Amsterdam en voor menig toneelkunstenaar is deze aantrekkingskracht gebleven.
Het feit, dat Paul Huf in één schouwburg onder wisselende leiding zijn vorm als acteur heeft gevonden, zijn vak tot in de finesses door de praktijk heeft geleerd, is mogelijkerwijs als verklaring aan te voeren voor de opmerkelijke omstandigheid, dat hij, met behoud van zijn nimmer weg te cijferen persoonlijkheid, de ontwikkeling van de speeltrant in zijn lange carrière kon blijven volgen. De grondslag van zijn kunnen is gelegd bij Verkade, maar evenzeer bij Royaards, die na Verkades vertrek naar Engeland, in 1920 de directie van de Koninklijke Vereeniging overnam tot 1924. In dat jaar wordt Huf geëngageerd bij het Vereenigd Tooneel onder leiding van Eduard Verkade en D. Verbeek. Deze periode duurt tot 1930, waarna een seizoen volgt (1930-1931) bij het Amsterdamsch Tooneel onder Verkade en Albert van Dalsum. Tijdens het seizoen 1931-1932 is Huf lid van het Gezelschap Verkade, dat dan het Rika Hopper Theater in de hoofdstad bespeelt. Het volgend seizoen treedt Huf toe tot de leiding van dit gezelschap.
De werkzaamheden van het Gezelschap Verkade werden in 1933 onder leiding van Paul Huf, Frits van Dijk, Johan de Meester en Hans van Meerten overgenomen door het Groot-Nederlandsch Tooneel. Deze groep verdween in 1935 en in dat jaar gaat Huf naar de Amsterdamsche Tooneelvereeniging onder leiding van Albert van Dalsum en A. Defresne, die hun werk, dat in één seizoen bij het Oost-Nederlandsch Tooneel in Arnhem gestrand was, op het Leidse Plein voortzetten.
Daar zal Paul Huf blijven tot de Duitse bezetting hem in geweten het optreden in het openbaar onmogelijk maakt. Na de oorlog staat zijn naam op het tableau de la troupe van de Stichting ‘Amsterdamsch Rotterdamsch Tooneelgezelschap’ (S.T.A.R.T.), daarna van het Amsterdamsch Tooneel Gezelschap (A.T.G.), toen eerstgenoemde stichting in 1947 werd ontbonden. Het A.T.G. heeft tot 1953 bestaan. Sindsdien is Paul Huf de Amsterdamse Stadsschouwburg tot zijn dood trouw gebleven als lid van de Nederlandse Comedie, welke gezelschap het A.T.G. in 1953 als vaste bespeler van de Stadsschouwburg opvolgde onder leiding van Johan de Meester, Han Bentz van den Berg en Guus Oster.
Dit overzicht van Hufs topografisch stabiele, artistiek uiterst gevarieerde werkterrein - de namen Verkade, Royaards, van Dalsum, Defresne, den Meester en Bentz van den Berg roepen even zovele beginselen en