| |
| |
| |
Alexander Sizoo
(Gorinchem, 23 mei 1889 - Amsterdam, 12 november 1961)
Gesproten uit een Hugenoten-geslacht (de naam werd verbasterd uit Ciseaux; het familiewapen vertoont een schaar) werd Alexander Sizoo te Gorinchem geboren als zoon van Alexander en Anna Henriette van Breda. Zijn vader, boekbinder-uitgever, verloor hij op 16-jarige leeftijd; zijn moeder, een zeer ontwikkelde vrouw, heeft op zijn vorming grote invloed gehad. Na de lagere school afgelopen te hebben bezocht hij 1901-1907 het Stedelijk Gymnasium te Gorinchem; aan de jaren, daar doorgebracht, behield hij steeds dankbare herinneringen. Die golden inzonderheid drie leraren, vooral twee classici: Dr J. Berlage en de rector Dr G. van Helbergen, daarnaast de leraar voor Nederlands, R.K. Kuipers. Zelf schreef hij eens: ‘De liefde voor talen en letterkunde was reeds in mij gewekt door mijn Moeder, die niet alleen de drie moderne talen vloeiend sprak, maar bovendien de akte Middelbaar Duits bezat en die voor Frans bezeten zou hebben, ware zij niet door ziekte verhinderd geweest, aan het examen deel te nemen. Door haar huwelijk was ze er niet toe gekomen dat examen nog af te leggen. Zij wekte dus in mij de liefde voor de moderne, in het bijzonder de Duitse litteratuur. Evenwel het onderwijs van de Heren Berlage en van Hellbergen leidde mij in de richting der klassieke talen. Berlage was vooral de aestheticus, die zijn leerlingen ook in aanraking bracht met de klassieke beeldhouwkunst; van Helbergen, een weliswaar soms zonderling paedagoog, bekoorde door zijn keurige vertalingen van de Latijnse auteurs, in het bijzonder van Tacitus’.
Na het in 1907 afgelegd eindexamen stond Sizoo voor de vraag, welke studierichting hij kiezen zou. Gelijk velen voor en na hem aarzelde hij enige tijd tussen de Nederlandse en de klassieke letteren, maar tenslotte koos hij voor de laatste. Hij liet zich inschrijven aan de Vrije Universiteit te Amsterdam waar de geleerde Latinist J. Woltjer de meeste invloed op hem had. Toch bevredigde de studie hem slechts ten dele. Geen wonder: het was in de dagen, dat de klassieke filologie een krisis doormaakte; meer en meer gingen de ogen open voor het noodlottig eenzijdige van een beoefening der filologie, die zich in vele gevallen placht te onderscheiden door een star formalisme, de klassieke auteurs beschouwde als een rijke bron voor tekstkritiek, en, voorzover men toch zich rekenschap trachtte te geven van hun culturele waarde, daaraan een
| |
| |
blijvend normatieve betekenis toekende. De weerstand tegen zulke opvattingen werd steeds sterker, maar in het universitair onderwijs was daarvan nog weinig te bespeuren. De veelzijdige belangstelling, die Sizoo altijd gekenmerkt heeft, ja, ook de humor, die hem nooit verliet, maken het begrijpelijk, dat ook hij reeds in zijn studententijd niet zelden innerlijk in opstand kwam.
Hoewel hij reeds dadelijk nij zijn candidaatsexamen leraar werd aan het Chr. Gymnasium te den Haag (sept. 1910), en een jaar later aan het Chr. Gymnasium te Arnhem, legde hij toch in zes jaar het doctoraal examen af en huwde 12 aug. 1913 mejuffrouw P.A. Timmerman. Vóór dit heuglijk feit had hij veel lief en weinig leed doorgemaakt. Zijn leraarschap was voor hem, de geboren paedagoog, een nooit opdrogende bron van vreugde èn plezier, en niet alleen voor hem, maar ook - hoe kan het anders? - voor zijn leerlingen. In Arnhem waren wij collega's; van die tijd dateert onze vriendschap, en de herinneringen daaraan zouden enkel zonnig zijn, als niet de eerste wereldoorlog uitgebroken was, en hij op 1 aug. 1914 gemobiliseerd was, als dienstplichtig kader-reservist bij het 3e regiment vestingartillerie te Gorinchem, waarbij hij het niet verder bracht dan tot de rang van reserve-sergeant, doordat hij een aanstelling tot 2e luitenant van de hand wees, uit vrees, dat hierdoor zijn diensttijd verlengd zou worden. Gelukkig voor hem en zijn gezin, maar ook voor de school, kreeg hij na een jaar onbepaald verlof, en kon zich nu wijden aan het schrijven van zijn dissertatie.
