| |
| |
| |
Anna van Gogh-Kaulbach
(Velsen, 31 december 1869 - Haarlem, 28 januari 1960)
Het ligt voor de hand, dat het overzien van een lang, in dit geval zelfs zeer lang leven een aantal gevarieerde aspecten te zien kan geven. Er zijn mensen die in een enkel aards bestaan 'n twee of drie levens lijken te hebben saamgebundeld van zo uiteenlopende aard en inhoud, dat deze onderling door nauwelijks een andere band verbonden schijnen dan door de persoonlijkheid van hun drager.
Niet aldus het negentigjarig leven van Anna van Gogh-Kaulbach. Wat de beschouwer hiervan bovenal treft is de vaste eenheid die, bij alle wisselingen, dit leven heeft gekenmerkt, een eenheid die misschien het kortst is te karakteriseren met de aanduiding: overgave aan een taak. Want door al wat aan menselijke belevingen: huwelijk en moederschap, sociale belangstellingen en vriendschappen dit vrouwenleven mocht vervullen, loopt van het prille begin tot het verre einde onafgebroken en onverzwakt, als een alles bindende draad, de door aard en aanleg dwingend opgelegde taak van de literaire werkzaamheid. Een werkzaamheid van zeker driekwart eeuw, want de schrijflust ontwaakte al vroeg.
Op 31 december 1869 werd Anna Maria Kaulbach te Velsen geboren. Haar vader Franz Ludwig Eduard Kaulbach (wiens vader zich als Nederlander had laten naturaliseren) was daar arts. Haar moeder Helena Maria Cornelia van Reijn stamde af van naar Nederland uitgeweken Hugenoten. Velsen was toen nog een landelijk dorp. Anna genoot, zoals zij getuigt in haar ‘Herinneringen’, gepubliceerd in het Haarlems Dagblad, (zeven nummers: 23 november-28 december 1957, waaraan wij een en ander ontlenen) van het meerijden op de verre tochten de uitgebreide buitenpraktijk in, van het buitenleven in nauw contact met de natuur en van een genegen omgang met dieren. Factoren dit alles, die stellig het hunne zullen hebben bijgedragen tot de heldere evenwichtigheid van haar aard, zoals wij die uit haar werk kennen. Dat in haar omgang met de dorpskinderen uiteraard niet op stand gelet werd, heeft de schrijfster later als een zegen gewaardeerd.
Het leed bleef den huize Kaulbach niet bespaard: achter elkaar verloren de ouders zes kinderen kort na de geboorte. ‘Ik alleen bleef in leven,’ schijft zij, ‘en het lijkt wel alsof het lot, dat aan mijn broertjes en zusjes de nodige levenskracht had onthouden, er mij een dubbele portie van had toebedeeld.’ Bovendien werd op vijfendertigjarige
| |
| |
leeftijd de moeder blind, een leed, waarin de ouders het nu nog maar ‘enig kind’ niet meer dan onvermijdelijk hebben betrokken en waaronder de moeder haar opgewekte aard niet verloor.
Op haar zevende jaar werd zij leerlinge van de meisjesschool te Beverwijk. Een aardige noot uit dat schoolleven vormde haar herinnering aan de feestjes, waar de meisjes door de mannelijke jeugd werden onthaald op toneelvoorstellingen, waarbij Willem Royaards, die toen met zijn moeder en zusters in Beverwijk woonde, zijn talent al demonstreerde.
Tot de vrienden van haar ouders behoorde ook F. Domela Nieuwenhuis, toen nog Luthers predikant te Beverwijk, en het lijkt niet onwaarschijnlijk dat iets van het sociale bewustzijn dat in de gesprekken zal hebben doorgeklonken, niet geheel zal zijn voorbijgegaan aan de jonge Anna, die van sociaal bewustzijn in haar leven en haar werk later duidelijk blijk zou geven.
