Johanna Petronella Josepha Brants
(Kampen, 5 juni 1875 - Leiden, 15 februari 1961)
Toen ik in mijn studententijd lid werd van een kunsthistorisch dispuut leerde ik een kleine, levendige en zeer gevatte dame kennen van middelbare leeftijd, die zich nog volkomen thuis voelde met jongens en meisjes van even in de twintig. Zij was niet het enige oudere lid van het dispuut maar van die ouderen is zij wel het langst, ja wij kunnen wel zeggen tot het einde toe, jong van hart gebleven. Toen ik Johanna Brants in het najaar van 1960 nog eens opzocht en wij samen oude herinneringen ophaalden aan het Rijksmuseum van Oudheden, bleek zij, op 85 jarige leeftijd, nog bijna even vitaal als toen zij vijftig was. Zij placht toen nog een paar maal per week met vlugge passen over de Maredijk van Oegstgeest naar Leiden te wandelen om te gaan koffiedrinken bij een jonggetrouwd nichtje.
Toen Johanna Brants geboren werd uit het huwelijk van Matheus Pieter Brants en Johanna Petronella Josepha van Batenburg, had haar vader, na enige jaren als scheepskapitein gevaren te hebben, zich als industrieel te Kampen gevestigd. Kort daarna echter vertrok hij naar Vlissingen om daar de betrekking van havenmeester te aanvaarden. In Vlissingen heeft Johanna Brants de lagere school bezocht. Maar toen zij tien jaar was, in 1885, overleed haar vader. De weduwe trok toen met haar kinderen naar Leiden, waar haar zuster woonde, gehuwd met professor Franchimont. Oom Franchimont was een zorgzaam voogd voor de kinderen Brants, vier meisjes en een jongetje en hij had een bijzonder pleizier in Johanna, die zo buitengewoon vlug leren kon, ja wie alles als het ware aanwaaide zonder dat zij er moeite voor behoefde te doen. Voor zijn genoegen leerde hij haar latijn, want Johanna bezocht de meisjes H.B.S.; een meisje ging in die tijd nog zelden naar het gymnasium. Na afloop van de meisjes H.B.S. haalde zij nog en passant het diploma middelbaar boekhouden. Ook volgde zij tekenlessen, wat haar later in haar archeologische loopbaan zeer te pas zou komen. Zelfstandig en ondernemend van natuur als zij was, ging zij naar Engeland, waar zij enige tijd Franse les gaf aan een kostschool en zelf ondertussen natuurlijk uitstekend Engels leerde.
Eerst op zesendertig jarige leeftijd nam haar loopbaan een vaste koers. Zij werd op 7 september 1911 volontair assistent bij het Rijksmuseum van Oudheden, waar zij zich onder leiding van professor