Later, bij het emeritaat van Logeman, zou hij trouwens met de cursussen ‘Filologische oefeningen: partim, Engels’ en ‘De grondige verklaring van Engelse schrijvers: partim, moderne’ worden belast, cursussen die voorheen door Logeman worden gedoceerd.
Zijn bedrijvigheid als hoogleraar in het Engels belette niet dat hij ook op het gebied van het vergelijkend literatuur-onderzoek werkzaam was en hiermee werd bij de uitbreiding van zijn leeropdracht rekening gehouden. Van 1933 af doceerde hij de licentiaatscursus ‘Geschiedenis der moderne letterkunden’, en van 1945 af, als opvolger van August Vermeylen, de candidatuurcursus ‘Inleiding tot de Geschiedenis der voornaamste moderne letterkunden’.
De wetenschappelijke geschriften van Franz De Backer zijn uiterst gevarieerd en een groot deel van zijn belangstelling ging naar de literaire produktie van eigen land en volk. Een weinig gekende maar merkwaardige bijdrage van hem is ‘De zoogezegde invloed van John Donne op Constantijn Huygens’, die verscheen in het Album J. Vercoullie in 1927. Hierin betoogde hij, in tegenstelling tot de gangbare thesis van H. Eymael, dat Huygens geenszins als een discipel van de grootste Engelse ‘metaphysical poet’ kan beschouwd worden. In latere jaren, tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de bezetting van het land door de Duitsers zwaar op hem woog, wijdde hij zich met Dr. G. Dudok aan het bezorgen van een nieuwe uitgave van de Shakespeare-vertaling door Burgersdijk (1941-1946).
Maar Franz De Backer was niet alleen een fijnzinnig literatuurkenner, hij was tevens een scheppend kunstenaar. Hij debuteerde in 1913 met een verzameling vertellingen, Bloeikens, die zowel op het stuk van stijl als van taal geheel de stempel van hun tijd dragen en die dan ook voor ons gevoel minder geslaagd moeten genoemd worden. Een hogere vlucht nam de roman Het Dochterken van Rubens (1922), maar het hoogtepunt van zijn literaire schepping is ongetwijfeld zijn roman Longinus (1934), die meer dan eens werd herdrukt. Hierin heeft Franz De Backer getuigenis afgelegd van het schrijnend leed dat de oorlog in hem had teweeggebracht en niemand minder dan August Vermeylen heeft van dit boek gezegd dat het bijna geen literatuur meer is. ‘Ge voelt’ - zo schrijft Vermeylen - ‘dat de schrijver, na lange jaren die helse visioenen, in zich te hebben gedragen, zich daarvan heeft moeten bevrijden, onweerstaanbaar’.
Als docent muntte Franz De Backer uit door de omvang van zijn