Zes jaar later verhuisde zij van de Beverwijkse school naar de meisjes-H.B.S. te Haarlem en kwam er in de tweede klas. Het was in deze Haarlemse schooljaren (waarin zij o.m. een gedegen kennis met Vondel maakte) dat de drang om haar ervaringen en fantasieën neer te schrijven bezit van haar nam. Maar zij hield dit nog strikt voor zichzelf. Vooral schrijven voor het toneel lokte haar. Zij gewaagt in haar ‘herinneringen’ van de weerstanden bij pers en Toneelgezelschappen tegen het stuk van eigen bodem en noemt als uitzondering De Nederlandsche Tooneelvereeniging, onder Ternooy Apèl en Van der Horst, die behalve stukken van Heyermans en Ina Boudier-Bakker, later ook háar toneelspel ‘Eigen Haard’ enige tijd on het repertoire hadden.
Na haar schooltijd riep haar thuis een taak naast haar moeder, maar het schrijven werd daarom niet verwaarloosd. Na nog een toneelstuk ging het de kant van de bellettrie op: in ‘Nederland’ (toenmalig redacteur Van Loghem, zich noemende ‘Fiora della Neve’) verscheen een eerste novelle; ook ‘Elseviers Maandschrift’, geredigeerd door Herman Robbers, publiceerde er enige en Robbers gaf haar aanmoediging en critiek.
In 1892, twee en twintig jaar oud, ontmoette Anna Kaulbach de man met wiens leven het hare tot aan zijn verscheiden in 1934 zou samengaan, Willem van Gogh, neef van Vincent. Hij was bollenkweker; liefde voor de kunst trok hem later naar de kunsthandel. Zij trouwden in 1899, vestigden zich in Lisse, waar in 1900 hun eerste zoon, Eduard, en in
| |
| |
1902 Willem Daniël geboren werden, later te Sassenheim, waar hun beide dochters: Magdalena in 1903 en Maria Cornelia in 1905 het levenslicht zagen.
Intussen was in 1894 haar eerste roman ‘Albert Overberg’ verschenen onder het pseudoniem Wilhelmina Reynbach.
Anna Kaulbach stond in die tijd met haar gehele ontvankelijkheid in de sterke sociale stromingen, die het laatste decennium van de 19e eeuw beroerden: socialisme, vrouwenkiesrecht, geheelonthouding, vegetarisme, anti-militairisme. In de literatuur het realisme en naturalisme, die het gingen winnen van het individualisme van de Tachtigers. Dat een vitale, gevoelige en ontvankelijke natuur als die van Anna Kaulbach dit niet slechts zou ondergaan, doch ook de behoefte zou gevoelen te getuigen is begrijpelijk. Haar onder haar meisjesnaam verschenen roman ‘Levensdoel’ gaf daarvan blijk, waarbij, meer dan de literatuur het sociaal ideaal gebaat was met het jonge élan. Dat haar openstaan voor de sociale leuzen en overtuigingen, die haar tijd vervulden, voor haar heel wat meer betekenden dan een abstract ideaal: een door hart en verstand beleden menselijke noodzaak, bewees haar in Lisse geschreven, in 1905 verschenen roman ‘Rika’, de geschiedenis van het proletariërskind uit de bollenstreek, een boek dat ook literair volwaardig was, zij 't dat haar stijl hier nog de invloed van '80 droeg, waarvan zij zich echter al spoedig losmaakte.
Het echtpaar Van Gogh was intussen bevriend geraakt met Israel Querido, over wie Anna van Gogh-Kaulbach met grote waardering voor mens en werk schrijft en van wie zij in haar ‘Herinneringen’ een bijzonder levendig en scherp getekend portret tekent. (‘Evenmin als in zijn werk legde hij zich in de omgang met mensen enige beperking op.’) Zij erkent voor haar werk veel aan zijn critiek gehad te hebben, maar weet zich welbewust geweerd te hebben tegen invloeden op haar stijl.
