XXIII (1956), XXV (1958), XXVI (1959); in het Noord-Holl. Dagblad 26 aug. 1955, feestnummer Hoorn 500 jaar stad 26 juni-13 juli 1957, 13 oct. 1961; in Aegyptiac Christianae III, nrl. Cairo 1957; in La voce del Nilo XVI, Cairo.
|
|