tussen het blijvende en het vervlietende: Dorp aan de Rivier, Stad aan de Maas, Hun grond verwaait, Herberg in 't Misverstand, De vrouw en de zes slapers. Eenzelfde tegenstelling tussen het gevestigde en het voorbijgaande is ook in de keuze van zijn personages op te merken. Er zijn in zijn verhalen altijd zwervelingen of onbekenden, die zich mengen in een kom met vaste bewoners. Zij vertegenwoordigen er de lokking van de verte. Dit is soms de lokking van de misdaad, soms die van het avontuur, een enkele maal ook de lokking van de hemel. Ondernemingslust richt zich in de vertellingen van Antoon Coolen op gemeenschapsstichting. Een huiskamer vol geluk is voor hem het edelste resultaat van menselijke toeleg. De heiligste voorwerpen zijn de gewoonste: de tafel, het ledikant, vooral de wieg. Veelzeggend is in de symboliek van zijn vertelselbouw de tegenstelling tussen de wieg en de fiets.
Nolda, de dochter van Corneliske Schoonewiel, heeft een avontuur beleefd met een zwervende artiest, die in hun dorp zijn Jan Klaassenspel kwam vertonen. Hierna is hij vertrokken op haar fiets. ‘Uw fiets is nooit meer teruggekomen’, zegt de vader, die nog niet vermoedt wat er gebeurd is, doch zijn dochter enkel een te groot vertrouwen in de zwerver wil verwijten. ‘Dat is ook niet erg. Een wieg heb ik harder nodig dan een fiets’, antwoordt Nolda. Dezelfde tegenstelling tussen fiets en wieg besluit ook de roman Herberg in 't Misverstand.
Het centrale geestelijke thema wordt in zijn boektitels, zijn verhaalbouw, zijn persoonsbeschrijving en zijn taalsymboliek vereenzelvigd met datgene, waarvan hij de bestendigheid van het geluk verwacht. In het menselijke individu is dit het hart. In de woning is het de haard, juister nog: de ‘herd’, d.w.z. de plaats bij de haard, het gunaikaion de kemenade, la chéminée. In het dorp is het de kerk. In de samenleving is het de goedheid. In de geschiedenis is het de barmhartigheid.
Dit centrale thema was in de tijd, waarin Antoon Coolen zijn romans liet verschijnen, bij de nederlandse letterkundigen niet hoog in aanzien. Het scheen een beetje naief, in de jaren, die tussen 1928 en 1958 verliepen, te blijven vertrouwen op de goedheid, die mensen jegens elkander kunnen opbrengen. In zijn meer onmiddellijke levenskring heeft Coolen er last van gehad, dat zijn vertrouwen op de eenvoudige goedheid van de medemens werd aangezien voor een ondergraving van het supernaturalistische wereldbestel, dat geen moraal voor echt hield, die niet afhing van theologische abstracties. Een bundel heiligenlegenden, die hij in 1934 liet verschijnen, kreeg van Antoon Coolen tot titel: Zegen