In 1906 verhuisde het echtpaar Van Gogh van Sassenheim naar Haarlem. Het kon niet uitblijven dat de wrijving tussen de twee grote, ieder de gehele mens opeisende taken: de zorg voor het gezin, voor de kinderen vooral, en de concentratie op de literaire arbeid, zich voelbaar maken moest. Dat zij de door het talent haar opgelegde taak nooit verzaken zou, moet wel van meet af voor haar hebben vastgestaan; te goed voorvoelde zij ook de onvoldaanheid, die dit verzaken haar zou hebben gegeven: ‘een onvoldaan mens kan geen opgewekte moeder
| |
| |
zijn’, tekent zij met heldere nuchtere zelfkennis aan, en de omstandigheden hebben haar niet tegengewerkt om de elkaar weerstrevende eisen te verzoenen. Hoezeer het dilemma haar intussen toch in beslag genomen moet hebben - hoe zou het ook anders kunnen! - voelen wij in de roman ‘Moeder’ (1909), die een beeld geeft van het verscheurde leven, waartoe 't bij een aldus naar twee kanten getrokken vrouw kan komen en de noodlottige gevolgen die deze niet opgeloste situatie teweegbrengen kan. (Het boek beleefde 25 drukken). Bijna twintig jaar later, in 1928, toen haar kinderen al volwassen waren, heeft zij nog eens aan dit probleem van de werkende vrouw en moeder gestalte gegeven in haar roman ‘Het brandende hart’. Huwelijk en moederschap blijken intussen wel de kern te vormen van haar werk, hoeveel zich daaromheen nog mocht verwezenlijken.
In 1909 werd aan het echtpaar Van Gogh de jongste zoon Henri, geboren. Een jaar later trof hen een groot leed door de dood van hun oudste dochtertje, toen zeven jaar oud. Deze afscheuring gaf de schrijfster een bij alle eenvoud bezield proza in de pen; het werd onder de titel ‘In memoriam’ opgenomen in een bij P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam verschenen bundel ‘Impromptu's’.
Dat Anna van Gogh-Kaulbach met haar open oog voor de sociale kanten van alle mensenwerk en -leven niet draalde met lid te worden van de in 1905 opgerichte Vereniging van Letterkundigen, is begrijpelijk. Uit wat zij memoreert aangaande de bedrijvigheden van deze vakvereniging van de schrijvers blijkt alweer haar levendige belangstelling voor de sociale kant óók van het schrijversschap.
Hoezeer steeds het Toneel haar genegenheid is blijven behouden spreekt uit haar uitvoerige en ter zake kundige beschouwingen daarover gedurende de jaren tot aan de eerste Wereldoorlog (Haarlems Dagblad 7, 14 en 21 december '57), waarmee zij een beknopt doch helder beeld geeft van het toneelleven dier dagen. Bij het uitbreken van die oorlog stelde het Haarlems Dagblad haar aan als toneelverslaggeefster in de plaats van J.B. Schuil, die als reserverofficier onder de wapenen was geroepen, een taak die haar veel voldoening schonk.
Nog voor het einde van de oorlog verscheen, in 1917, ‘Jet-Lie’, een historische roman spelend in de jaren onmiddellijk voorafgaand aan de Franse revolutie. Het historische verhaal blijft een uitzondering in het oeuvre van Anna van Gogh-Kaulbach. Maar het is begrijpelijk dat zij, met haar diepe belangstelling voor het maatschappelijk en sociaal
| |
| |
bestel, de blik richtte op wat Frankrijks heftigst bewogen periode, zijn worsteling om nieuwe levensvormen, worden ging. En ook hoe 't een mensenkind van Nederlandse origine - Jet-Lie was de dochter van de dichter Willem van Haren - daarin verging.
In 1919 verhuisde het gezin naar Arnhem, waar de ontmoeting met een principiële dienstweigeraar uit de eerste Wereldoorlog haar inspireerde tot haar roman ‘De hooge Toren’, opnieuw een bewijs hoe het op de bres staan voor een zedelijke overtuiging hart en hoofd bij haar in beweging kon zetten.
Met de verhuizing in 1924 naar Amsterdam ging voor de schrijfster een lang gekoesterde wens in vervulling. De reeks van haar romans groeide; ‘Menschen in 't huwelijk’ werd in het Deens en Zweeds vertaald. De stroom van het werk ging door.
In 1934 kwam voor de schrijfster de diep ingrijpende verandering: haar man ontviel haar. Het is kenmerkend voor de diepe verwevenheid van schrijfsterschap en mens-zijn, dat karakteristiek was voor deze vrouw, dat zij in het laatste nummer van haar ‘Herinneringen’ met deze simpele mededeling haar levensoverzicht als 't ware afsluit, hoeveel er daarna nog komen mocht. Het leven ging verder, het werk ging verder. Wel gewaagt zij nog van haar reis in 1937/'38 naar wat toen nog Nederlands Indië was - haar zoon was arts in Makassar. Maar zij zou de heldere realiste als hoedanig wij haar kennen, niet geweest zijn, ware niet haar verrukking om wat zij op Bali en Java vond aan schoonheid van natuur en mensenwerk overschaduwd geworden door haar afschuw voor wat zij ontdekte aan onmenswaardige arbeidsvoorwaarden.
