terecht; het was immers op zijn aandrang dat men de stadsontwikkeling aan de overkant ging zoeken, om de steeds verdere aantasting van de Veluwezoom tegen te gaan en tevens voor de oude stadskern een centrale ligging te handhaven. De opzet is gelukt, zij het met vertraging. Hoe het behoud van het natuurschoon hem ter harte ging kan men in zijn boek ‘Twee Ambtsketens’ (1952) nalezen, waar hij spreekt over het behoud van Zypendaal.
Twee ambtsketens - na die van Arnhem die van 's-Gravenhage (1934-'40 en 1945-'46). Aan de roep naar de residentie mocht hij uiteraard geen weerstand bieden. Uit de gedeeltelijke autobiografie welke het genoemde boek inhoudt zou men afleiden, dat Arnhem over het algemeen zijn gelukkiger tijd is geweest. Minder gecompliceerd zeker; de Haagse burgemeester is belast met tal van verplichtingen waarvan De Monchy zich zeker conscientieus heeft gekweten, maar die niet in de eerste plaats zijn liefde, zijn hart zullen hebben gehad. Niet dat het herinneringsboek een uitstalling van grieven inhoudt, verre vandaar; aan dat soort mémoires zou hij niet meedoen; niemand hoeft zich door de lektuur ervan gekwetst te voelen, ook waar hij met afkeuring spreekt b.v. over diegenen die zo weinig begrip toonden voor het behoud van Zorgvliet.
Tegen het eind van zijn ambtelijk leven zagen we De Monchy eens in de krant getypeerd als iemand die, hoog gestegen als hij was, gewoon over straat liep en het niet nodig vond zich altijd in een slee te laten rondrijden. Ander trekje: de vele redevoeringen die hij had te houden stelde hij bijna altijd zelf op. Hij zuchtte er wel eens onder, maar kon er toch niet toe komen hierin de meer en meer begane weg te volgen. Zo sprak hij wel uit ervaring toen hij eens opmerkte, dat een burgemeester de meeste lagere-schoolvakken wel vergeten kon: schrijven hoefde hij niet meer, lezen eigenlijk evenmin, voor rekenen had hij ook zijn mensen, maar Nederlandse taal, ja, dàt vak had hij nog wel eens nodig. Het blijkt uit de verzorgde vorm van al zijn uitingen; het rechtvaardigt tevens zijn lidmaatschap van onze Maatschappij.
Met dat schrijven, lezen en rekenen viel het overigens ook nogal mee. Het bleek tijdens zijn gedwongen rust (1940-1945); hij was bij de Duitsers al ras onwelgevallig, omdat hij demonstratief het felicitatieregister op Prins Bernhard's geboortedag ging tekenen (29 juni 1940). Deze tijd gebruikte hij onder meer voor de bewerking van ‘Het Nederlandsche Provincierecht’ (1947), een gezaghebbend boek, dat o.a. voor