Het onderwerp, dat hij voor zijn proefschrift koos, typeert hem: ‘De Plutarchi qui fertur de liberis educandis libello’, m.a.w. een studie betreffende het enige geschrift uit de klassieke Oudheid, dat geheel aan de opvoeding gewijd is en ons volledig bewaard is gebleven (althans wanneer men afziet van het bekende werk van Quintilianus, dat toch allereerst over de rhetorische opleiding handelt). En niet minder typerend zijn twee van de stellingen, die hij aan zijn dissertatie toevoegde, nl. XVII: ‘De ethisch-vormende waarde van het gymnasiale onderwijs, waarop in den laatsten tijd naast het propaedeutische element zoo sterk de nadruk gelegd wordt, zoeke men - voor zoover de klassieke talen aangaat, - niet overwegend in de keuze der te lezen auteurs, maar vooral in de wijze van behandeling’, en XVIII: ‘Vooral voor het Christelijk gymnasiaal onderwijs als zoodanig is het toe te juichen, dat de klassicistische opvatting van de oudheid heeft moeten plaats
| |
| |
maken voor de historische beschouwing’. In de eerste van deze beide stellingen spreekt de docent, die zijn leerlingen geen stenen voor brood wil geven; in de tweede beluistert men daarnaast ook de stem van de man ‘issu de Calvin’, voor wien de historische richting ook de mogelijkheid biedt, antiek humanisme en christelijke levenshouding met elkaar te confronteren. De promotie vond plaats op 12 april 1918.
In 1921 aanvaardde de jonge doctor de functie van conrector der gymnasiumafdeling van het Chr. Lyceum te Hilversum. Daar werkte hij ongeveer twaalf jaar, en bleef zo lang die school trouw, ondanks het feit, dat hem achtereenvolgens aangeboden werd het rectoraat van het Geref. Gymnasium te Kampen, het Chr. Lyceum te Bandoeng en het Geref. Gymnasium te Leeuwarden, tevens het conrectoraat van de Carpentier Altingstichting te Batavia en van het Chr. Gymnasium te den Haag. Ook het variërend karakter van deze aanbiedingen zegt iets van zijn persoonlijkheid: het bewijst, hoezeer er wederzijdse hoogachting èn wederzijds begrip bestond tussen deze integere figuur, die zijn calvinistische beginselen steeds trouw bleef, en anderen, die in religiosis tot andere schakeringen behoorden. Trouwens, daarvan getuigt ook - in nog wijder zin - het feit, dat hij in 1924 secretaris werd, en later onder-voorzitter, van het Genootschap van Leraren aan Nederlandse Gymnasiën, daarna ook secretaris der Vereniging van Rectoren en Conrectoren in Nederland. Eerstgenoemd genootschap benoemde hem op grond van zijn verdiensten tot erelid.
Het was tijdens dit verblijf te Hilversum, dat Sizoo zich in het bijzonder ging toeleggen op de studie van Augustinus, en zich ging ontwikkelen tot een van onze beste kenners, zo niet de beste, van de grote kerkvader. Uit die tijd dateren, naast enkele kleinere Augustiniana, zijn vertaling van de Confessiones, die in 1949 haar zesde druk beleefde, en zijn boek ‘Het leven van Augustinus’. Bovendien gaf hij een vertaling van Calvijns Institutie, in drie kloeke delen; daarnaast talrijke, grotendeels populariserende artikelen in dagblad en tijdschrift (o.a. in De Reformatie, Stemmen des Tijds, Geref. Theol. Tijdschrift, De Standaard, Tijdschr. voor Geschiedenis, Revue des Études Latines, Rheinisches Museum für Philologie, Mnemosyne en Hermeneus), geschriften die getuigen van een bijna onuitputtelijke werkkracht. Maar ook van iets anders. Velen hebben zich wel eens verwonderd, dat in Sizoo's omvangrijke arbeid als publicist het werk van zuiver wetenschappelijke aard een betrekkelijk zo bescheiden plaats innam. Nu moet men zich in de eerste
| |
| |
plaats hoeden voor een onbillijk oordeel. Een verantwoorde vertaling b.v. van Augustinus vereist veel voorstudie, en daaraan heeft het in dit geval niet ontbroken. Maar wat belangrijker is: Sizoo schreef uit innerlijke drang; hij vertelde niet in woord en geschrift over onderwerpen uit de antieke cultuur, omdat hij nu eenmaal de klassieke filologie als zijn studievak gekozen had, maar omdat hij het niet laten kon, anderen deelgenoot te maken van de rijkdommen, die hij daar gevonden had. Ten dele richtte hij zich daarbij tot de wijde wereld, ten dele en met zekere voorkeur tot hen, met wie hij zich eens geestes wist. En dat wel, om hen ervan te doordringen, ten eerste, hoe uiterst belangrijk kennis van de antieke cultuur moet geacht worden voor een recht verstaan van de denk- en schrijfvormen der vertegenwoordigers van het oudste Christendom; ten tweede - los daarvan - hoe boeiend en dikwijls verrassend het is, onze geestelijke voorouders van tweeduizend jaar en langer geleden zich te zien bezinnen op het wezen van het goede en schone, op begrippen van sociale rechtvaardigheid en humaniteit en daarin aanleiding te vinden tot kritiek op zichzelf en op de moderne maatschappij, ondanks alle vooruitgang.