Heldere realiste - zeer stellig was zij dit; de diep grijpende veranderingen in de werkelijkheid, ook van de menselijke verhoudingen konden haar niet ontgaan. Een kwart-eeuw verschil in de omgang tussen moeders en kinderen vinden wij b.v. bij een vergelijking tussen de romans ‘Moeder’ (1909) en ‘Wij zoeken’ (1933).
Werkelijkheidszin, liefde voor de mens, sociale overtuiging - toch is met dit alles de mens nog niet volledig getekend. Juist de tegenpool van die werkelijkheidszin: het bevroeden van, het tasten naar een andere werkelijkheid, onzichtbaar achter de zichtbare, vormt nog het sluitstuk. Enkele van haar boeken ontlenen aan deze geïnteresseerdheid in metafisische problemen hun ontstaan: ‘Frank en de Dood’, ‘Schaduwkinderen’, ‘Goddelijk avontuur’, maar ook elders treffen wij de sporen ervan aan, zoals b.v. vluchtig in ‘Menschen in 't huwelijk’ en ‘Op den Rand’.
| |
| |
Niet slechts een lang leven is het dat hier aan ons oog voorbijgaat, maar ook: welk een vruchtbare bedrijvigheid heeft het ontplooid! Respectabel, bijna onoverzienbaar, niet alleen van lengte, ook van veelzijdigheid, is de lijst van haar werk. Waarbij de vele kinderboeken, die zij tussen het grotere werk door nog heeft geschreven, en in de latere jaren haar hoorspelen, slechts een terzijde vormen. En daarbij dan nog het vertalen uit het Frans, Duits en Engels dat zij veelvuldig en gaarne deed en waarvan de totale lijst 'n vierenveertig titels omvat. Vertalen was voor haar een uitrusten van eigen scheppend werk.
Dat zij na haar roman ‘Rika’, nog onder de invloed van '80 geschreven, tot een eenvoudiger schrijfwijze kwam, soms min of meer schreef ‘zoals 't haar voor de pen kwam’ - hoe kon het anders bij zulk een productie! Maar deze ongekunsteldheid zal bij de warmte en innigheid, die het beste van haar werk kenmerkt, velen tot dat werk hebben aangetrokken en haar de uitgebreide en erkentelijke lezerskring hebben verschaft waarop zij steeds heeft kunnen rekenen.
Zo één onder ons, dan is wel Anna van Gogh-Kaulbach ‘in het harrenas’ gestorven. Haar laatste roman ‘Zomerland’ is van '53. Deze werd in het Russisch vertaald in een oplaag van 100.000 exx. Hoorspelen bleef zij echter nog steeds schrijven en evenmin stond het vertalen stil. Toen zij in de morgen van de 28e januari, 28 dagen na haar negentigste verjaardag, na slechts één dag ziek te zijn geweest, overleed, werd zij uit de volheid van haar werk weggenomen: op haar werktafel lagen een bijna voltooide vertaling en aantekeningen voor een te schrijven artikel.
Aldus was dit leven, waarvan geen spectaculaire feiten vallen te vermelden, maar dat door de wijze waarop het zich verwezenlijkte op zichzelf spectaculair mag heten.
