bestuursfunkties en andere funkties in het studieapparaat van de Nederlandse provincie van de Dominikanen, maar een bespreking hiervan valt buiten het karakter van dit levensbericht. We zullen ook een aantal andere funkties van deze bedrijvige mens op bestuursgebied en op ander terrein intra ordinem onbesproken laten en vermelden daarom alleen dat hij vanaf 1926 tot zijn dood archivaris van de Nederlandse Dominikanenprovincie was, van 1924-1933 bibliothekaris van het klooster in Zwolle, en kroniekschrijver in het Zwolse en Nijmeegse klooster.
Ofschoon het voornaamste gebied van zijn aktiviteiten binnenordelijk lag, bewoog hij zich ook zeer druk buiten de kloostermuren, met een ontelbaar aantal relaties en met bijwonning van vrijwel alle vergaderingen van het Historisch Genootschap, de Wetenschappelijke Vereniging, de Görrisverein, het Thymgenootschap enz. Hier horen ook bij een bestuurslidmaatschap van ‘Overyssels regt en geschiedenis’, het tot lid gekozen worden van de Maatschappij in 1947 en het gekommitteerde zijn voor h.b.s. gedurende enige jaren. Toch was wat buiten de kloostermuren werd gepresteerd weer op de eerste plaats kerkelijke aangelegenheid, zoals het als historikus zitting nemen in kerkelijke rechtskolleges. Ook hiervan zal ik niet veel vermelden om de redenen die boven zijn aangegeven, maar vermeldenswaard is dat hij een belangrijke rol speelde in het officiële kerkelijk onderzoek naar het deugdenleven van de in een Duits gevangenenkamp om het leven gekomen Prof. Dr. Titus Brandsma.
Zijn publikaties illustreren het zojuist geschetste levensbeeld. Een ‘Lijst van Publicaties’, die bij de zestigste verjaardag van deze bezige, overal honing verzamelende en stuifmeel verspreidende werkbij door vrienden werd uitgegeven, verschaft bijna 400 nummers. De meest waardevolle studies van deze enorme voorraad kleingoed vormen de voortzetting van de pioniersarbeid van G.A. Meijer O.P. De Dominikanenprovincie in Nederland is voortgekomen uit de zgn. ‘staties’. In de tijd van de Calvinistische onderdrukking bleven dappere paters meestal op de plaatsen waar vroeger kloosters waren geweest ondergronds hun werk voortzetten. Uit die arbeid ontstonden de ‘staties’ en daaruit de parochies en kloosters. De statiepaters speelden ook een rol in de Jansenistische beroeringen. Pater Meijer is begonnen de historische dokumenten van dit tijdperk samen te vatten en Dr. Lambermond heeft in zijn publikaties op dat pionierswerk voortgebouwd. Omdat