secretaris, de enige man die, hiervoor enigszins gekwalificeerd, zich er ook voor beschikbaar wilde stellen.
De nieuwe directeur heeft zich hiertoe dus, in 1913, te Arnhem gevestigd en is er, naar we menen, met zijn gezin gelukkig geweest. Ook doordat hij in de Arnhemmer samenleving op onderscheiden wijzen aanvaard werd en, zonder dat hij zich ooit opdrong, geroepen werd tot dat soort funkties die voor de bewoner van de provinciestad welhaast een statussymbool vormen. Maar hij ging in de vervulling van zulke funkties niet onder, zijn hoofdwerk bleef zijn volle toewijding behouden.
Dit werk was verre van gemakkelijk. Men begon met een terrein, een directeur, enkele kleine subsidies en inkomsten uit contributies, en verder zo ongeveer niets. Van enkele losse giften laat zich geen museum opbouwen. Bovendien kon er na de zomer van 1914 helemaal niet gebouwd worden; de oorlog overschaduwde alles. In 1918 eerst kon het museum worden geopend, en toen was er nog maar weinig te zien; dit weinige was bovendien op het grote terrein verspreid opgesteld, waar men de mogelijkheid van systematische aanvulling moest openhouden. Belangstelling moest worden gewekt ook door een ander soort benadering van de volkskunde, zoals volksspelen, volksdansen (Vaderlandsch Historisch Volksfeest, 1919). Al spoedig volgde datgene wat wij nu niet meer crisis, doch recessie noemen; aan vergroting van de middelen viel niet te denken en de inschakeling van werkloze vakarbeiders voor museumarbeid was een schrale genoegdoening. Bij dit alles moest de directeur niet slechts leidende en propagandistische werkzaamheid ontwikkelen, maar ook door artikelen in bladen en tijdschriften de ‘materiële’ volkskunde wetenschappelijk helpen opbouwen. Zijn gezin stond hem hierin krachtig bij; vrouw en dochters waren het ook, die het onderhoud van de oude klederdrachten e.d.m. verzorgden. Een gelukkig moment was de Volkskunde-dag 1937, tevens het 25-jarige bestaan van de Vereeniging; Van Erven Dorens werd bij deze gelegenheid benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. De internationale contacten werden ook niet verzuimd, getuige het congres voor volkskunst te Praag, 1928.
Van Erven Dorens had er nog een taak bij gekregen die al even moeizaam zou blijken te zijn. Arnhem had een onbetekenende Oudheidkamer boven de Waag, ver achterstaande bij lokale musea in andere provinciehoofdsteden (maar voor een provinciaal museum is in Gelderland met zijn kwartierindeling nu eenmaal geen plaats). Arnhem had