MARIE SCHMITZ
| |
Bibliografie
Onder pseudoniem Wilhelmina Reynbach
1894 | Albert Overberg, roman. J.P. Revers, Dordrecht. |
1895 | Otto van Lansveldt, roman. J.P. Revers, Dordrecht. |
| |
Onder meisjesnaam Anna Kaulbach
1897 | Het rijke leven, roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
| |
| |
| |
Na huwelijk, Anna van Gogh-Kaulbach
1899 | Levensdoel, roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1901 | Tragedie, roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1902 | Mammon, bundel verhalen. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1903 | Jeugd, roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1905 | Rika, roman. Vincent Loosjes, Haarlem. |
1917 | Rika (2e druk). P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1907 | Kleine menschen, zes novellen. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1909 | Moeder, roman. ‘Wereldbibliotheek’, Amsterdam. |
1910 | Getijden (twee delen), roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1910 | Liefdessproke, bundel proza. W.L. & J. Brusse, Rotterdam. |
1911 | Voor twee levens, roman. L.J. Veen, Amsterdam. |
1913 | De sterkste, roman. L.J. Veen, Amsterdam. |
1913 | Het licht van binnen, roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1914 | Opgang, roman. J.M. Meulenhoff, Amsterdam. |
1915 | Binnen de muren (2 dln), roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1916 | De droom, roman. J.M. Meulenhoff, Amsterdam. |
1916 | Op de kentering (2 dln), roman. L.J. Veen, Amsterdam. |
1918 | De liefde die overwint (2 dln), roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1918 | Jet-Lie (2 dln), roman. Em. Querido's U.M. Amsterdam. |
1920 | De hooge toren, roman. L.J. Veen, Amsterdam. |
1921 | De zusters, roman. J.M. Meulenhoff, Amsterdam. |
1922 | Op den drempel vol geheim (2 dln), roman. Em. Querido's U.M., Amsterdam. |
1923 | Scheidingslijnen, bundel proza. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1924 | Op den Rand, roman. J.M. Meulenhoff, Amsterdam. |
1924 | Vergeef ons onze schuld (2 dln), roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam |
1925 | Gedachten (uit haar werk). L.J. Veen, Amsterdam. |
1925 | Het lichtend verschiet, (bundel proza). L.J. Veen, Amsterdam. |
1926 | Het onmisbare, roman. Em. Querido's U.M., Amsterdam. |
1926 | Naar de Noorweegsche Fjorden. J.H. de Bussy, Amsterdam. |
1927 | De groote Vijand, Fabel van dieren en mensen. ‘De Tijdstroom’, Lochem. |
1928 | De verborgen kracht, roman. Querido's U.M., Amsterdam. |
1928 | Het brandende hart, roman. ‘Wereldbibliotheek’, Amsterdam. |
1929 | Tot het moederschap, roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1931 | Menschen in 't huwelijk, roman. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. |
1932 | De vreemde vogel, roman. L.J. Veen, Amsterdam. |
1933 | Goddelijk avontuur, roman. Nederl. Keurboekerij, Amsterdam. |
1933 | Wij zoeken, roman. Leidsche Uitg. Maatij, Leiden. |
1934 | Terwege & Zoon, roman. L.J. Veen, Amsterdam. |
1935 | Schaduwkinderen, roman. A.W. Sijthoff's U.M.., Leiden. |
1936 | Menschen van dezen tijd, roman. J.M. Meulenhoff, Amsterdam. |
1937 | Spel van vier, roman. Nederl. Keurboekerij, Amsterdam. |
1943 | Frank en de dood, roman. ‘De Driehoek’, 's Graveland. |
1946 | Toon Dintel, roman. De Bezige Bij, Amsterdam. |
1952 | De Broeders, roman. ‘Wereldbibliotheek’, Amsterdam. |
1953 | Zomerland, roman. ‘Wereldbibliotheek’, Amsterdam. |
| |
Toneel:
1910 | Eigen Haard. ‘Wereldbibliotheek’, Amsterdam. |
1912 | Fortuna. ‘Wereldbibliotheek’, Amsterdam. |
1929 | Zie, hier ben ik. J. Heijnis Tsz., Zaandijk. |
| |
| |
| |
Jeugdlectuur:
(onder meer)
1902 | Drie sprookjes, kinderboek. Vincent Loosjes, Haarlem. |
1916 | Een jongensleven (Ch. Dickens). J.v. Campens Jeugdbibl., Amsterdam. |
1916 | Robin Hood. J.v. Campens Jeugdbibl., Amsterdam. |
1920, 1921, 1922 | Lenie ten Heuvel (serie van 3 dln). Van Holkema & Warendorf, A'dam. |
| |
Boeken over dieren, o.a.
1926 | Artisleven. P.N. van Kampen & Zoon, A'dam. |
| |
Vertalingen:
Van de zeer vele (meer dan veertig) uit Frans, Duits en Engels vertaalde boeken vallen onder meer te noemen:
Bertha von Suttner - Die Waffen nieder; De Balzac - César Birotteau; Romain Rolland - Annette Rivière en een aantal werken van Ernst Zahn.
|
|