Het schijnt altijd wel een natuurlijke dwang in me te zijn geweest, maar mijn talent was niet heel groot en mijn luiheid... neen, lui was ik niet, maar van de hak op de tak springerig. Ik heb altijd mijn vlagen gehad:
Maandenlang muziek. Eerst piano, daarna zang en piano. Orgel en op het laatst nog viool.
Plotseling moe daarvan, even stoppen.
Weken en maanden tekenen, waterverf, olieverf.
Dan weer een tijd: schrijven, gedichten, verhalen.
Eindeloos veel gelegenheidsgedichten voor kooruitvoerringen in het Haagse Diaconessenhuis, waar ik lang werkte.
Dan weken achter elkaar: naaien, borduren, breien, haken.
Dan weer een bevlieging om te tuinieren, te zagen.
Neen, lui niet, maar als ik een man geweest was, zou ik wel gewerkt hebben in één baan?
Ik denk: dikwijls veranderd.
Een mens is maar een vreemde combinatie en soms denk ik wel eens: is het einddoel al dat leed waard?...’
Want leed bleef haar niet bespaard. Ze leefde intens mee met haar beide zoons en deelde hun moeilijkheden.
In haar boeken, ook al zijn die voor kinderen geschreven, gaat ze het verdriet niet uit de weg:
‘Een mens hét zijn narigheid en een mens hét zijn plezier en wat van die twee een mens het liefste hét, daar wordt niet naar gevraagd,’ zegt moeder Populier tegen haar dochtertje in - de Kinderen van Kees Populier -, een van haar beste kinderboeken.
Ze trok zich graag terug, als ze schreef.
Toen er na de oorlog in het huis van haar zoon, waar zij en haar man een paar kamers konden betrekken, maar weinig rustige ruimte voor haar schrijfwerk overbleef, vond ze op een kwekerij in een grote broeikas een hoekje, waar ze een tafel en een stoel mocht neerzetten. Een ideale plek voor deze natuurmens, die zich thuis voelde tussen bloemen en planten.
Ze wandelde graag en zette intussen diepzinnige gesprekken op, vol aandacht voor de mening van haar partner.
Ze bestudeerde graag de menselijke ziel. Om die nog beter te begrijpen, verdiepte ze zich in de astrologie.
Ze was een religieuse vrouw, wier geloof een rustpunt vond in de theosofie.