Op 24 maart 1933 aanvaardde Sizoo het ambt van hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam met een rede over ‘Augustinus' werk over de Christelijke wetenschap’. De taakverdeling met zijn naaste collega en oud-leermeester, Prof. Dr. R.H. Woltjer, was niet de meest gebruikelijke aan de Nederlandse universiteiten: de scheidingslijn liep niet tussen enerzijds de Griekse, anderzijds de Latijnse taal en litteratuur, maar tussen de klassieke en de na-klassieke periode van beide, zodat Sizoo het na-klassieke Grieks èn het na-klassieke Latijn te behandelen kreeg. Deze taakverdeling, zeker niet minder logisch dan de traditionele, was voor de jonge professor bijzonder aantrekkelijk: ze stelde hem immers in staat, wanneer hij christelijke auteurs behandelde, daaruit een geheel vrije keuze te doen. Tot zijn emeritaat in 1959 heeft hij zijn ambt met ere bekleed; daarna doceerde hij nog het Vulgair Latijn tot zijn overlijden. Zeer velen heeft hij opgeleid voor het leraarschap op een wijze, waarvoor zij hem altijd dankbaar zullen blijven; ik stel mij voor, dat de figuur van hun leermeester hun niet zelden voor de geest zal staan, zowel bij de voorbereiding thuis als bij het onderwijs in de klas. Velen ook heeft hij gevormd tot wetenschappelijke onderzoekers; het aantal dissertaties, onder zijn leiding bewerkt, is aanzienlijk.
Een lange reeks van jaren wist Sizoo, dat hij een rustig leven leiden
| |
| |
moest en elke spanning moest trachten te vermijden. Aan dat voorschrift hield hij zich trouw; rustig ook naar de geest, zonder angst. Men kan versteld staan als men ziet, wat hij onder deze omstandigheden gedaan en geschreven heeft. De titels van zijn voornaamste geschriften vindt de lezer na dit artikel opgesomd; hier zij alleen nog eens gewezen op de veelzijdigheid van zijn belangstelling en op zijn gave, boeiend te schrijven voor lezers van allerlei schakering, dank zij vooral zijn frisse en dikwijls verrassende kijk op samenhangen tussen klassieke cultuur en Christendom, tussen Oudheid en moderne tijd.
Nog onverwacht, maar volkomen bereid, werd hij van zijn post opgeroepen op 12 november 1961.
H. WAGENVOORT
| |
Voornaamste geschriften
1918 | De Plutarchi qui fertur de liberis educandis libello, diss. A'dam. V.U. |
1928 | Augustinus' Belijdenissen, uit het Latijn vertaald en ingeleid, Delft. |
1929 | Het leven van Augustinus, Delft. |
1931/2 | Johannes Calvijn, Institutie, uit het Latijn vertaald, Delft, 3 dln.; 6e druk, 1949. |
1932 | Bloemlezing uit Christelijke Latijnse schrijvers, serie ‘Antieke Cultuur’, Groningen. |
1939 | Augustinus' Confessiones, Latijnse tekst met vertaling en inleiding, Delft, 2e druk 1948. |
1939 | Augustinus over het Credo, het Enchiridion en andere geschriften over het Apostolisch Symbool (samen met Dr G.C. Berkouwer), Kampen, z.j. |
1943 | Uten met Augustinus, Baarn. |
1946 | De antieke Wereld en het Nieuwe Testament, Kampen; 3e druk 1951. (Duitse vertaling: Die antike Welt und das Neue Testament, door Gerhard Timmer en F.W. Gerhard-Schneider, Konstanz, 1955). |
1947 | Augustinus over den Staat, Kampen. |
1947 | Toelichting op Augustinus Belijdenissen, Delft. |
1947 | S. Aureli Augustini libros de fide spe caritate sive enchiridion, de catechizandis rudibus (editie), den Haag. |
1949 | Uit de wereld van het Nieuwe Testament, Kampen, 2e druk, 1955. |
1951 | Geschiedenis der Oud-christelijke Latijnse Letterkunde (V.U.B. 2e reeks no 31), Haarlem. |
1951 | Herleefd verleden. Schetsen uit het dagelijkse leven van 2000 jaar geleden. Kampen, 2e druk, 1958. |
1952 | Geschiedenis der Oud-christelijke Griekse Letterkunde (V.U.B. 2e reeks no. 40), Haarlem. |
1952 | Het oude Christendom in zijn verhouding tot de antieke cultuur (in reeks ‘Fundamenta’), Amsterdam. |
1952 | Christenen in de antieke wereld, Kampen. |
1954 | Levende woorden van Augustinus, Kampen. |
1957 | Augustinus' leven en werken, Kampen. |
1961 | Ook u spreekt Grieks en Latijn, Kampen. |
1961 | Techniek in de Oudheid, Kampen. |
1962 | Reizen en trekken in de Oudheid, Kampen. |
|
|